6 maanden geleden

Het boek Jozua (14) – Het Pascha

Bijbelgedeelte:  Jozua 5 vers 10

 

“Want ook ons Pascha, Christus, is geslacht. Laten wij daarom feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met ongezuurde [broden] van oprechtheid en waarheid” (1 Kor. 5:7-8).

Gods wegen zijn niet toevallig of verzonnen. Precies 40 jaar voordat de kinderen van Israël hun kamp opsloegen in Gilgal, waren ze nog steeds slaven in Egypte. God had hun reis en de dag van hun intocht in het beloofde land zo geregeld, dat het eerste feest dat daar gehouden werd de herinnering aan hun bevrijding was. “Terwijl de Israëlieten in Gilgal hun kamp hadden opgeslagen, hielden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, in de avond, op de vlakten van Jericho” (Joz. 5:10).

Het Pascha en het feest van het Pascha zijn twee verschillende dingen. Het ene is de bevrijding zelf, die in Egypte plaatsvond, en het andere is de herdenking van de bevrijding. Er was maar één Pascha, terwijl het feest van het Pascha jaarlijks terugkwam. Het Pascha was eens voor altijd; het feest ervan was in elk vrijheidsjaar. Het bloed van Christus is eens voor altijd vergoten en onze verlossing door Zijn kostbaar bloed is volkomen, maar de gedachtenis, het feest van de herinnering, is voortdurend.

Tijdens het Pascha was Israël bezig met de op handen zijnde vlucht; tijdens het feest genoten ze van de gewonnen vrijheid en dachten ze aan het middel waarmee God hen uit de slavernij had gehaald. Zelfs de houding van degenen die het Pascha bijwoonden verschilde van die van degenen die op het feest waren. In het ene geval aten ze staand, met hun lendenen omgord, klaar om te marcheren, schoenen aan hun voeten, staf in de hand, en in haast. In het andere geval aten ze op hun gemak, liggend, met alle uiterlijke tekenen van rust en zegeningen van vervulde beloften. Ze waren in het land, hun hoop was werkelijkheid geworden, en met vreugde namen ze deel aan het feest. Het karakter van het feest van het Pascha was duidelijk dat van een verlost volk in het genot van hun rust. Dit was tenminste het karakter van het feest volgens de gewoonten van Israël in Kanaän in latere dagen; en we kunnen er veel van leren.

Er was geen ‘verderver’ tegen wie bescherming nodig was, geen besprenkeling van bloed op deurposten en bovendorpels, want dat was voor eens en voor altijd gedaan, geen gedachte aan een toekomstige verlossing of aan verlossing als een werk in uitvoering; in plaats daarvan was er het genot van de zegen om in het land van de belofte te zijn op grond van een volbrachte verlossing. Christus ons Pascha is voor ons geslacht, laten we daarom feestvieren, en laten we het houden zoals het hen betaamt die in de volheid van zegen in Christus in de hemelse gewesten zijn.

Voordat Israël het feest op de vlakte van Jericho vierde, hadden ze het al in het tweede jaar van hun reis door de woestijn gevierd. “En zij hielden het Pascha op de veertiende dag van de eerste maand, tegen het vallen van de avond, in de woestijn Sinaï; overeenkomstig alles wat de HEERE aan Mozes geboden had, zo deden de Israëlieten” (Num. 9:5). Dat was het enige feest van het Pascha, dat in de woestijn werd genoemd; nergens wordt over een ander geschreven. En inderdaad, als we het permanente ongeloof van het volk in ogenschouw nemen, zijn we niet verbaasd, want welke morele waarde zou een herinnering aan de bevrijding hebben gehad als er aan de bevrijding werd getwijfeld? Bevrijding van de ene dood tot de andere zou pure spot zijn; maar als het gemopper van Israël moest worden geloofd, dan was de bevrijding uit Egypte die God voor Zijn volk bewerkt had, alleen maar opdat zij zouden omkomen in de woestijn.

We kunnen niet iets gedenken wat we niet eens kennen. We kunnen de dood van Christus voor ons niet gedenken, totdat we weten dat hij voor ons gestorven is. Als we eraan twijfelen, dat Hij voor ons gestorven is en als we de gevolgen van Zijn dood in twijfel trekken, dan is er geen gedenken van Hem en geen viering van een feest mogelijk. Israël geloofde God niet, ze zeiden dat Hij hen niet in het land Kanaän zou kunnen brengen. Als dit werkelijk zo was, dan zou het Pascha in Egypte geen gevolgen hebben gehad, want Hij leidde hen uit Egypte om hen in Kanaän te brengen, zoals zelfs het lied bij de Rode Zee getuigde: “U leidde in Uw goedertierenheid dit volk, dat U verlost hebt. U leidde hen zachtjes door Uw kracht naar Uw heilige woning” (Ex. 15:13). In ongeloof kon het volk het feest niet houden. Dat deden ze ook niet totdat ze in Kanaän aankwamen, waar hun ongeloof over het feit dat ze niet hun vaderland hadden bereikt, werd weggenomen door het feit dat ze wel thuis waren.

Een gelovige die alleen gelooft, dat het bloed van Christus hem uit de wereld heeft gered en het daarbij laat en zegt: “Ik zal nooit de heerlijkheid bereiken,” of: “Daarvoor heb ik een nieuw Pascha nodig,” trekt de waarde van het bloed van Christus en de werkzaamheid van het offer en de machtige resultaten van dat werk in twijfel. Christus “heeft eenmaal voor [de] zonden geleden1, [de] Rechtvaardige voor [de] onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen,” niet opdat wij onderweg verloren zouden gaan.

In het feest van het Pascha in de woestijn en in Kanaän hebben we een tweevoudig getuigenis van onze vreugde in Christus, Wiens bloed ons heeft verlost. We kunnen zeggen: “We zijn behouden van de toorn en zullen de heerlijkheid bereiken,” of: “We zijn gezegend met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in Christus.” De liefde van God is de bron en het kostbare bloed de grondslag van al onze zegeningen. Hoe we onszelf ook zien, in de woestijn of in de hemelse gewesten, onze vreugde is de liefde van Christus Die voor ons stierf. Zijn dood is en blijft voor altijd de inleiding tot ons loflied.

Zijn offer is het fundament van elke zegening. God legde in liefde de grondslag en die liefde die Jezus naar het kruis bracht, is de bron van het lied van de verlossing. Het bewust worden en de vreugdevolle ervaring die de Geest teweegbrengt van de volheid van de zegeningen in Christus leidt ertoe, dat het eerste en eeuwige voorwerp van de bewoning van ons hart de liefde van Christus is.

We bevinden ons in de positie die ons in dit deel van het boek Jozua zal worden beschreven. We bevinden ons in de aanwezigheid van vijanden op de vlakte van Jericho en de strijd voor de opgestane Christus ligt voor ons. We krijgen onze kracht uit het besef van de liefde van de Heer Jezus Die voor ons gestorven is. Hoe meer we door de Geest worden onderwezen over de waarheid van God over onze hemelse zegeningen in Christus, hoe meer waarde we zullen hechten aan Zijn dood voor ons. Daarom is het feest van het Pascha in alle opzichten het eerste feest in Kanaän. Het is het eerste en het eeuwigdurende. Het is het eerste in de ziel van de gelovige en het moet altijd het feest van zijn ziel blijven. De intocht van Israël in het land Kanaän, door God zo getimed, dat het precies op de 14e dag van de maand Abib plaatsvond, zodat ze ’s avonds het feest van het Pascha konden vieren, doet een beroep op onze harten om ons meer en meer te verheugen in onze Heiland en in onze Heer. Het werkelijk houden van dit feest is de voorbereiding van de ziel op de strijd tegen Jericho. Moge de blijdschap van de liefde van Christus die voor ons stierf het deel van ons allen zijn.

 

NOOT:
1. Zie 1 Petr. 3:18; Sommigen lezen ‘is … voor [de] (sommigen lezen onze of uw) zonden gestorven.’

 

H. Forbes Witherby; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 18.07.2013.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW