1 jaar geleden

Heer, leer ons bidden! (3)

31 oktober 2004

Leestijd: 8 minuten

Kinderen van God hebben het bijzondere voorrecht de nabijheid van hun God en Vader te zoeken in gebed en de leiding en hulp van Zijn liefde en kracht te ervaren in de verschillende omstandigheden van het leven.

In het vorige deel van deze serie, ontleend aan het boek “Heer, leer ons bidden” van Georges André, zagen we hoe we moeten bidden, met welke innerlijke en uiterlijke houding. In deze aflevering laat de auteur ons zien wanneer we moeten bidden.

Wanneer bidden?

We belijden dat we de Heer kennen en Zijn rechten over ons erkennen, maar als Hij zou vragen: “Wanneer wend u zich tot Mij? Wanneer bid u?” Wat zouden we Hem antwoorden?

Zijn Woord leert ons, dat Hij het volgende verwacht van de Zijnen:

De bereidheid om te bidden

We lezen in Psalm 32 vers 6: “Daarom zal iedere heilige tot U bidden ten tijde dat U Zich laat vinden.” Wanneer wij verzoeken om een audiëntie bij een belangrijk persoon, moeten wij vaak lang wachten om te worden ontvangen. Onze God is voortdurend beschikbaar voor Zijn kinderen; altijd “ten tijde dat Hij Zich laat vinden”; alleen zijn wíj niet altijd beschikbaar om tot Hem te komen. Laten we de momenten niet voorbij laten gaan waarop de Heilige Geest ons hart opdraagt ons tot onze God te wenden, ons dwingt te bidden.

Vier uitdrukkingen betreffende het gebed verdienen onze aandacht: “onophoudelijk” – “te allen tijde” – “in alles” – “in elke plaats.”

Onophoudelijk bidden (1 Thess. 5:17)

“Nooit zullen zij zwijgen, heel de dag en heel de nacht niet. U die het volk aan de HEERE doet denken, gun u geen rust. Ja, geef Hem geen rust” (Jes. 62:6).

Ligt er niet een dubbele betekenis in dit vers? Ten eerste een voortdurend, ononderbroken gebruik van het gebed. De Psalmist zegt: “Maar ik was steeds in gebed” (Ps. 109:4), waaruit een volledige toewijding aan het gebed blijkt. Alleen de Heer heeft dit leven van ononderbroken gebed volkomen verwezenlijkt. Maar dezelfde geesteshouding moet kenmerkend zijn voor de gelovigen, als van de wachters van de muur in Jesaja 62 vers 6, van wie gezegd wordt: “Nooit zullen zij zwijgen, heel de dag en heel de nacht niet. U die het volk aan de HEERE doet denken, gun u geen rust. Ja, geef Hem geen rust.” En God luistert naar hen “die aan Hem denken”; zijn zij voor Hem niet, zoals Hij zo mooi zegt in Zefanja 3 vers 10: “zij die vurig tot Mij bidden”?

Maar “onophoudelijk bidden” houdt ook in: de gedachte van regelmaat in het gebedsleven. Onophoudelijk bidden sluit elke onderbreking uit. Een trouwe broeder zei eens aan het eind van zijn leven: “Vroeger bad ik meerdere keren per dag, nu nog maar één keer”; maar zijn gebed nam de hele dag in beslag. Bij ons hoeft de weg maar gemakkelijk te zijn, en vergeten we al het gebed, de gemeenschap met de Heer wordt onderbroken. En de tijd verstrijkt . . . Hij laat zich niet terugbrengen. Het kan moeilijk zijn om weer regelmaat in het gebed te krijgen, geen herhaling, maar een begrijpend gebed, dat in detail gaat.

Onophoudelijk bidden – laten we onze harten ruim maken: laten we de kinderen van de geloofsgenoten niet vergeten en vooral hen die in beproevingen verkeren, die afgedwaald zijn of zelfs van de weg van de Heer zijn afgedwaald. Hoe vaak kunnen we hen alleen zo helpen! Maar een volhardend gebed kan ook verloren schapen terugbrengen.

Te allen tijde bidden (Ef. 6:18)

Het Woord van God spreekt over drie dingen die iedere gelovige voortdurend moet doen:

  • De lof: “Ik zal de HEERE te allen tijde loven, Zijn lof zal voortdurend in mijn mond zijn” (Ps. 34:2);
  • het vertrouwen: “Vertrouw op Hem te allen tijde, volk, stort uw hart uit voor Zijn aangezicht. God is voor ons een toevlucht” (Ps. 62:9);
  • het gebed; de Heer zegt ons reeds: “Waakt echter, terwijl u te allen tijde bidt” (Luk. 21:36).

Er is weinig ruimte om te mopperen of de eigen wil de vrije loop te laten! Zelfs wanneer de hoeveelheid werk ons zwaar valt of wanneer de omstandigheden bijzonder ongunstig zijn, is er ruimte voor lof, voor vertrouwen, voor gebed; dit kan de enige ware toevlucht zijn in zo’n situatie!

Om te allen tijde te kunnen bidden is zelfbeheersing nodig, moet elke gelegenheid worden benut, moeten de uren systematisch worden verdeeld, zonder afleiding of nutteloze gedachteloosheid. Laten we niet wachten tot de omstandigheden ons dwingen te bidden.

De uitnodiging van de apostel Paulus om te allen tijde te bidden (Ef. 6:18) kan vreemd lijken, aangezien hij zich richt tot iemand die de hele wapenrusting van God heeft aangetrokken; in feite is de gelovige, beschermd tegen de aanvallen van de vijand, bevrijd van zijn eigen noden, zijn hart wordt ruim en stelt hem in staat zorg te tonen voor anderen en ook de noden van alle heiligen te zien; “terwijl u te allen tijde bidt … met alle volharding en smeking voor alle heiligen, en voor mij” schrijft de apostel, in ketenen, in de gevangenis. Laten we niet vergeten, dat het grootste deel van de strijd tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten gestreden wordt door het gebed: het gebed brengt soms meer vrucht voort dan het werk voor hetzelfde onderwerp.

“In alles” bidden (Fil. 4:6)

Het gaat erom onze vragen aan God kenbaar te maken zonder om een specifiek antwoord te vragen. Doen we dit “in alles”? – Het kleine en het grote, het gelukkige en het lastige? Noemen we zowel wat gemakkelijk lijkt als wat moeilijk lijkt, zowel de verborgenheden als wat bekend is, zowel details van het uiterlijke leven als dingen die we aan niemand zouden toevertrouwen, hoe dichtbij ook? – Want alle dingen werken mee ten goede voor hen die God liefhebben (Rom. 8:28). Mogen wij zo’n geesteshouding aannemen die alles wat wij onderweg tegenkomen voor God legt en in vertrouwen aan Hem overgeeft.

Wanneer de last afgelegd is, wordt als eerste de vrede gevoeld, die vrede die onze harten en gedachten in Christus Jezus zal bewaren. De antwoorden kunnen veel later komen, wanneer de Heer in Zijn wijsheid het ten goede voor ons doet komen.

Bidden “in elke plaats” (1 Tim. 2:8)

Het is niet nodig, zoals sommigen, zelfs gelovigen, veronderstellen, om naar een gewijde plaats te gaan om te bidden. Bid in elke plaats, op het werk en thuis, bij vrienden en aan het bureau, op de reis en in het vakantieoord of ook elders. Paulus bad met zijn metgezellen voordat hij vertrok (Hand. 21:5); de psalmist benadrukt dat de Heer zal waken over uw uitgang en uw ingang, van nu tot in eeuwigheid (Ps. 121:8).

Het dagelijks gebed

Zij het in het leven van de enkeling, of in het gezin. In Deuteronomium 11 vers 19 vermaant God Zijn volk Zijn woorden op hun hart en op hun ziel te leggen, hun kinderen te leren “als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat.” Is het met het gebed niet net zo?

Daniel bad drie keer per dag. Ongetwijfeld ’s morgens, ’s middags en ’s avonds. De ernstige omstandigheden waarin hij zich bevond en het risico dat hij nam, brachten hem er niet toe zijn gebeden te versterken maar er wordt uitdrukkelijk gezegd: “bad hij en dankte hij voor het aangezicht van zijn God, precies zoals hij voordien had gedaan” (Dan. 6:11). Het was voor hem een gewoonte, een vaste regel, en zeker het geheim van zijn overwinningen.

“’s Morgens hoort U mijn stem, HEERE; ’s morgens leg ik mijn gebed voor U neer en zie ik naar U uit,” zegt de Psalmist (Ps. 5:4). Laten we in het eerste uur van de dag de hele dag voor de Heer brengen en Hem vragen om licht en kennis voor wat komen gaat. De kinderen van Israël keken naar de wolk in de woestijn vanuit de ingang van hun tent om te weten of ze moesten blijven of weggaan, en ook om de richting te vinden (Num. 9). Jesaja zegt profetisch over de Heer Jezus: “Hij wekt Mij elke morgen, Hij wekt mij het oor, zodat ik hoor …” (Jes. 50:4); luisteren (horen), houdt gebed in, zoals we zagen bij Mozes. En in benauwdheid: “… Mijn gebed komt u tegemoet in de morgen” (Ps. 88:14). Laten we Hem de richting voor de dag bepalen, laten we horen wat Hij ons te zeggen heeft over wat er gaat gebeuren, en laten we rekenen op Zijn leiding.

Het avondgebed wordt gekenmerkt door dankzegging, uiteraard zonder de noden te vergeten die er zijn, of het nu de eigen noden zijn of die van anderen. Psalm 141 vers 2 zegt ons: “Laat mijn gebed als reukwerk voor Uw aangezicht staan, laat mijn opgeheven handen als het avondoffer zijn.” De dag is voorbij, men heeft de hulp van God en bescherming ervaren, en het hart dankt Hem.

Ten tijde van het avondoffer stond Ezra op uit zijn verootmoediging om zich op zijn knieën te buigen; zijn enige offer was zijn verdriet (Ezra 9:5). Daniël ontving de openbaring door de man Gabriël ten tijde van het avondoffer; in een uur waarin alles in het donker ligt – feitelijk en moreel – krijgt deze man van God een bijzonder licht; de toekomst van zijn volk ten tijde van het einde wordt hem geopenbaard.

Soms zien we, dat mensen in de nacht bidden. In Psalm 119 vers 62 verheft de psalmist zijn loflied om midden in de nacht. De zorg van Paulus deed hem “dag en nacht” bidden voor de Thessalonikers, zoals hij deed voor zijn kind Timotheüs (1 Thess. 3:10; 2 Tim. 1:3). In de gevangenis van Filippi, met hun voeten in het blok, verhieven Paulus en Silas omstreeks middernacht hun stem “en zongen Gods lof” (Hand. 16:25). Ongetwijfeld een uitzonderlijk geval, maar er was een toestand van de ziel die altijd het aangezicht van de Heer zoekt in gebed en lofprijzing en niet moppert en klaagt.

Het gebed in verband met bijzondere levensfasen

In Numeri 28 vers 3-4 staat dat het dagelijkse brandoffer ’s morgens en ’s avonds werd geofferd, een aangename geur, een vuuroffer voor HEERE.

Maar op de sabbat offerden zij naast het voortdurende brandoffer nog twee lammeren: het was een dag voor God om met een dubbel offer te komen, zowel ’s avonds als ’s morgens (Num. 28:9-10). Spreekt dit niet over de dag van de Heer en de lofoffers die wij speciaal op die dag kunnen brengen?

In het elfde vers staat dat aan het begin van elke maand twee jonge stieren, een ram en zeven eenjarige lammeren werden geofferd, samen met graanoffers van fijn meel: “Het is een brandoffer, een aangename geur, een vuuroffer voor de HEERE“ (Num. 28:13).

In Leviticus 23 worden instructies gegeven over de feesten van de Heer, “bepaalde tijden om tot God te naderen”; wij krijgen de hele reeks te zien, van het Pascha tot het Loofhuttenfeest.

Spreken deze feesten niet van de belangrijke levensfasen: de dag van onze bekering; de eerste zondag waarop we deelnamen aan de gedachtenismaaltijd voor onze Heer; de grote dagen in het gezin: huwelijk, geboorten, wanneer de Heer ons deze kleintjes toevertrouwt om voor Hem op te voeden; de dag van het kiezen van een beroep voor deze kinderen die men heeft opgevoed; dan de dag waarop ze trouwen … . Hebben we tijd genomen voor speciaal gebed bij deze keuzes die levens veranderen, bij deze feestelijkheden? Als we willen dat deze momenten gezegend worden met hun gevolgen, moeten we ons dan niet al veel eerder in gebed tot God wenden?

Vinden wij in de maantijden, die periodes waarin de maan wassend en afnemend is, niet een praktisch beeld van ons leven? Hoe gemakkelijk wordt de kostbare gemeenschap die wij enige tijd genoten verstoord en heeft zij vernieuwing nodig. Ook aan het begin van elke nieuwe maand was het nodig speciale offers te brengen (Num. 28:11-15; Ezra 3:5; Neh. 10:33); dit laat ons vooral zien hoe de Heer en Zijn werk ons opnieuw moeten bezighouden, zodat de gemeenschap wordt hersteld: de nieuwe maan gaat over in de volle maan.

En als wij onze harten elke week door gebed op de dag van de Heer zouden voorbereiden, als iedereen in de plaatselijke gemeente dat zou doen, zou dat dan niet leiden tot meer lofprijzing in de eredienst en meer zegen in de prediking van het Woord?

Wanneer bidden? – Onophoudelijk – te allen tijde – in alles – in elke plaats – in elke levensfase.

Heer, leer ons bidden!

 

© www.bibelpraxis.de; auteur: Georges André

Laatste verandering: 31.10.2004 17:46

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW