Handoplegging: Joods element
Handoplegging vinden we voor het eerst in Genesis 48:17. Jakob legt zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm. Dit kon niet goed zijn, volgens Jozef en pakte vervolgens de hand van zijn vader om die op het hoofd van Manasse te leggen. Dit was immers de eerstgeborene? De zieke Jakob weigerde dit echter. Het ging hier dus om het overdragen van een zegen.
Bij het offeren was het opleggen van handen ook gebruikelijk, omdat het een “éénmaken” met het offer betekent (Leviticus 1-5). In het geval van het zondoffer ging de zonde op het dier over. Bij het brandoffer ging de aangenaamheid van het dier over op de offeraar. In het Nieuwe Testament gebeurde het opleggen van handen allereerst:
- a. in verbinding met genezingen (Markus 6:5; Handelingen 28:8);
- b. als teken van éénmaking met de dienst van anderen (Handelingen 13:3);
- c. als teken van de mededeling van een gave (2 Timotheüs 1:6).
Toen de Heer zieken de handen oplegde, maakte Hij zich één met de nood van de zieken (vergelijk Mattheüs 8:17). Toen de apostel Paulus de vader van Publius genas, bad hij en legde hem de handen op. God was het die de zieken genas maar ook toen maakte Paulus zich één met de zieken. Timotheüs moest niemand snel de handen opleggen; het kon zijn dat zo iemand verborgen zonden had en Timotheüs daarmee deel aan zijn zonden kreeg. In geen geval had handenoplegging iets met priesterwijding (Rooms-Katholiek) of bevestiging (Protestants) te maken.
Er valt niet te ontkennen dat er aan het begin van het Christendom zekere uiterlijke machtsbewijzen of tekenen waren, die later ophielden (spreken in talen, gaven van genezingen enzovoorts). Een ander voorbeeld: De Heer heeft de apostelen het gezag gegeven demonen uit te drijven. Betekent dat, dat gelovigen vandaag ook nog demonen zouden kunnen of moeten uitdrijven? Is vandaag niet het gebed en de vraag aan God in zulke gevallen te werken, de juiste handelwijze voor ons?Mij lijkt dat God het voorbeeld voor het opleggen van handen in Zijn Woord heeft laten optekenen, opdat wij zien hoe belangrijk het was dat het begin van het Christelijk getuigenis de eenheid geen schade leed. Daartoe twee voorbeelden:
- Toen in Samaria mensen tot geloof kwamen, gingen de apostelen Petrus en Johannes erheen en legden de gelovigen de handen op (Handelingen 8:17). Op deze manier werd verhinderd dat de eeuwen durende vijandschap tussen de Joden en de Samaritanen ingang vond in de gemeente van God. In aansluiting daarop gaf God de gelovigen de Heilige Geest.
- Toen God Barnabas en Saulus tot de dienst wilde uitzenden, gaf de Heilige Geest leidende broeders in Antiochië de opdracht deze beiden af te zonderen. Dat was het begin van een enorme zending, waardoor in de loop van de tijd vele heidenen tot geloof zouden komen. Hier was het zeer belangrijk dat dit werk van het begin af aan in eenheid gedaan zou worden.
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit “uiterlijke” teken van de handoplegging een belangrijke betekenis had. Gebeurt éénmaking vandaag niet vooral door ernstig gebed tot God? In Hebreeën 6:2 beveelt de schrijver de gelovigen niet opnieuw een fundament te leggen met joodse elementen, zoals onder andere de “handoplegging”. Anderzijds willen we niemand snel veroordelen die meent in de Nieuwtestamentische voorbeelden gronden te vinden voor zijn huidige handelen.
© Folge mir nach
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW