Vijfde dag
In Christus blijven
“Blijft in Mij, en Ik in u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft” (Joh. 15:4).
Er waren elf droevige mannen in de door de maan verlichte straten van Jeruzalem, hun Meester volgend, Die op weg was naar Gethsémané, naar Gabbatha en naar Golgotha. Hij was van God in de wereld gekomen en nu stond Hij op het punt om uit de wereld naar de Vader te vertrekken.
Verdriet vervulde snel de harten van Zijn volgelingen omdat dit hun laatste momenten met Hem waren, en zij zouden Zijn aangezicht niet meer zien. Drie jaar eerder hadden deze mannen alles wat ze hadden in de wereld achtergelaten om de Heer Jezus te volgen; wat zouden ze doen als Hij terug was gegaan naar God (Joh. 13:3) en ze alleen werden gelaten?
Terwijl Hij bij hen was, ontbrak het hen aan niets en had Hij hen met Zijn beschermende handen beschermd tegen de macht van hun wereldse vijanden. “Als u Mij zoekt”, zei Hij in de tuin tegen hen die Hem gevangen wilden nemen, “laat dezen heengaan” (Joh. 18:8). En als zij terug zouden zien, herinnerden zij zich dat, sinds zij Hem gekend hadden, het altijd Zijn gewoonte was om tussen hen en de vijand te staan.
Toen sprak de Heer tot deze door verdriet getroffen harten, wiens angsten en twijfels Hij zo goed kende. En om aan hun benauwdheid tegemoet te komen bij de erge gedachte om het gelaat, de stem en de tegenwoordigheid van hun Heer te verliezen, sprak Hij het vreemde bevel uit: “Blijft in Mij”. Hij verliet het gezelschap van de Zijnen en ging naar het huis van de Vader; maar voor degenen die achterbleven in de wereld, was Zijn afscheidswoord van troost “Blijft in Mij”.
Zeer binnenkort zouden deze elf mannen hun geliefde Meester vanuit hun midden op de Olijfberg omhoog zien gaan, totdat een wolk Hem uit hun gezichtsveld zou onttrekken. Dan, op hun weg terug naar de heilige stad, zouden dan niet de woorden “Blijf in Mij”, van Hem die verdwenen was, niet opnieuw in hun oren klinken? Wat een verbinding met Hem die heengegaan was, werd er gevormd toen zij dit woord in hun dagelijks leven vervulden!
In de Schrift hebben we de laatste woorden van Jacob en van Mozes, van Jozua en van Samuël, evenals van anderen. Maar we vinden nooit zo’n afscheidswoord als dit gegeven om de scheiding van een geliefde leider en gids te verzachten.
Er is geen enkele aanwijzing van een blijven in Abraham of in Mozes, in David of in Daniël. Slechts Eén kon het zeggen voordat Hij Heenging, “Blijft in Mij”, Zichzelf met enkele betekenisvolle woorden positionerend als hun verdediging tegen een vijandige wereld, en Hij nodigt Zijn verworpenen uit om in Hem te blijven om vrucht te dragen en kracht en vrede.
Gelukkige, heilige verblijfplaats! Petrus in de gevangenis, Paulus in Rome, Johannes op Patmos, vonden het geheim van de woorden van de Heer en bleven in Christus. Jezus, de Zoon van God, was de hemelen doorgegaan en was gezeten aan de rechterhand van God, en zij, Zijn discipelen, werden uitgenodigd om daar in Hem te blijven.
Het geloof droeg hen op de stralende weg met Christus, en in Hem gingen zij binnen in wat nog verborgen was. Daar verbleven ze – in Christus. Daar, voor hen en voor ons, is de blijvende stad die fundamenten heeft, waarvan de Bouwer en Bouwmeester God is. We zien die stad niet van heel dichtbij, zoals de aartsvaders deden, want ons burgerschap is in de hemel. Daar verblijven we in Christus, daar wonen we in Hem Wiens Naam is Wonderlijk (Richt. 13:18).
De psalmist had een wat vaag verlangen naar zo’n geheime persoon of plaats, maar hij zocht het vooral als toevluchtsoord: “Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, zal overnachten in de schaduw van de Almachtige … Hij zal u beschutten met Zijn vlerken, onder Zijn vleugels zult u de toevlucht nemen” (Ps. 91:1-4). God Zelf was de toevluchtsoord van de zanger uit elk gevaar.
En het was Degene over Wie de psalmist zong als de volmaakte plaats van aanbidding, Die tegen Zijn discipelen zei: “Blijft in Mij”. Terwijl Hij in het Oude Testament wordt afgeschilderd als een Toevlucht en een Vesting, wordt Hij in het Nieuwe Testament beschreven als de Wijnstok. Hij is de Bron en het voedsel van geestelijke vitaliteit voor allen die in Hem blijven. Hij is het Leven Zelf: en in Hem blijvend, uit het leven zich in de ranken doordat het vrucht draagt.
De Vader is de Landman van de wijnstok en Zijn ranken. Zijn welbehagen is dat elke rank meer fruit zal voortbrengen. Een speciale functie van vrucht is de verspreiding van zijn eigen soort (Gen. 1:12). En deze vermenigvuldiging van vruchtdragende ranken is een resultaat van vruchtbaarheid in de ware Wijnstok.
Toen de afstammelingen van Abraham, aan wie de beloften van God werden gedaan, in Egypte waren, werden zij “vruchtbaar en breidden zij zich overvloedig uit. Ze werden talrijk en uitermate machtig …” (Ex. 1:7). Ze waren gelijk het zand aan de kust in menigte. Dit was de wijnstok die God uit Egypte bracht (Ps. 80:8).
En na het heengaan van Christus geloofden menigten in alle delen van de wereld in de Heer Jezus door het Woord dat door Zijn getuigen werd gepredikt, zoals Hij Zelf zei dat het geval zou zijn (Joh. 17:20). De ‘vroege’ gelovigen bleven in Christus en waren in dit opzicht vruchtbaar vanwege Hem in Wie zij verbleven.
Er zijn andere richtingen waarin de ranken van de Wijnstok vruchten kunnen afwerpen, maar als dit voorbeeld op dit moment volstaat, moeten dat gelukkige mensen zijn die effectieve verkondigers zijn van het Woord des levens, dat onverderfelijke zaad waardoor mensen opnieuw (van boven af) geboren worden. Zielen winnen is vrucht voor de Vader en het is vrucht die blijven zal.
Maar alleen zij die gehoorzamen zijn vruchtbaar. Laten we nadenken over het feit dat de Heer vrucht dragen mogelijk maakt op onze gehoorzaamheid aan Zijn gebod: “Blijft in Mij”. Hij ging verder en zei: “Zonder Mij (dat is, gescheiden van Mij; anders dan in Mij te blijven) kunt u helemaal niets doen” (Joh. 15:5).
Omdat in ons een neiging is om te vertrekken, zegt de Heer: “Blijft”. “Van toen af trokken velen van Zijn discipelen zich terug en wandelden niet meer met Hem”, lezen we in Johannes 6 vers 66. We worden niet beschouwd als onbeweeglijke wezens die geen leven hebben, die precies blijven waar ze zijn geplaatst, zoals de gedenkstenen die door Jozua zijn opgericht. “Ze zijn daar tot op deze dag”, zei de schrijver van die geschiedenis (Joz. 4:9).
Wij zijn schapen, evenals ranken van de Wijnstok, en schapen hebben de neiging om af te dwalen. Vandaar zijn gebod: “Blijft in Mij”. Buiten Hem zullen wij onvruchtbare, vruchteloze ranken zijn. Laten we dan niet zijn als de gemeente, die haar eerste liefde heeft verlaten (Openb. 2:4), maar laten we Zijn geboden bewaren opdat we in Zijn liefde zullen blijven (Joh. 15:10). En laten we het altijd uitroepen:
“Oh, keep my soul, Lord Jesus,
Abiding still in Thee;
And if I wander, teach me
Soon back to Thee to flee.”
“Oh, bewaar mijn ziel, Heer Jezus,
steeds in U verblijvend;
En als ik dwaal, leer het me
om spoedig terug naar U te vluchten”.
W. J. Hocking
Tweede druk, C. A. Hammond, 1945.
Bewerkt uit het Engels en het Duits
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW