Vierde dag
Gods Zoon in het vierde evangelie
“Nathanaël antwoordde Hem: Rabbi, U bent de Zoon van God” (Joh. 1:49).
Het vierde evangelie kan bijna het evangelie van het ‘heilige der heiligen’ worden genoemd. In de Joodse tabernakel scheen het licht van de Shekina van heerlijkheid altijd door het voorhangsel, dat de heilige plaats vervulde met zijn heerlijkheid; zo schijnt de goddelijke heerlijkheid van Christus in het verslag van Johannes over het Leven des levens altijd over het aanbiddende hart van zijn lezers.
In het Evangelie-verhaal wordt de vleesgeworden Zoon van God weergegeven als het doorschijnende Voorhangsel, waarop het blauw van de hemelse heerlijkheid zich vermengt met het scharlaken en paars van Messiaanse heerlijkheid in een prachtige harmonie, bewerkt door de Heilige Geest.
Het onvolprezen thema van de evangelist is dat het scheppende Woord vlees werd, wonende onder de mensen, Zijn heerlijkheid manifesterend, de heerlijkheid als van een eniggeborene van een vader.
Johannes presenteert ons de woorden van de Heer dat we daardoor de eeuwige Zoon en de Vader mogen kennen, Die Hij kwam verklaren. In de andere evangeliën wordt een veelheid aan wondertekenen beschreven, wonderen en tekenen die in verband gebracht zijn met bediening. Zij zijn de geloofsbrieven van Zijn officiële heerlijkheid; maar hier verklaren Zijn woorden, komende vanuit de volheid van Zijn hart, Zijn persoonlijke heerlijkheid als de Zoon in de schoot van de Vader.
De weinige tekenen die door Johannes zijn opgetekend, worden alleen geïntroduceerd als voorbode van diepe onthullingen van genade en waarheid door de Eigen gezegende lippen van de Heer. Zo vormt het voeden van de menigte met een paar broden en vissen een inleiding tot de grote toespraken van de Heer over Zichzelf als het levende Brood dat uit de hemel neerdaalt, om leven te geven aan de wereld en om het leven in de Zijnen te onderhouden (Joh. 6).
We nemen nog één voorbeeld, het verslag van de Heer van heerlijkheid, Die opstond van het avondmaal en Zichzelf omgordde voor de dienende taak om de voeten van Zijn discipelen te wassen (Joh. 13). Het is een inleiding tot Zijn laatste afscheid en onderwijs voor de Zijnen in de hoofdstukken die volgen.
Hoe zullen we de waarde van die afscheidswoorden meten! Ze bezetten ongeveer een zesde deel van het hele evangelie en ze worden in onsterfelijke bewoordingen uiteengezet, dat degenen die tijdens Zijn afwezigheid in Hem geloofden, de voorwerpen zouden zijn van de onophoudelijke werkzaamheid en tedere zorg van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Vanuit onze harten danken we God voor de rijke ontvouwingen van het vierde evangelie. Lees daarin waar we willen, en we weten onszelf in de aanwezigheid van de drie-heilige Persoon. Overal horen we Zijn levengevende stem; we zien Zijn kinderlijke heerlijkheid; we aanschouwen, net zoals het door vrees getroffen drietal op de berg der verheerlijking, een Persoon, Wiens gelaat straalt als de zon, en Wiens gedaante straalt van de schittering van de wolk van de heerlijkheid (zie o.a. Matth. 17:1-13). We worden gedwongen om tot Hem te zeggen: “Mijn Heer en mijn God!”
Bovendien, in dit evangelie, zien we Hem niet alleen in Zijn persoonlijke heerlijkheid, we horen ook Zijn stem als de stem van de Zoon van de liefde van de Vader. Vroeger sprak God op verschillende manieren door heilige mannen tot mensen. In dit evangelie is Gods woordvoerder Gods eigen Zoon. De Eeuwige Zoon is het eeuwige Woord, Die de Vader verklaart.
En hoe zacht en teder is de stem van Jezus, de Zoon van God! Vanouds kon de stem van Jehovah onweerstaanbaar zelfs de ceders van Libanon verbrijzelen (Ps. 29:5); en bij Sinaï zorgde die stem ervoor, dat de mensen sidderden van angst en vrees (Ex. 20:18-20; Hebr. 12:18-19).
Hoe anders vandaag! In het evangelie van Johannes zijn de woorden van de Heer Jezus voor ons als een “honingraat, lieflijk voor de ziel en genezing voor de beenderen” (verg. Spr. 16:24). In de geur ervan zijn ze als “uitgegoten zalfolie” (verg. Hoogl. 1:3). “Ze breken niet het geknakte riet, noch zal het de walmende vlaspit uitblussen” (verg. Matth. 12:20). Ze dingen naar de gunst van de zwakste, en ze overwinnen de sterkste, zowel een bluffende Simon als een schuchtere Nathanaël.
Dit evangelie laat ons zien hoe de stem van de Zoon van God genadig in overeenstemming gebracht werd met elke gelegenheid en elke toestand onder de mensen. We horen Hem spreken in Judéa, in Galilea en zelfs in Samaria; in de tempel te Jeruzalem en in de synagoge te Kapernaüm; in Salomo’s voorhof en bij de bron van Jakob; op de stormachtige zee en aan de rustige kust, te midden van de vreugde van het bruiloftsfeest in Kana en het verdriet bij het graf in Bethanië; tot een rijke rabbijn in de nacht en tot een blinde bedelaar overdag.
De woorden van Jezus, de Zoon van God, waren niet als een scherp zwaard of een bedrieglijke boog, maar waren zoet van smaak. Zelfs sommigen die niet Zijn discipelen waren, zeiden: “Nooit heeft een mens zó gesproken als Deze Mens” (Joh. 7:46). En geen wonder dat genade op Zijn lippen was uitgegoten (verg. Ps. 45:3) en dat genade en waarheid door Hem geworden zijn. Deze woorden zijn speciaal voor ons verankerd in het vierde evangelie.
W. J. Hocking
Tweede druk, C. A. Hammond, 1945.
Bewerkt uit het Engels.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW