Derde dag
Afdrijven
“Daarom moeten wij des te sterker ons richten naar wat wij gehoord hebben, opdat wij niet misschien afdrijven” (Hebr. 2:1).
Een dode boomstam die in de bovenste wateren van de rivier de Amazone op de oostelijke hellingen van de Andes werd geblazen, is uiteindelijk ontdekt aan de oevers van het Scandinavische schiereiland. De grote boomstam heeft een slingerende reis gemaakt van vele duizenden kilometers door Zuid-Amerika en in het noorden door de Atlantische Oceaan – door te drijven.
Maar toch, van zichzelf bewoog de doorweekte houtstam geen duim. Het oefende geen kracht uit, maar door zich passief over te geven aan de kracht en genade van omringende elementen, kwam het uiteindelijk op die immense afstand van het punt van zijn vertrek – door te drijven.
Broeders en zusters, er is een groot gevaar dat wij net als zo veel dood drijfhout, meegevoerd worden door winden van leer en golven van omstandigheden.
Deze waarschuwing aan de heiligen van God is al een oude. Paulus1 uitte het toen hij aan de Hebreeën schreef. De exacte kracht ervan is vermomd in de Geautoriseerde Versie2, die luidt: “Daarom moeten wij meer aandacht schenken aan de dingen die we hoorden, opdat wij ze op geen enkel moment zouden laten ontglippen”. Het algemene idee van de woorden: “ze … zouden laten ontglippen”, is dat we moeten oppassen, dat we het ons niet moeten laten ontglippen.
Maar de tekst wordt correcter weergegeven door de Revisers: “Daarom moeten wij des te sterker ons richten naar wat wij gehoord hebben, opdat wij niet misschien afdrijven”.
De verandering is een belangrijke. Door de gewijzigde vertaling zien we, dat het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd, als een vast en permanent iets wordt beschouwd, maar dat we het gevaar lopen om van de waarheden van God weggevoerd te worden. Ons afdrijven ervan, niet hún afdrijven van ons, is het punt van de waarschuwing.
Het geleidelijke wegglijden gaat meestal ongemerkt, en moet daarom meer gevreesd worden, dan de plotselinge schok van de snelle-overval-vijand. De meeste gelovigen zouden zich krachtig verzetten tegen openlijke en gewelddadige pogingen om hen van de waarheid te beroven; zelfs de beschroomden en de zachtmoedigen zijn geneigd om “hun ruggen te rechten” wanneer er vervolging komt.
Maar terwijl de meesten op hun hoede zijn voor dieven die inbreken en stelen, zijn ze allemaal geneigd om de mot en roest die heimelijk corrupt is, te verwaarlozen. We negeren of onderschatten de effecten van de populaire opvattingen van vandaag op onze eigen waardering voor de geopenbaarde waarheden van de Schrift.
Maar onmerkbaar wordt eerbied voor de uitspraken van God verzwakt, en wordt ons vertrouwen daarin ondermijnd. Hoewel de beweging niet wordt herkend, is het afdrijven van de waarheid begonnen, en een openlijk verval en loochening zal zeker volgen.
In het begin van de gemeente hebben we een voorbeeld van de neiging om af te drijven van de waarheid. De beweging, aanvankelijk niet waarneembaar, begon in Antiochië en nam snel toe, totdat Petrus, Barnabas en vele andere Joodse Christenen bijna werden weggedreven van de waarheid van het evangelie.
Hoe begon het afdrijven? Het begon met Petrus die een pilaar van de gemeente leek te zijn. Toen hij naar Antiochië kwam, scheidde hij zichzelf af van de heidense broeders en maakte een verschil in zijn behandeling van hen, omdat zij geen Joden waren (Gal. 2). Vele andere Joodse broeders in Antiochië volgden het voorbeeld van de apostel.
Het lijkt misschien een te verwaarlozen zaak voor Petrus om de Joodse broeders als Joden en de heidense broeders als heidenen te behandelen volgens de gewoonte van zijn volk in de afgelopen eeuwen. Maar daarmee ontkende Petrus feitelijk wat hij zelf had vastgesteld bij het prediken van het evangelie – dat God nu geen onderscheid maakte tussen Joden en heidenen (Hand. 15:8,9).
Hoe onbetekenend het gedrag van Petrus ook leek voor sommigen, de apostel Paulus zag welke richting de ‘afdrijving’ had gekozen. Hij verklaarde dat Petrus en degenen die met hem waren niet “oprecht’ wandelden volgens de waarheid van het evangelie. De fundamentele leer van het christendom is dat er geen verschil is in de schuld van de mens, noch in goddelijke genade voor allen die de Heer aanroepen (Rom. 3:22,23; Rom. 10:12,13). Dit werd in Antiochië opzij geschoven door hen die nog steeds een verschil maakten tussen Joden en heidenen.
Door Paulus’ stoutmoedige en vastbesloten protest, werden degenen die begonnen af te drijven verlost van verdere afwijking van de waarheid. Maar het incident staat in de Schrift als een afgebakende waarschuwing voor ons, om in acht te nemen, opdat we ons ook niet laten meeslepen door de tegenstromingen van menselijke opinie en populaire theologie.
Petrus vreesde wat Joodse broeders zouden zeggen (Gal. 2:12), en hij werd gevangen in de valstrik die de angst voor de mens met zich meebrengt. Wij kunnen ook beïnvloed worden door de meningen van anderen en daardoor afdrijven van de schriftuurlijke leer en praktijk die we van God hebben ontvangen.
Het is soms wenselijk om onszelf te onderzoeken en na te gaan of we van de Schrift worden weggevoerd, die onze onfeilbare referentiekaart is om onze koers te controleren. Laten we ieder voor zichzelf de volgende vragen overdenken.
Ben je er altijd van overtuigd, dat de Heer Jezus Zelf in het midden is van de twee of drie die tot Zijn Naam vergaderd zijn? Of is er in je hart enige twijfel daarover? Ben je afgedreven van de gelukkige ervaringen die je ooit had in de gemeente van hen die in Hem geloven?
Is jouw aanwezigheid bij de bijeenkomst tot gebed en het lezen van de Bijbel net zo regelmatig als vroeger? Of ben je afgedreven naar de gewoonte om, als je kunt, een aannemelijk excuus te vinden om afwezig te zijn?
Is jouw bijdrage aan de vergaderde gemeente minder dan vroeger, hoewel je inkomen groter is? Ben je het gevoel van je rentmeesterschap over de goederen van je Meester kwijtgeraakt, en ben je gaan denken dat anderen goed in staat zijn om goed te maken wat jij achterhoudt?
Is er zo’n geur van vroomheid over je huis als er ooit was? Is het je opgevallen dat aanbidding en gebed in het gezin, het zingen van liederen en het bestuderen van de Schrift nu niet algemeen worden beoefend door hen die belijden godvruchtig te zijn? En heb je daarom in deze verwaarlozing door anderen een excuus gevonden om deze godvruchtige gewoonten helemaal in je eigen huis op te geven?
Herken je je verantwoordelijkheid om je kinderen te oefenen in de ‘opvoeding en vermaning’ van de Heer (Ef. 6:4)? Of ben je in de mode van de tijd afgedreven om iemand anders te betalen om deze last van je schouders te nemen? Ben je niet bezweken voor het aanbod van een hoge standaard van onderwijs tegen lage kosten, om vervolgens de zielen van je kinderen in gevaar te brengen door ze naar Rooms-katholieke scholen te sturen?
Is in je dagelijkse beroep je woord betrouwbaar, en is je werk zonder ogendienst als mensen-behagers?
Of ben je afgedreven in de ‘kneepjes van het vak’, nu meer dan ooit beoefend?
Weet dit als een waarheid, geliefden, als we afgedreven zijn van de waarheid die eenmaal door ons bekend en beoefend is, zullen we geen uiterlijke en zichtbare zegening van God kennen. Zijn Woord is: “Bekeer u toch, ieder van zijn slechte weg. Maak uw wegen en uw daden goed” (Jer. 18:11).
Wordt D.V. vervolgd.
W. J. Hocking
Tweede druk, C. A. Hammond, 1945.
Bewerkt uit het Engels.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW