De lofprijzing aan God
Psalm 134
1. Een pelgrimslied.
Kom, loof de HEERE, alle dienaren van de HEERE, u die nacht aan nacht in het huis van de HEERE staat.
2. Hef uw handen op naar het heiligdom en loof de HEERE.
3. De HEERE zegene u uit Sion, Hij Die hemel en aarde gemaakt heeft.
Tot het doel – in de tegenwoordigheid van God
Met deze Psalm is het gelovig overblijfsel uit het volk Israël tot haar doel gekomen: in de tegenwoordigheid van God. Daar wordt niet langer meer over de ark, maar over de Heer gesproken. Deze naam van God wordt in deze korte Psalm vijfmaal genoemd. In het duizendjarig rijk staan de gelovige Israëlieten in een gelukkige betrekking tot de Heer. In Zijn tegenwoordigheid prijzen ze Hem en ontvangen zegen van Hem.
In de toepassing stelt deze Psalm ons alle drie de samenkomsten als gemeente voor, die we in het Nieuwe Testament vinden.
Het samenkomen om brood te breken
“Kom, loof de HEERE, alle dienaren van de HEERE, u die nacht aan nacht in het huis van de HEERE staat”. De dienaren van de Heer staan in vaste betrekking tot Hem en gehoorzamen Hem. Dat wijst op de voorwaarden van de aanbidders. Alleen verlosten die zich op de aanwijzingen van God met het oog op de maaltijd van de Heer en de aanbidding richten, kunnen Hem zó danken, Hem loven en aanbidden, zoals Hij het wenst en zoals het tot eer is van Hem.
Het staan voor de Heer is ten eerste een bijzondere uitdrukking van onze eerbied voor Zijn Naam. Verder heeft deze uitdrukking een geestelijke betekenis. Wanneer wij samenkomen om het brood te breken, gaan wij in de geest de hemel binnen en staan in de onmiddellijke tegenwoordigheid van God. In het bewustzijn van Zijn absolute heiligheid en gehuld in de genade van het verlossingswerk van de Heer Jezus zijn we daar zonder vrees en aanbidden in vrede. Dat is het standpunt van de aanbidders voor God.
Het samenkomen tot gebed
“Hef uw handen op naar het heiligdom en loof de HEERE”. Dat is een verwijzing naar het samenkomen van de gemeente tot gebed. Ook in het Nieuwe Testament wordt de mannen gevraagd bij het bidden de heilige handen op te heffen (1 Tim. 2:8). Daar gaat het niet om onze uiterlijke gebedshouding, omdat de bijbel ook andere lichaamshoudingen bij het bidden aangeeft. Het gaat om een innerlijke instelling: zijn onze handen heilig, dat wil zeggen is ons leven in overeenstemming met God, zodat wij vrijmoedig bidden kunnen? Verder wijst deze uitdrukking erop, dat wij als degenen die bidden God iets brengen: onze verzoeken, onze vragen verbonden met dankbaarheid.
Gemeenschappelijk tot God bidden is een groot voorrecht. Het gebed van de plaatselijke gemeente heeft een bijzondere belofte van verhoring (Matth. 18:19). Laten we er in de bidstond op letten, dat wij onze gebeden kort en concreet uitspreken. Lange gebeden vermoeien de vergaderden en zijn God niet welgevallig.
Het samenkomen tot verkondiging van het Woord
“De HEERE zegene u uit Sion”. De zegen van de Heer ervaren in het bijzonder in het samenkomen tot verkondiging van het Woord. Bij de samenkomst van het breken van het brood en tot gebed ontstaat een beweging van onder naar boven. Er stijgen lof en aanbidding, maar ook gebeden en dankzegging tot God omhoog. Maar bij de verkondiging van het Woord is de beweging van boven naar onder. God spreekt door de bijbel tot ons. Daartoe gebruikt Hij de gaven.
De uitspraak “Die hemel en aarde gemaakt heeft” herinnert ons aan Melchizedek. Hij zegende Abraham en sprak: “Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit!” (Gen. 14:19). Dan geeft hij de aartsvader brood en wijn. Dat wijst in de eerste plaats naar de zegen in het duizendjarig rijk. Jezus Christus, de ware Melchizedek, zal Zijn volk voedsel en vreugde geven.
Wanneer we dat op ons toepassen, onderkennen we dat de zegen van de Heer in de verkondiging van het Woord uit geestelijk voedsel en geestelijke vreugde bestaat. Beide ontvangen wij, wanneer voor ons de Persoon van de Heer Jezus door het Woord van God groot gemaakt wordt. Jezus Christus is het Brood van de hemel en de Persoon Die ons vreugde geeft. We willen onze ogen van het hart steeds weer op Hem richten. “Maar wij zien Jezus …” (Hebr. 2:9). “Toen zij nu hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen” (Matth. 17:8).
Slot
Aan het einde van de pelgrimsliederen vinden we het woord “Zie” en “Kom”[1], namelijk in Psalm 133 en 134. Daarmee wijst God ons op het hoogtepunt:
- “Zie, hoe goed en hoe lieflijk is het dat broeders ook eensgezind samenwonen”;
- “Kom, loof de HEERE”.
Het woord “Zie” toont ons het volk Israël in vrede met elkaar. Het woord “Kom” stelt ons dit volk in volle gemeenschap met God voor. Dat is het resultaat van de pelgrimsliederen en de zegen van het duizendjarig rijk. God geeft Zijn aardse volk de plaats, waar Hij Zijn Naam wonen laat: Het is de stad van de grote Koning, Jeruzalem. Daar zal Israël als een aanbiddend en gezegend volk in vrede voor Hem zijn.
Deze zegen mogen wij als hemels volk van God in geestelijke wijze nu al genieten. De Heer geeft ons het samenkomen tot Zijn Naam (Matth. 18:20).
- Daar breken wij het brood. Daarbij brengen wij als heilige priesters Christus aanbiddend voor God (1 Kor. 11:23-26; 1 Petr. 2:5);
- op deze plaats bidden we ook als gemeente tot God (Matth. 18:19; 1 Tim. 2:1);
- daar openbaart God Zich door Zijn Woord (1 Kor. 14:26-33; 1 Tim. 3:14-16).
Slot.
1. Het woord ‘Kom’ wordt in het Duits vertaald met ‘Zie”. Dan is er dus tweemaal sprake van ‘Zie’. Dit is in de HSV niet zo. Deze beide woorden liggen echter wel heel dicht bij elkaar.
Max Billeter, © Beröa Verlag
Oorspronkelijke plaatsing in het Nederlands 7 oktober 2016.
Herplaatsing: 14 oktober 2021.
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW