3 jaar geleden

Gesprek door de gesloten deur

Hooglied 5 vers 2-6

 

Wij zijn ons ervan bewust, dat het in het leven van de gelovige van het grootste belang is dat zijn persoonlijk omgang met zijn Heer en Heiland innig en ongestoord is. Daar hangt alles van af: of hij God goed dient en veel vrucht draagt tot verheerlijking van de Vader, of hij tot zegen kan zijn voor anderen, en of zijn eigen hart vervuld is van vrede en vreugde.

In Hooglied 5 vinden we een andere situatie. Hier, tussen de “geliefde” en zijn “bruid” (waarin wij o.a. ook een beeld kunnen zien van de kostbare verhouding tussen de Heer Jezus en de individuele gelovige) is een gesloten deur. Het is een symbool van wat in het leven van de christen een hinderpaal is voor een volledige, onbelemmerde gemeenschap met zijn Heer.

“Ik sliep, maar mijn hart waakte.” (vs. 2).

De ziel begint hier een ervaring te beschrijven die zij heeft meegemaakt. Zij, wier hart wakker is en dus zich niet langer in geestelijke dood bevond, was in slaap gevallen. Haar gedachten aan degene die toch haar geliefde was, waren in slaap gevallen, en haar gevoelens voor Hem waren ook in slaap gevallen.

Een dergelijke toestand kan ons, die de Heer toebehoren, zo gemakkelijk overkomen, en wij worden daartegen herhaaldelijk gewaarschuwd in de evangeliën en de brieven (b.v. Matth. 25:5-6; Rom. 13:11; Ef. 5:14-15; 1 Thess. 5:6). Verschillende malen komt de oproep daarin naar voren: Let op!

Hoe vreemd dat deze geestelijke slaperigheid ons zo gemakkelijk kan overvallen en ons zo snel kan verwijderen uit de tegenwoordigheid van onze geliefde Heer! Net als de bruid in dit lied, hebben wij al eerder zulke onovertroffen kostbare momenten met Hem doorgebracht! Wij zeiden dan zoals de bruid: “Uw uitnemende liefde is beter dan wijn” en: “Als een appelboom tussen de bomen van het woud, zo is mijn Liefste tussen de jongemannen; ik verlang er sterk naar in Zijn schaduw te zitten, en Zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte” (Hoogl. 1:2; 2:3). Maar plotseling nemen we weer genoegen met de “wijn” of met de andere “bomen van het woud,” dat wil zeggen met dingen en personen die slechts een armzalig of zelfs een schadelijke vervanging kunnen zijn voor onze ziel.

Oh, wij kennen de oorzaak van deze snelle verandering van ons hart! Ons vlees is de poort voor al het zichtbare, aardse en wereldse, dat zich kan verdichten tot een afscheiding, een gesloten deur die de Heer buiten houdt. Daarom is het een dringende noodzaak voor iedere gelovige om in het licht van God het verdorven karakter van zijn vlees te onderkennen en het te allen tijde als “gekruisigd” te beschouwen, samen met de hartstochten en de begeerten (Gal. 5:24).

“De stem van mijn Liefste, Die aanklopte: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duif, Mijn volmaakte,” (vs. 2).

Wie is de eerste die zich inspant om de verzwakte of zelfs onderbroken gemeenschap weer op te frissen of te herstellen? De geliefde komt terwijl zijn bruid nog slaapt. Dat is altijd zo. Onze Heer, die ons tot het einde toe liefheeft, voelt het diep wanneer Hij in ons hart naar de tweede of derde plaats wordt verwezen. Zoals een blik op Hem gericht door een van de Zijnen, die getuigt van liefde: “Zijn hart veroverde” (Hoogl. 4:9), zo doet het Hem verdriet wanneer die blik een andere richting uitgaat. Hij weet ook hoe de christen, die het leven van God heeft, onder zulk een toestand moet lijden, en Hij komt hem te hulp.

Maar laten we letten op hoe Hij het doet. De geliefde berispt de bruid niet. Dat zal haar genegenheid nu niet opwekken. Maar hij roept haar toe wat ze betekent voor zijn hart. Zo herinnert onze geliefde Heer ook ons, de Zijnen, steeds weer aan wat wij voor Hem zijn en wat Hij van ons heeft gemaakt. Deze herinnering aan onze positie en Zijn liefde die daarin tot uitdrukking komt, zijn het juiste medicijn om ons afdwalen te genezen. Zoals de bruidegom hier zijn bruid roept, roept Hij ook ons met soortgelijke uitdrukkingen:

  • Mijn zuster (Zijn broeders): “Want èn Hij, die heiligt èn zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen” (Hebr. 2:11).
  • Mijn vriendin (vrienden): “Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van Mijn Vader heb gehoord, bekend gemaakt heb“ (Joh. 15:15).
  • “… Mijn duif” …: Het is waar, dat wij geen enkele bijbelpassage vinden die ons op dezelfde manier beschrijft. Maar hebben wij niet het eeuwige leven ontvangen door het geloof in de Zoon van God? Woont de Heilige Geest nu niet in ons als de kracht om dit leven tot stand te brengen? Zo ziet onze Heer Jezus in onze ogen (Hoogl. 1:15), in ons leven, een afspiegeling ervan, een eenvoud zonder valsheid die de duif kenmerkt (Matth. 10:16). Alleen bij ons is het de eenvoud van het geloof.
  • Mijn volmaakte. Wat de bruidegom hier in zijn bruid moest zien, was niet volmaakt. Hoewel Hij klopte, bleef zij liggen. Maar het getrouwe Joodse overblijfsel, waarvan zij een beeld is, zal een volmaakte verlossing ontvangen in het verlossende werk van Christus. Hetzelfde geldt ook voor ons. Hoewel wij praktisch niet volmaakt zijn, ziet Jezus Christus ons in de positie van volmaaktheid die Hij voor ons verworven heeft door Zijn werk: “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt die geheiligd worden” (Hebr. 10:14).

“Want mijn hoofd is vol dauw, mijn haarlokken vol druppels van de nacht” (vs. 2).

Op nog een andere manier probeert de bruidegom de liefde van zijn bruid, die in slaap is gevallen, weer aan te wakkeren: Hij herinnert haar er met deze woorden aan, dat hij buiten was, in de nacht, waar zijn hoofd zonder bescherming aan de dauw was blootgesteld. Doet dit ons niet denken aan Golgotha, waar Christus in een verschrikkelijke duisternis kwam, omdat Hij onze zonden in Zijn lichaam droeg op het hout, en daar tot zonde voor ons werd gemaakt? Dat van het zesde tot het negende uur de zon verduisterd bleef, was slechts de begeleidende omstandigheid bij de verschrikkelijke nacht waardoor Hij moest heengaan, omdat Hij in het oordeel van God moest boeten voor onze zonden en overtredingen en de dood in moest gaan voor onze zondige toestand.

Hoe nodig hebben wij, de verlosten, het om hier steeds weer aan herinnerd te worden! Daarom heeft onze Heer Jezus Zijn avondmaal voor ons ingesteld, dat wij moeten vieren “tot Zijn gedachtenis” (Luk. 22:19-20; 1 Kor. 11:23-26). Dit moet ons helpen om Zijn lijden, Zijn dood, Zijn verlossingswerk, de liefde van God en de liefde van Christus altijd voor onze ogen en onze harten staan. Zijn Persoon en werk zijn de basis van onze redding, de inhoud van onze aanbidding van de Vader en de Zoon, en het uitgangspunt van ons opstandingsleven. Dit is de prijs waarvoor wij voor God gekocht zijn (1 Kor. 6:20). Wij behoren Hem toe.

“Ik heb mijn onderkleed uitgetrokken. Waarom zou ik dat weer aantrekken? Ik heb mijn voeten gewassen. Waarom zou ik ze weer vuilmaken?” (vs. 3).

Dit is het antwoord van de bruid, dat zij vanuit haar bed naar haar geliefde bij de deur roept. Wat een tegenstelling! Van zijn kant een liefde die geen moeite, geen offer spaart – maar voor haar is elke inspanning voor hem te veel! Kunnen we dit begrijpen?

O, moeten wij gelovige christenen, of in ieder geval sommigen van ons, onze ogen niet in schaamte neerslaan? Wij kunnen ons Zijn oneindige liefde herinneren, Zijn offer tot in de dood, en Zijn totale overgave voor ons, maar zijn dan vaak in staat om heen te gaan om door de week ons eigen leven te leiden. Zijn hart verlangt immers onze nabijheid, dat wij de deur voor Hem opendoen, in Zijn liefde blijven, in afhankelijkheid van Hem leven en Hem dienen en ter beschikking staan. Moge Zijn roep niet tevergeefs zijn, maar ons diepste wezen en ons geweten bereiken!

“Mijn Liefste trok Zijn hand uit de opening van de deur en mijn binnenste werd onrustig om Hem. Ik stond op om mijn Liefste open te doen, en mijn handen dropen van mirre en mijn vingers van vloeiende mirre over de handgreep van de grendel. Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was weg, Hij was weggegaan” (vs. 4-6).

In zijn liefde laat de bruidegom niet los, hij nadert de geliefde zo ver als hij kan en strekt Zijn hand uit door de opening van de deur. Daarbij druppelt stromende mirre op de klink van de binnenste grendel, die hij van buitenaf niet kan en wil openen, want liefde laat zich niet dwingen.

De bruid kan zo’n bewijs van liefde nu toch niet weerstaan. Haar innerlijk is aangetrokken door Hem. Zij staat op om de deur voor Hem te openen, haar handen en vingers druipend van heerlijk geurende, bittere mirre. Herinnert zij zich de geur van Zijn heerlijke persoon, ons vooral geopenbaard in zijn diepe lijden dat over Hem kwam?

Ze doet open – en schrikt: de minnaar staat niet meer voor de deur! Hij is verder gegaan. O, een zich van Hem afkeren, zelfs als de redenen onschuldig lijken, brengt pijnlijke gevolgen met zich mee. In dit geval kan het een kwestie van een paar uur of dagen zijn geweest. Maar wanneer een verlost mens in de loop van maanden en jaren gewend is geraakt aan een “afstandelijke relatie” met zijn Heer, hoe droevig zijn dan de gevolgen en hoe lang duurt het vaak, voordat hij weer een innige gemeenschap met Hem krijgt! Het vervolg van dit hoofdstuk in het Hooglied laat het zien.

 

Wordt DV vervolgd onder de titel: “De bruid vindt de bruidegom weer terug”.

 

Walter Gschwind; © www.haltefest.ch

Jaargang 1980, bladz. 281.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW