20 jaar geleden

Genezing en vergeving (1)

 Dit onderwerp is ook vandaag nog erg actueel. Begrijpelijk, want u en ik hebben ongetwijfeld op een of andere wijze te maken met ziekte. Ook als je jong bent kun je daarmee in aanraking komen. Deze studie over dit onderwerp is zeker niet volledig maar wil enkele richtlijnen en bemoedigingen doorgeven …

Jakobus 5:13-18

Misschien vindt je het wel wat taai, maar ik wil voorstellen dit onderwerp – evenals overigens elk onderwerp uit de Bijbel – met volhardend gebed te onderzoeken.

Vooraf

Voor het juist verstaan van de brief van Jakobus is het van wezenlijk belang te beseffen dat we in deze brief te maken hebben met een Christendom dat zeer sterke judaïstische tendensen vertoont. Er wordt hier nog gesproken over Christenen die verbonden waren met de synagoge (2:2) die ook nog vasthielden aan de Joodse wet (1:25; 2:8). Blijkbaar hadden zij nogal moeite om zich te distancieren van hun “door de vaderen overgeleverde wandel” (1 Petrus 1:18). Jakobus richt zich niet alleen tot hen die in de Heer Jezus geloven, maar tot de twaalf stammen in de verstrooiing. Ook hielden zij nog vast aan het Joodse gebruik om bij zieken het zalven met olie toe te passen (5:14; zie: Markus 6:13; Lukas 10:34).

In Jakobus 5:13-20 gaat het niet om genezing maar om “vergeving”. Hoe ontvang ik vergeving? Wanneer ik mijn zonden beleden heb (1 Johannes 1:9). Dat gaat niet zonder gebed. Het gebed wordt hier dan ook enkele malen genoemd in verbinding met belijdenis. Dat is uitermate belangrijk. Wanneer iemand zijn of haar zonden belijdt, duidt dit op verootmoediging. Dit gaat zeker gepaard met droefheid tot God (zie 2 Korinthe 7:10-11). Het zal zeker vergeving tot gevolg hebben en zo de Heer het wil ook psychische en lichamelijke genezing. We zien hier het gebed verricht door iemand persoonlijk, door de oudsten en door de gemeente (vers 13, vers 14 en vers 16).

Het karakter van het gebed

Eerst twee opmerkingen ten aanzien van het karakter van het gebed in dit gedeelte.Ten eerste: het gaat hier om het gebed van het geloof. Dat zal resultaat hebben. Wanneer wij bidden maar God toch niet geloven (vertrouwen hebben in God) dat Hij dat zal doen wat het beste is, waarom bidden we dan? Zegt de Heer Jezus niet: “Bidt, en u zal gegeven worden”? (Mattheüs 7:7; zie ook Jakobus 1:5-8). Ten tweede: het gaat om een krachtig gebed, en wel van een rechtvaardige. Kijk maar eens in Spreuken 15:29: “De HEERE is ver van de goddelozen; maar het gebed der rechtvaardigen zal Hij verhoren”.

I. Persoonlijk gebed

“Lijdt iemand onder u? Laat hij bidden. Is iemand welgemoed? Laat hij lofzingen” (vers 13).

We hebben in dit gedeelte (vers 13-18) drie verschillende vormen van gebed. Het persoonlijke gebed, het gebed van de oudsten voor de zieke en het gebed voor elkaar. Eerst hetpersoonlijke gebed. “Lijdt iemand onder u?”. Dat kan gebeuren, evenals het feit dat iemand welgemoed kan zijn. Heel reeel en normaal. We moeten het feit dat iemand lijdt niet wegredeneren alsof je dan geen goed Christen zou zijn. Helaas komt dit verwijt maar al te vaak voor. Wat een verdriet en liefdeloosheid wordt daardoor dikwijls veroorzaakt. En verraadt zo’n veroordeling eigenlijk niet dat de persoon die dit doet de wegen van de Heer met de Zijnen maar weinig begrijpt? Komt daardoor ook niet tot uitdrukking hetniet kennen van de gedachten van de Heer? Zou de Heer dat ook zo doen? Nee toch? Hij is geheel anders! Hij is vol medegevoel en ontferming. Het is overigens ook niet nuchter. De verlossing van ons lichaam is er nog niet. Dat is toekomstig (Romeinen 8:23; 2 Korinthe 5:1-9).

We vinden hier dus niet een veroordeling over het feit dat iemand lijdt. Hier wordt op de Heer gewezen als de enige bron van hulp, want Jakobus zegt: “Laat hij bidden”. Dat is de Heer aanlopen in gebed. David zegt: “Vertrouw op Hem te allen tijde, o gij volk! Stort uw hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht” (Psalm 62:9). En David zegt in Psalm 34: “Zij hebben op Hem gezien, ja Hem als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden” (Psalm 34:6). Wordt profetisch van de Heer Jezus niet gezegd: “Maar ik was steeds in gebed” (Psalm 109:4). Als dat al bij Hem zo was, wat is het gebed voor ons dan toch oneindig belangrijk. Het leven van een Christen is ondenkbaar, onvruchtbaar en troosteloos zonder gebed. Hoe is het daarmee, geliefde broeder en zuster in de Heer?

Lijden kan van verschillende kanten komen. Van de kant van de rijken die zich tot het Christendom rekenden (5:1-6), dus van de Christelijke wereld. Van de kant van medegelovigen (5:9). Wij moeten ons niet wreken of tegen elkaar zuchten, maar geduldig volharden. Dit is een zeer moeilijke oefening. De Heer wil ons daarbij zeker helpen! Voorbeelden uit de Bijbel kunnen daarbij ons aansporen.

Er zijn verschillende voorbeelden van lijden en volharding. In de profeten zien we mensen die onrechtvaardig lijden moesten, en in plaats van hun vervolgers te smaden het lijden met volharding verdroegen, zodat zij ondanks het onrecht gelukkig waren. Een voorbeeld voor ons, wanneer het erom gaat voor de Naam van de Heer Jezus en de belijdenis van de waarheid onrecht te lijden. Laten we in de voetstappen van onze Heer treden. “Hij “die geen zonde heeft gedaan en geen bedrog werd in Zijn mond gevonden”, die als Hij uitgescholden werd, niet terugschold, als Hij leed, niet dreigde, maar [Zich] overgaf aan Hem die rechtvaardig oordeelt” (1 Petrus 2:22-23). De Heer Jezus is ons grootste Voorbeeld!

Dan hebben wij ook nog het prachtige getuigenis van Job. Bij hem zie je niet alleen het geduld van iemand die lijdt, maar ook “het einde van de Heer”. Wanneer wij, terwijl wij lijden en onrechtvaardige behandelingen ondergaan, geduld oefenen dan zullen wij aan het einde ervaren dat “de Heer vol genegenheid en ontfermend is”. Van Job kunnen wij leren dat, welke beproevingen wij ook mogen ondergaan, God ze gebruikt tot onze tucht. In alles wat Job moest doorstaan, zien we die tucht en straf van God tot zegen voor zijn knecht. Job was toch nogal trots op zijn eigen goedheid en gerechtigheid. Daar steunde en bouwde hij op. Om dit misplaatste vertrouwen op zichzelf en zijn eigen goedheid aan de kaak te stellen, kreeg satan in zijn boosheid tot op zekere hoogte van God de ruimte om Job met een verschrikkelijk lijden te treffen. Job moest lijden ondergaan van de kant van satan, de aanklager, en van de kant van zijn vrouw en zijn vrienden. Dat was nogal wat. Had dat niet wat minder gekund, denken we misschien. Had dan niet tenminste zijn vrouw zijn zijde kunnen kiezen? Nee, God achtte dit nodig uit liefde tot Job! Het resultaat was dat hij niet alleen over de macht van de vijand triomfeerde, maar hij leerde ook de verborgen en onverwachte boosheid van zijn eigen hart kennen, en het te veroordelen. Als hij nog welgevallen in zijn eigen voortreffelijkheid vond, die inderdaad bestond en door God erkend werd, zei hij: “Als mij een oog zag, getuigde het van mij” (Job 29:11). Toen hij echter tenslotte in de tegenwoordigheid van God kwam, zei hij: “Maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as” (Job 42:5-6).

Zo triomfeert Job door de genade van God. Hoe? Door te volharden temidden van het lijden; door diezelfde genade leert hij zichzelf in de tegenwoordigheid van God werkelijk kennen. Maar dat is niet het enige. Hij leert ook nog het hart van de Heer kennen, want hij erkent dat “de Heer vol genegenheid en ontfermend is”. Nadat God het hart van Job onderzocht en zijn vijanden terecht gewezen had, zegende Hij hem bovenmate, want wij lezen: “En de HEERE wendde de gevangenis van Job; en de HEERE vermeerderde al wat Job gehad had tot dubbel zoveel … En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste” (Job 42:10, 12).

En zegt Paulus niet: “… de verdrukking volharding werkt, en de volharding beproefdheid en de beproefdheid hoop”? (Romeinen 5:3-4). Verdrukking breekt eigen wil en zuivert het onechte en maakt dat we stil en vertrouwend wachten. De beproefdheid duidt op de ervaring van de trouw en hulp van de Heer. Verder zegt Paulus: “En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten is uitgestort door [de] Heilige Geest, die ons gegeven is”. (Romeinen 5:5). Zowel het geloof (Romeinen 9:33) als de hoop beschaamt dus niet. Hoop op hulp en troost van de Heer die Hij geven kan en wil. Dan kan er zelfs geroemd worden in de verdrukkingen, ook in ziekte (Romeinen 5:3). Dat dit ook de ervaring van ons mag zijn, meer en meer!

“Is iemand welgemoed? Laat hij lofzangen” (vers 13-14)

Wanneer iemand welgemoed is, dan is hij ongetwijfeld blij. Dan heeft hij goede moed, ondanks het lijden, ja, misschien juist wel door het lijden, omdat hij de nabijheid van de Heer ervaart. Laat hij dan lofzingen! Is het niet heerlijk wanneer je iemand die veel verdriet of lijden moet verwerken, hoort zingen tot God en hem of haar God hoort groot maken door een lied. Maar wat meer is, hoe zal dat voor God onze Vader zijn als Hij Zijn kind Hem en de Heer Jezus hoort lofzingen? Daar is geen instrument voor nodig maar de “Goddelijke Speelman”, de Heilige Geest. Die bewerkt dat en wil dat ook bewerken. Hoe komt het toch dat wij zo weinig hier aan toe komen? Moeten wij ook niet luisteren naar wat hier door de Geest van God – door middel van Jakobus – wordt aanbevolen? Het bewust niet tot uiting brengen van blijdschap kan een verhindering zijn tot spontane lof.

II. Het gebed van de oudsten

“Is iemand onder u ziek? Laat hij de oudsten van de gemeente bij zich roepen en laten zij over hem bidden en hem zalven met olie in de naam van de Heer” (vers 14).

Allereerst moeten we er rekening mee houden dat er vandaag geen oudsten meer zijn in de zin als in de begintijd van de gemeente. Er is niet meer het Goddelijk gezag om oudsten aan te stellen of aan te laten stellen (Handelingen 14:23; Titus 1:5), want dit deden alleen de apostelen. Wanneer een kerk of groep zichzelf dat gezag toekent, heeft zij daarin niet de steun van de Bijbel, het Woord van God. Zij dient dan wel te beseffen dat dit niet de steun kan hebben van God. Zij kan ook niet met gezag spreken of handelen zoals de apostelen omdat er nu ook geen apostelen meer zijn. Een apostel moest de Heer gezien hebben (zie onder andere: 1 Korinthe 9:1; Handelingen 1:21-26; Handelingen 9:1-21). Ook een predikant of voorganger heeft niet dit gezag, ondanks al zijn theologische studie. Ook de plaatselijke kerkgemeente kan door hun democratisch kiesstelsel, dat anno 2003 nog altijd wordt toegepast, dit gezag niet claimen.

Wel zijn er nu gelukkig nog wel broeders – hoewel ik bang ben dat het er weinig zijn – die beantwoorden aan de voorwaarden die aan een oudste gesteld moeten worden (1 Timotheüs 3:2-7; Titus 1:6-9). Het mag ons ook wel eens tot nadenken stemmen dat er zo weinig van deze broeders zijn. Daar mogen we ons niet zo gemakkelijk van afmaken en zeggen: Het is nu eenmaal een tijd van verval, ook in de gemeente van God. Is dat niet wat al te gemakkelijk, broeders? Maar om dan zusters daarvoor te kiezen of aan te wijzen met als argument dat deze toch net zo bekwaam zijn, wordt door geen enkel Schriftwoord ondersteund. Integendeel! Het voert hier te ver om er verder op in te gaan, maar ik wijs alleen op de volgende uitspraken (er is zeker nog veel meer over te zeggen): “Ik wil dan dat de mannen in elke plaats bidden met opheffing van heilige handen, zonder toorn en twist” (1 Timotheüs 2:8; 1 Korinthe 14:34). De uitoefening van de dienst van oudste zal dan voor haar onmogelijk zijn. Dit past ook niet in de scheppingsordening van God. Maar, zoals gezegd, dit is nu in dit artikel niet het onderwerp. Dat komt zo de Heer het wil, mogelijk in andere artikelen aan de orde.

“Laat hij de oudsten van de gemeente bij zich roepen …”. Dit initiatief moet uitgaan van de zieke zelf. Er wordt dus niet gezegd dat hij naar een gebedsgenezer – zo die er al bestaan op Bijbelse gronden en onder het gezag van God – moet gaan. Omdat er zoveel verwarring bestaat over Jakobus 5 denk ik dat het goed is, dat wanneer iemand broeders bij zich roept die de taak van oudsten kunnen verrichten, hij vraagt om uitleg over hoe deze broeders dit gedeelte van de Schrift verstaan en toepassen. Dit om teleurstelling te voorkomen. Teveel wordt in sommige gemeenten de toepassing van Jakobus 5 in het spectaculaire getrokken en wordt er – opgesmukt met allerlei “successtories” met foto’s, film- of videobeelden erbij – gepronkt met hun praktijk en met hun resultaat op dit gebied (de zogenaamde genezingsdiensten hebben vaak deze ijdele roem). Soms wordt hierbij de gedachte opgedrongen dat het bij die gemeenten die niet zulke successtories kennen en beleven het daarom niet goed zit. Er wordt dan al gauw geroepen: Er is meer! (hetzelfde kom je vaak tegen als het gaat om het spreken in talen). Welnu, dat weten we wel en daarom juist is voorzichtigheid geboden! Natuurlijk is er meer. Bij de Heer houdt het gelukkig nooit op. Waaruit bestaat dan dat meerdere? Dat is de vraag waarover zoveel verwarring en onkunde bestaat! Het lijkt me daarom ook beter om in te gaan op wat de Heer wel heeft geopenbaard in Zijn Woord en dat bewaren.Het is goed om te zien dat het hier gaat om een persoonlijke nood van iemand die de broeders bij zich laat roepen. Dat zal in de meeste gevallen bij zo iemand thuis zijn, in ieder geval in vertrouwelijke sfeer en vertrouwde omgeving. Dat moet ook zo blijven, want wat hebben u en ik daar mee te maken wat er tijdens zo’n bezoek allemaal besproken, beleden en gebeden wordt. Wanneer we al weten dat zo’n bezoek plaats vindt, mogen we bidden dat de Heer tot Zijn doel komt met de zieke en Zijn Naam verheerlijkt wordt.Hier wordt iemand een weg aangewezen in het geval hij door persoonlijk gebed er niet uit komt. Hij weet niet meer hoe hij er mee verder moet. Dan is daar door de genade van de Heer de mogelijkheid dat anderen, de bezoekende broeders, bidden. We lezen immers: “… en laten zij over hem bidden” (vers 14). Wat kan het bemoedigend zijn voor een zieke, wanneer broeders komen die voor hem of haar bidden in ziekte of lijden. Wanneer het zover gekomen is dat er broeders geroepen worden, dan is de nood zeker hoog! Daar dienen de geroepen broeders wel ernstig rekening mee te houden.

Doordat de geroepen broeders een duidelijk Bijbels verantwoord onderwijs geven aan de roepende omtrent de gang van zaken rond Jakobus 5, voorkomt men dat er verkeerde verwachtingen gewekt worden en wordt nog meer geestelijke nood – met daarbij vaak ook toename van lichamelijke en psychische klachten – de pas afgesneden. De zieke weet dan van de “hoed en de rand” en kan er zich ook op instellen. Het is ook goed om er hier al vast op te wijzen dat wanneer iemand ziek is dat niet altijd per sé verbonden moet zijn met zonde. Dat toont het woordje als aan in vers 15. Het is voor de zieke en voor de oudsten van groot belang om hiermee rekening te houden.

Wordt D.V. vervolgd.

Literatuurbronnen:
Het teken van de talen – Fernand Legrand
Omgaan met Jakobus – A.P. van de Sande
Gedachten over Hebreeën – H. Smith
De Brief aan de Hebreeën – J.N. Voorhoeve
Praktijk van het geloofsleven – H. Medema
Ons gedrag in God huis – H. Medema
In de vrijheid gesteld – R. Brockhaus
Leidraad voor het Bijbels onderwijs – Dr. E. Dönges en O. Kunze
Daar ben Ik in het midden van hen – Chr. Briem
Het onze Vader – C.F. Recordon
Synopsis van de Bijbel VIII – J.N. Darby

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW