Gemeente van God (10)
2. Het plaatselijk samenleven
Niet alleen tijdens de samenkomsten moet iets van de verhouding tussen Christus en Zijn vergadering (gemeente) zichtbaar worden. Juist in het onderling samenleven als brusters buiten de samenkomsten om kunnen wij iets van het Persoon van onze Heer tonen.
De vergadering van God moet een herberg voor alle gelovigen zijn (vergelijk Lukas 10:34). Dat betekent niet, dat zij primair een plaats is waar men zich goed voelt (“goed-gevoel-gemeente”). Toch moet het samenleven van de brusters door een atmosfeer van wederzijdse liefde en zorg voor elkaar gekenmerkt worden.
2.1 “… dat u elkaar liefhebt” (Johannes 13:34)
De opdracht dat wij elkaar als gelovigen lief moeten hebben, loopt als een rode draad door het hele Nieuwe Testament. Maar de Heer Jezus gaf Zijn discipelen het gebod elkaar lief te hebben (Johannes 15:13-14). Daarbij is Zijn liefde tot ons – die Hij bewezen heeft, doordat Hij voor ons Zijn leven gegeven heeft – de maatstaf voor onze liefde tot onze brusters, ook wanneer wij in onze praktijk de maatstaf niet bereiken zullen (1 Johannes 3:16-17). Het bewustzijn daarvan, hoezeer Hij ieder van ons heeft liefgehad, zal ons ook helpen onze brusters met wie wij op één plaats zijn samengevoegd, lief te hebben – ook wanneer zij ons misschien qua karakter of persoon niet liggen.
Onze liefde moet hartelijk, puur (Romeinen 12:9-10) en vurig (1 Petrus 4:8) zijn. Zij kan zich praktisch daarin uiten, dat wij gastvrijheid beoefenen (Romeinen 12:13; Hebreeën 13:1-2; 1 Petrus 4:9), in de behoeften van gelovigen die in materiële nood zijn, voorzien (1 Johannes 3:17; Romeinen 12:13) en dat wij überhaupt interesse voor het welzijn van onze medebrusters hebben (Romeinen 12:15; 1 Korinthe 12:26).
Bekommeren wij ons bijvoorbeeld om medegelovigen die in nood zijn of die een moedeloze indruk maken? Slaan wij acht op brusters die steeds minder vaak de samenkomsten bezoeken? Bidden wij voor hen of bezoeken hen of nodigen wij hen bij ons uit? Misschien weten wij niet altijd direct hoe wij hen helpen kunnen. Maar wanneer wij werkelijk bezorgd om onze medebrusters zijn, zal de Heer ons ook zeker een geschikt ogenblik tonen. Wanneer onze liefde echt is, zullen wij bereid zijn – indien nodig – elkaar voor een verkeerde of zelfs boze weg te waarschuwen. Want “de liefde verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verblijdt zich met de waarheid” (1 Korinthe 13:6). Zo zijn er vele gelegenheden voor ons “elkaar door de liefde te dienen” (Galaten 5:13).
2.2 “De band van de vrede (Efeze 4:3)
Nauw daarmee verbonden is de opdracht “Houdt vrede onder elkaar” (1 Thessalonika 5:13). De vrede onder de brusters is een waardevol goed, zodat het bewaard moet worden. Men heeft de indruk dat de vrede altijd op de vlucht voor ons is, want wij moeten “de vrede najagen met allen” (Hebreeën 12:14; 1 Petrus 3:11) en “naar vrede jagen” (Romeinen 14:19; 2 Timotheüs 2:22). Maar precies zo als liefde en waarheid onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn, kan er geen echte vrede zonder handhaving van vrede zijn. Dat houdt ook in, dat wij in de plaatselijke vergadering (gemeente) waartoe wij behoren, de leer van het Woord van God niet ten gunste van de vrede op mogen geven (dan is het ook geen echte vrede meer).
Hoe kunnen wij de vrede bewaren? Alleen in de gezindheid van de Heer Jezus. Ootmoed, zachtmoedigheid, lankmoedigheid, mildheid, eerbetoon tegenover anderen enzovoorts zijn de geestelijke eigenschappen die wij daarbij moeten laten zien (Romeinen 12:10; Galaten 5:22-23; Efeze 4:2-3; Filippi 2:2-4; 1 Petrus 3:8). Laten wij ons daartoe weer opnieuw aansporen!
2.3 Belijden en vergeven
Maar wat gebeurt er nu, wanneer de band van de vrede in de vergadering (gemeente) verbroken is? Daartoe is soms een tactloos woord of een gebrek aan hartelijkheid al genoeg, waardoor de naste gekwetst wordt. Helaas gaat het soms nog verder, zodat de wederzijdse verhoudingen onder de brusters door conflicten en twisten verstoord zijn. Is er daarvoor ook een praktische weg, de praktische gemeenschap onder elkaar weer te herstellen?
Ja, door wederzijds belijden en vergeven. Alleen wij bereid zijn, de boze neigingen die tot liefdeloosheid geleid hebben, in onze harten te veroordelen en de zaak voor de Heer en de gekwetste brusters oprecht te belijden, kan er weer vrede zijn. En wanneer wij het aan de andere kant zijn, die door onrecht gekwetst zijn, laten wij dan bereid zijn elkaar te vergeven en de aangelegenheid “als afgedaan beschouwen”. De Heer Jezus is daarin voor ons het grote Voorbeeld: “elkaar verdragend en elkaar vergevend, als de één tegen de ander een verwijt heeft; zoals ook Christus u vergeven heeft, zo ook u” (Kolosse 3:13). En wanneer wij ons ervan bewust zijn, dat God ons heeft liefgehad en onze ontelbare zonden voor en na onze bekering vergeven heeft en nooit meer daaraan zal denken (Efeze 4:32; Hebreeën 9:17), zal het ons gemakkelijker vallen de broeder of de zuster te vergeven en geen gedachten meer aan de zaak te wijden.
“Maar weest jegens elkaar goedertieren, welgezind, elkaar vergevend, zoals ook God in Christus u vergeven heeft” (Efeze 4:32).
Het gevolg zal zijn, dat er ter plaatse weer een gelukkig samenleven zal zijn, de Heilige Geest tot opbouw van de vergadering werken kan en God verheerlijkt wordt.Willen wij ons de bijbelse spiegel van het Woord van God in het plaatselijk samenkomen laten voorhouden, om (weer opnieuw?) daders van het Woord te worden?
Burghard Kleinebenne, © Folge mir nach
Geplaatst in: Gemeente
© Frisse Wateren, FW