1 Korinthe 10 vers 14-22
Voor vele gelovige christenen lijkt het de uitdrukking van christelijke vrijheid te zijn om hierheen en daarheen te gaan (we hebben het nu niet zozeer over wereldse als wel over religieuze plaatsen) en daarna ook weer plaats te nemen aan de tafel van de Heer. Welnu, de Korinthiërs dachten er ooit net zo over. Deze manier van denken bracht hen ertoe vrijmoedig om te gaan met de heidenen en hun offers aan de afgoden.
Zij wisten, door God onderwezen, dat een afgod niets is, en zo aten zij wat aan een afgod werd geofferd, waarbij zij zelfs nog een stap verder gingen en daartoe heidense afgodstempels bezochten. Maar de apostel toont hun, dat dit een verkeerd gebruik van kennis is, dat door zulk gedrag het getuigenis van God zou worden verzwakt, en de naam van de Heer diep zou worden verontreinigd. In plaats daarvan waarschuwt hij hen: “Ontvlucht de afgodendienst!” (vs. 14). Hoewel we vandaag niet direct te maken hebben met afgoderij, zijn de leringen en beginselen van de Heilige Geest in 1 Korinthe 10 van buitengewoon belang en actueel voor ons en onze geestelijke betrekkingen, zowel intern als extern.
De apostel corrigeert hun gedachten en komt onmiddellijk te spreken over de “tafel van de Heer,” als verwijzing naar een beginsel waarop het avondmaal wordt gevierd, en, afwijkend van de historische volgorde, begint hij met dat deel, dat de diepste en ernstigste betekenis heeft met betrekking tot Christus – met de beker: “De drinkbeker der zegening” <<in tegenstelling tot de bekers bij de heidenen (in tegenstelling tot de heidense offers aan de afgoden)>> “die wij zegenen, is dat niet [de] gemeenschap van het bloed van Christus?” Het drinken van de beker was dus niet slechts een formaliteit, maar de sterkste uitdrukking van hun innige gemeenschap of eenwording met het bloed van Christus, dat wil zeggen met Zijn dood, die Hij voor hen had doorstaan. Als zij nu tegelijkertijd de beker van de demonen dronken, haalden zij dan niet de beker van de Heer naar beneden tot het beschamend lage niveau van een heidense cultushandeling? Dit mocht niet zo zijn! “U kunt niet [de] drinkbeker van [de] Heer drinken, en [de] drinkbeker van [de] demonen” (v. 21).
Evenzo gaven zij door de uiterlijke handeling van het breken van het brood te kennen, dat zij innerlijke gemeenschap hadden met het lichaam van Christus en dat zij, de velen, nu tezamen één lichaam vormden (vs. 17) en zich daardoor als de gemeente van God onderscheidden van zowel de Joden als de Grieken (volken, vs. 32). Hoe konden zij zich dan tegelijk één maken met de heidenen en hun afgodenoffers door ook daarvan te eten? Was het een niet de loochening van het ander? Het was voor hen onmogelijk deel te hebben aan de tafel van de Heer, waar Hij leidt, en tegelijkertijd aan de tafel van de demonen, waar zij bepaalden wat er gebeurde.
Uit de argumentatie van de apostel – als we het zo mogen noemen – komen twee principes naar voren die voor ons van groot belang zijn, en waarvan het voor ons belangrijk was om hier op te wijzen:
- Achter de zichtbare dingen gaan onzichtbare dingen schuil: houdingen – beginselen – systemen – machten.
- Uiterlijke deelneming betekent voor God: innerlijke gemeenschap – één maken – overeenstemming.
Laten we even stilstaan bij het eerste punt. De apostel wist evengoed als de Korinthiërs, dat de afgoden niets zijn, als het ware dode poppen (vs. 19); maar hij liet zijn broeders niet in het ongewisse over wie de meesterbreinen waren: Achter de afgoden zaten demonen, de vijanden van God en de mens. Reeds in het Oude Testament vinden wij het beginsel bevestigd, dat wat de volkeren offeren, zij offeren aan demonen (verg. Deut. 32:17) en niet aan God. De aanbidding die alleen God toekomt, werd door de demonen opgeëist. Ongetwijfeld was het niet de bedoeling van de Korinthiërs om Satan en zijn gevallen boze geesten te aanbidden, net zo min als een onbekeerd mens denkt, dat hij Satan dient; en toch doet hij dat! Hoe belangrijk is het daarom om achter de zichtbare dingen de onzichtbare systemen en krachten te herkennen, die deze in stand houden en ondersteunen. Zeker, wij zijn vandaag niet omringd door tafels van demonen, maar door leringen van demonen (1 Tim. 4:1). Achter elke valse leer en aanbidding gaat Satan en zijn engelen schuil, die er belang bij hebben de Heer Jezus te smaden en de mensen naar lichaam en ziel te schaden.
Bovendien – en dit brengt ons tot het tweede punt – gaf men door zijn uiterlijke deelname uiting aan de gemeenschap met het beginsel, dat daar heerste: Men kwam in gemeenschap met het altaar. De apostel laat dit zien aan de hand van het voorbeeld van de Israëlieten en de heidenen. Door van de offers op het Joodse altaar te eten, gaven de Israëlieten blijk van hun verbondenheid met het Joodse systeem van aanbidding, de aanbidding van de HEER. Door te eten van de offers op de heidense altaren gaven de heidenen blijk van hun verbondenheid met het heidense systeem van aanbidding, namelijk de aanbidding van demonen. Aan de tafel van de Heer daarentegen geeft de christen uitdrukking aan zijn gemeenschap met de Heer, met Zijn dood, en met de leden van het lichaam van Christus. En dit is de juiste, centrale plaats van ware, Christelijke aanbidding. Dit is zozeer het geval, dat als de gelovigen niet als leden van het lichaam van Christus rond deze tafel vergaderd zijn, er op deze plaats geen vertegenwoordiging van de gemeente van God is.
In dit verband moet worden opgemerkt dat de Heilige Geest twee verschillende uitdrukkingen gebruikt voor “deelnemen aan” en voor “gemeenschap hebben”:
- Het eerste, <<metecho>> = deelnemen, betekent altijd iets dat buiten mij is, dat ik van buitenaf binnentreed, waar ik deel aan heb. Wij zijn dus allen “deelgenoten” aan het ene brood (vs. 17), zoals ook de heidenen “deel namen” aan de tafel van de demonen (vs. 21).
- Het tweede woord is <<koinoneo>> en betekent een gemeenschappelijk deelnemen, een innerlijke gemeenschap hebben.
Hieruit blijkt duidelijk, dat God mijn uiterlijk deelnemen, hetzij aan de tafel van de Heer, hetzij aan een andere tafel, die op het beginsel van verdeeldheid, of onafhankelijkheid, of zelfs van een boze leer is ingesteld, beschouwt als vereenzelviging, als gemeenschap met het beginsel of systeem, dat daar heerst. Ik kan dus, door mijn uiterlijke deelneming aan een zaak, in gemeenschap komen met iets kwaads, dat ik zelf in het geheel niet uitoefen. Hoe ernstig is dit! Moge de Heer ons bewaren voor het verbinden van slechte principes met Hem en Zijn tafel! “U kunt niet deelnemen aan de tafel van [de] Heer en aan [de] tafel van de demonen.” Het is tevergeefs ons te verontschuldigen door te zeggen, dat het hart toch niet deelachtig hoeft te zijn, bij wat wij van buiten af toestaan. De gedachten van God zijn anders, en wij moeten leren de dingen van Gods kant te zien.
Aan de uitverkoren vrouw schrijft de oude apostel Johannes in zijn tweede brief, dat als iemand niet de leer van Christus brengt, men zo iemand niet in huis moet nemen en hem niet moet groeten. “Want wie hem groet, heeft gemeenschap met zijn boze werken” (2 Joh. 11). Is het niet opmerkelijk, dat het woord <<koinoneo>> hier ook voorkomt? Dus gewoon een normale groet op de verkeerde plaats kan leiden tot gemeenschap met boze werken.
Ware liefde tot onze geliefde Heer, Die ons zo innig met Zichzelf en met elkaar heeft verenigd, ware wijsheid in de huidige boze tijd, zal ons leiden om zelfs de schijn van gemeenschap met het kwaad of ook twijfel te vermijden.
Christian Briem; © www.haltefest.ch
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW