4 jaar geleden

Gelovigen in de tijd van verdrukking!?

Mattheüs 24 vers 1-44

 

Als christenen horen van de wonderbaarlijke waarheid, dat christenen vóór de tijd van de verdrukking opgenomen zullen worden, voeren sommigen aan: “Maar het is toch duidelijk, dat gelovigen tijdens de tijd van de verdrukking op aarde zullen leven. U hoeft Mattheüs 24 maar één keer te lezen. Wij moeten dus ook door deze zware tijd gaan.”

En het is ongetwijfeld waar, dat er in deze verschrikkelijke tijd gelovigen op aarde zullen zijn! Maar de vraag is of dat ook christenen zijn, die tot de gemeente van de levende God behoren.

Niet alle gelovigen vanaf het begin van de schepping behoren tot de gemeente. Job behoort niet tot een van hen, Abraham niet, en David niet. Want de gemeente werd pas op de dag van Pinksteren gevormd door de komst van de Geest van God. En wanneer de gemeente in de hemel opgenomen zal zijn, zullen er weer mensen op aarde zijn, die niet tot de gemeente zullen behoren.

Mattheüs 24 vers 1-44 gaat niet over mensen die tot de gemeente van de levende God behoren. De context maakt duidelijk, dat het in dit gedeelte over gelovige Joden gaat:

  • Wij christenen lopen geen gevaar om Christus op aarde te zoeken, we weten immers dat Hij verheerlijkt is aan Gods rechterhand en dat Hij komen zal, om ons in de hemel op te nemen (verg. Matth. 24:5,23). Joden verwachten echter de zichtbare verschijning van de Messias op aarde en kunnen daarom verleid worden door een “Zie, hier …!”
  • Van ons christenen wordt niet gezegd, dat we “het evangelie van het koninkrijk” prediken (Matth. 24:14), maar we prediken het “evangelie van de heerlijkheid van Christus, die [het] beeld van God is” en het “evangelie van de genade van God” (2 Kor. 4:4; Hand. 20:24). “Het evangelie van het koninkrijk” wordt nergens in de Schriften rechtstreeks met de tijd van de gemeente verbonden (zie daartoe Matth. 4:23; 9:35; 24:14; Mark. 1:14; Luk. 16:16).
  • Wij christenen hebben niets van doen met de tempel (die immers eerst nog gebouwd moet worden) in Jeruzalem en met de gruwel daar, die eens in een heilige plaats zal worden opgericht (Matth. 24:15).
  • Wij christenen, van wie immers de meesten uit de volkeren komen, moeten in gevaar zeker niet vluchten naar de bergen van Judéa, om daar een toevlucht te vinden (Matth. 24:16). Dat moet verwijzen naar Joden, die in dit gebied wonen.
  • Wij christenen hoeven de sabbat niet te houden (Matth. 24:20), omdat we aan de wet gestorven zijn en daarom de sabbat niet houden (Kol. 2:16).
  • De vijgenboom die hier wordt genoemd, is een beeld van Israël als natie (Matth. 24:32; verg. Hos. 10:1; Joël 1:7).
  • Met “dit geslacht”, waarover de Heer in dit gedeelte spreekt, worden de Joden bedoeld en niet de gemeente van de levende God (Matth. 24:34).
  • Dit gedeelte gaat over de verschijning van de Zoon des mensen, die oordeel zal brengen en als een dief zal komen. De ongelovigen zullen worden meegenomen en de gelovigen zullen de zegen op aarde binnengaan (Matth. 24:40-43). De opname van de gelovigen, wat de hoop is van de christenen, gaat daarentegen over het feit, dat wij gelovigen door onze bruidegom in de hemel worden opgenomen, terwijl de ongelovigen op aarde blijven voor het oordeel (1 Thess. 4; Openb. 22).

 

Gerrid Setzer; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 01.12.2020.

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW