6 jaar geleden

Geestelijke luiheid

Terwijl het volk van Zebulon, Naftali, Issaschar en andere stammen in de strijd tegen de Kanaänieten “hun leven versmaadden tot de dood toe”, waren in de gelederen van Ruben “de overleggingen van het hart groot” (Richt. 5:18,15,16). Het nieuws van de uitgebroken strijd was tot hen doorgedrongen en ze hadden het gevoel: we moeten meestrijden. Als ze eenvoudig hadden gezocht naar de wil van God, zouden ze meteen zijn vertrokken. Maar het vlees vermengde zich met hun gedachten, en er kwam niets goeds uit voort voor de zaak van God. Er kwam nu geen einde aan hun beraadslagingen: “De strijdt vindt toch plaats bij de beek Kison, aan de andere kant van de Jordaan, aan de grens tussen Zebulon en Naftali”, zullen ze mogelijk gezegd hebben. “Dat is eigenlijk niet onze regio en onze zaak. Bovendien hebben we geen direct marsbevel ontvangen, (Richt. 4:10), en ten derde kunnen we toch niet ons vele vee (Num. 32:1), onze arbeid, gewoonweg verwaarlozen.”

En terwijl ze bij elkaar zaten en overlegden, klonk het zo lieflijk door de vallei … Oh nee, ze wilden dit leven hier niet met het strijd op het veld in de verte verwisselen, waar het allemaal om de belangen van de Heer en Zijn volk ging. En zo bleven ze in hun eigen interessegebied. –

Maar voor hen en voor alle anderen onder het volk van God die in geestelijke luiheid leven, is het ernstige beginsel van toepassing, wat in zekere zin ook geldt voor gelovigen: “Want wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen” (Matth. 16:25). Al in dit leven “verliezen” ze de heerlijke zegen en vrede van de ziel (Matth. 11:29), die alleen in de toewijding aan de Heer en onder Zijn juk te vinden zijn. En voor de rechterstoel van Christus moeten zij eens erkennen: er valt ons geen beloning ten deel; de Heer kon Zich door onze levens zo weinig verheerlijken!

* * *

In die tijd, “toen de koningen ten strijde trokken”, toen David en de kinderen van Israël tegen Ammon vochten, lag David in die tijd op “zijn slaapplaats” (2 Sam. 11:2), niet om God te gedenken en over Hem te peinzen, zoals hij, “de beminnelijke in de lofzangen van Israël”, al zo vaak had gedaan (Ps. 63:7), maar om zich aan luiheid over te geven.

En toen hij uiteindelijk “tegen de avond” opstond, beging hij, de trouwe dienaar en “man naar het hart van God” (verg. 1 Sam. 13:14), een grote schanddaad in Israël!

De Heer had hem rust gegeven van al zijn vijanden van rondom (2 Sam. 7:1). Maar de ergste vijand die over de aarde zwerft om mensen ten val te brengen en te verslinden, deze vijand was er nog. David had niet gewaakt en Satan was in staat geweest om zijn hart van de Heer en Zijn dienst af te leiden, al was het maar voor een korte tijd. En wat was het resultaat? Zijn daad onteerde de naam van de HEER, Wie hij zoveel jaren trouw diende, en bracht burgeroorlog en nood over het volk waarover hij tot op die dag een trouwe herder was, en bracht over zichzelf door eigen schuld een diepe ellende!

Ja, wij allemaal – zelfs kinderen van God met grote Schriftuurlijke kennis en rijke ervaringen van leven met de Heer – moeten erover waken dat onze harten op Hem gericht blijven. Alleen dan zullen we bewaard worden voor geestelijke luiheid en de verschrikkelijke gevolgen ervan.

* * *

De apostel zei over bepaalde zusters die in hun huis te weinig te doen hadden: “En tevens leren zij ook in ledigheid rond te gaan bij de huizen, en niet alleen in ledigheid, maar ook babbelachtig, bemoeiziek, sprekend wat niet behoort” (1 Tim. 5:13).

Wat moeten ze doen als hun werk de dag niet vult, als ze geen eigen gezin of eigen kinderen hebben?

Ook zij kunnen zich op “alle goed werk” toeleggen (vs. 10). In Spreuken 31 wordt van de “deugdelijke vrouw” gezegd: “Zij zet haar zinnen op een akker, en verwerft die” (vs. 16). Op het oogstveld is geen gebrek aan arbeid, maar aan arbeiders.

* * *

In onze dagen van het volop bezig zijn met aardse dingen, zijn  werkloze momenten weliswaar zeldzaam. Maar we zijn des te meer in gevaar ons over te geven aan geestelijke luiheid. We zijn zo druk met het aardse werk, dat we geneigd zijn om van het werk van de Heer afstand te houden. Anderen mogen Hem dienen en hun leven voor Hem overgeven! Wij zoeken “ontspanning” – misschien zulke, zoals de wereld ons aanbiedt – en gaan vaak de extra last, die het arbeiden in het werk van de Heer met zich meebrengt, uit de weg. Maar als we ons afkeren van Hem en Zijn bediening, zal onze ziel dor en krachteloos zijn. Hoe gemakkelijk vallen we dan in egoïsme, in zonde, in ijdel gezwets en onbescheiden dingen!

Moge de Heer barmhartigheid schenken aan ieder van ons die afgedaald is in geestelijke luiheid, om wakker te worden en opnieuw zichzelf weer voor Hem beschikbaar te stellen! De dienst, en vooral de inspanningen ten opzichte van verlorenen om ons heen, herinnert ons voortdurend aan onze eigen zwakheid en moedigt ons onophoudelijk aan om van de middelen van de genade van God in Christus Jezus gebruik te maken. Welke zegen kunnen we dan om ons heen verspreiden en zelf genieten! Paulus roept ons uit: “Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig in het werk van de Heer, daar u weet, dat uw arbeid niet vergeefs is in [de] Heer” (1 Kor. 15:58).

© Haltefest.ch, jaargang: 1961 – bladzijde 266.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW