Bijbelgedeelte: Numeri 4-7
In hoofdstuk 4 zien we, dat de dienst van de Kahathieten – in tegenstelling tot de volgorde van geboorte – als eerste wordt beschreven. Natuurlijke afkomst of sociale rang heeft geen betekenis voor de dienst van de Heer. De Kahathieten droegen de heilige werktuigen die over Christus spreken. Het bezig zijn met Christus moet het uitgangspunt zijn en de verheerlijking van Zijn Persoon het doel van elke dienst.
In vers 47 vinden we twee “functies” van de Levitische bediening: de “dienst van het dienen” en de “dienst van het dragen” (Num. 4:47). Onze dienst heeft ook deze twee richtingen: de bediening binnen, het dienen van Gods gemeente, en het getuigenis naar buiten, het uitdragen van de Naam van Christus in de wereld.
Hoofdstuk 5 laat zien, dat zonde de grootste hindernis in de dienst is. Het verontreinigt mij (Num. 5:1-4), ik maak mij schuldig en pleeg ontrouw aan de Heer (Num. 5:5-8). Als ik God met een zuiver geweten wil dienen, moet ik oppassen voor alles wat mij kan verontreinigen en, indien nodig, mijn door zonde verstoorde verhouding met God en mijn medemensen weer in orde brengen. De wet van achterdocht (Num. 5:11-31) laat zien dat God ongerichte en verborgen zonde niet kan tolereren, maar deze uiteindelijk aan het licht zal brengen.
De wet voor het nazireeërschap in Numeri 6 is een afzonderlijke studie waard. We kunnen hier slechts kort enkele belangrijke referenties voor de dienaar aanstippen. “Nazireeër” betekent “apart gezet, gewijd.” Dus toewijding en heiliging aan God en afscheiding van alle kwaad (lijk) moet elke dienaar gedurende zijn hele leven kenmerken. De dienaar die aan God is toegewijd vindt al zijn vreugde in Christus; aardse genoegens (wijn) hebben geen speciale aantrekkingskracht op hem (verg. Fil. 1:21; 3:7,8; 3:12-14; Ps. 73:25). Het is genoeg voor hem om te zijn zoals zijn Meester (Matth. 10:25; Fil. 2:5-8) – nederig, afhankelijk, onderdanig (lang haar).
Voor de Nazireeër kwam op een gegeven moment de tijd, dat hij weer wijn kon drinken. Ook voor ons is er een nooit eindigende vreugde in de toekomst. In deze vreugde van zijn Heer binnentreden en de woorden “Goed gedaan, goede en trouwe dienaar” (Matth. 25:23) horen is de vurige wens van elke ware dienaar. Hiervoor is een leven van toewijding de moeite waard.
In hoofdstuk 7 offeren de leiders voor de inwijding van het altaar. Ze deden dit vrijwillig, zonder een speciaal gebod van de Heer. Hieruit leren we dat het dienen van de Heer ook “met de goederen” gedaan kan worden (verg. Luk. 8:3). De Heer hecht bijzonder veel waarde aan vrijwilligheid. Zozeer zelfs, dat Hij elke gift van elke leider opsomt, hoewel ze allemaal hetzelfde aantal voorwerpen en dieren hadden meegebracht en de lijst heel goed samengevat had kunnen worden. Maar de exacte opsomming over meer dan 70 verzen laat ook zien, dat God elke dienst die voor Hem wordt gedaan registreert en niets vergeet (verg. Matth. 10:42).
De Gersonieten en Merarieten kregen strijdwagens om de tabernakel te vervoeren. God verdeelt de taken. Soms zijn het “zware” taken. Maar Hij geeft ook de kracht en de middelen ervoor. De Merarieten vroegen zich misschien af hoe ze de enorme houten planken moesten vervoeren. Plotseling waren er vier wagens en acht runderen. “Zoekt eerst het koninkrijk van God,” God geeft wat nodig is.
Marco Leßmann; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 10.02.2018.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW