Enkele bijbelse gedachten over: Vijf bezwaren van Mozes
Vijf bezwaren maakte Mozes, de trouwe knecht van God, toen God hem naar de farao zenden wilde, opdat hij het volk van Israël uit Egypte zou voeren. Lees alstublieft Exodus 3 en 4.
Het eerste bezwaar (Ex. 3:11)
Het eerste bezwaar betrof zijn eigen persoon. “Wie ben ik?” (Ex. 3:11), zo vroeg hij. Hoe goed dat Mozes op zichzelf geen vertrouwen meer had.
In vroeger dagen, voor hij uit geloof de wonderbare keus maakte, liever met het volk van God smaad te lijden dan het tijdelijke vermaak van de zonde te hebben, doordat hij de smaad van Christus voor groter rijkdom hield dan de schatten van Egypte, vertrouwde hij op zijn eigen kracht en leed een grote nederlaag.
Hij wilde zijn broeders helpen en doodde een Egyptenaar, maar zij begrepen hem niet, verwierpen hem en moest vluchten. God kon hem zo niet gebruiken.
Maar God nam hem in Zijn school en een 40-jarige opleiding als herder achter in de woestijn, alleen in gemeenschap met God, liet hem God en ook zichzelf kennen; het maakte hem tot een zachtmoedig man en een bruikbaar werktuig in de hand van God. Maar hoe gemakkelijk valt de mens van het ene extreme in het andere! Nu houdt hij zich voor volledig ongeschikt, zo’n grote opdracht te volbrengen, hoewel God het hem uitdrukkelijk opdraagt. God is genadig. Hij gaat op het bezwaar van Zijn knecht in en zegt: “Voorzeker, Ik zal met u zijn”, en Hij geeft hem bovendien nog een bepaald teken ervoor, dat Hij hem gezonden heeft: het volk zou God op de Horeb dienen, dus op de plaats, waar God hem ontmoette en Zich aan hem in de brandende doornstruik openbaarde, om hem als bevrijder naar Zijn volk te zenden.
Hoe had deze genadige uitspraak al zijn bedenkingen uit de weg hebben moeten ruimen! Maar Mozes is nog vol onrust, ook met het oog op het gedrag van het volk, dat hem immers scherp een kous op de kop gegeven had.
Mogen wij leren, onze trouwe Heer volledig en zonder voorbehoud te vertrouwen, ook wanneer volgens onze opvatting vragen open blijven!
God staat boven alles en Hij vermag alles naar Zijn gedachten uit te voeren, ook als het volgens ons inzicht onmogelijk lijkt.
Het tweede bezwaar (Ex. 3:13)
Het tweede bezwaar betrof de legitimatie van Mozes en de naam van Hem, die hem gezonden had. Genadig gaat God ook op dit bezwaar in, ja, Hij neemt het tot aanleiding, Zijn Naam in een nieuw, tot daartoe niet gekende verhouding tot Zijn volk te openbaren, als de “IK BEN DIE IK BEN”, dat betekent als Jehovah, de eeuwig zijnde, de Onveranderlijke, een naam die met alle behoeften van gisteren, vandaag en in eeuwigheid rekening houdt.
Tot dan toe had Hij Zijn volk ontmoet als de Almachtige, de God van de vaderen Abraham, Izaäk en Jakob; nu noemt Hij Zich met een naam voor de eeuwigheid, als gedachtenis van geslacht tot geslacht.
Maar God wilde voor Zijn volk nog meer zijn: De gever van het leven en de liefde in overstromende kracht, en Degene, die altijd dat zijn zal, wat Hij was en wat Hij is en wat Hij beloofd heeft te zijn. Eigenlijk moest men zeggen, wat Hij is – namelijk altijd – en wat Hij was – namelijk op aarde als Zoon des Mensen – en wat Hij beloofd heeft te zijn – namelijk als Hoofd boven alles aan de gemeente gegeven, die Zijn lichaam is, de volheid van Hem, die alles in allen vervult. Zie Efeze hoofdstuk 1 aan het eind.
Alleen deze Naam drukt uit, wat God voor Zijn volk in de verschillende, altijd wisselende behoeften zijn wil – een naam die met het welgevallen van Hem in verbinding staat, die, hoewel Hij Zich als de Heilige in de doornstruik openbaart, een onwaardig volk liefheeft omwille van Zichzelf.
Hoe heerlijk is deze openbaring van God! Als Jehovah, de barmhartige God, had Hij hun ellende gezien, en Hij was gekomen, om hen uit de slavernij van Egypte te voeren.
Heeft Hij het met ons ook niet zo gedaan? Hij heeft ons uit de slavernij van de zonde, de wereld en satan bevrijd en op de weg van het leven gesteld, dat wij Hem nu dienen. Hij heeft ons in een land geleid, dat geestelijk gezien van melk en honing vloeit en schenkt ons hemelse zegeningen van boven als de bovenste bronnen, en zegeningen, die wij hier op aarde als de onderste bronnen door de goddelijke zorgen in alle omstandigheden genieten mogen.
Moet ons hart niet altijd vol lof en dank zijn?
Het derde bezwaar (Ex. 4:1)
Het derde bezwaar laat zien, dat Mozes aanneemt, dat het volk hem niet geloven en hem wantrouwen zou.
Hij had bij de eerste, uit eigen kracht ondernomen poging bittere ervaringen opgedaan. Hoe moest hij nu zijn zending als van God komend aan het volk bewijzen? Hij wenste tegenover het volk absoluut als Gods afgezant geloofd te worden.
Is het niet aangrijpend, dat de grote God niet vertoornd werd, maar genadig op deze overlegging van Zijn knecht ingaat? Ja, Hij gebruikt ook dit bezwaar, om nieuwe aanwijzingen te geven, die met Zijn raadsbesluiten en haar uitvoering in verbinding staan.
Als eerste teken van de roeping van Mozes maakt God daarom Mozes staf tot de staf van God, die tot slang werd en later alle andere tot slangen geworden staven van de Egyptenaren verslindt, en die zo tot staf van Zijn macht wordt. Het is de macht van God, die alles overwint, ook satan, waarvan de slang een beeld is.
Als tweede teken geeft Hij hem de macht, over de melaatsheid te triomferen, die een beeld van de zonde is. Op bevel van God steekt Mozes zijn hand in de boezem, waarop zij melaats wordt; wederom steekt hij zijn hand in de boezem, en zij wordt gezond. Hier zien we de macht van God over de zonde.
En als derde teken geeft God hem de macht Nijlwater tot bloed te maken – een teken van de dood; ook de dood moet God gehoorzamen. Satan, zonde en dood heeft God in Christus weggedaan, en reeds hier laat God Zijn gedachten hierover naar voren komen.
Mozes was nu op zijn best toegerust, om zijn roeping als van God komend te bewijzen en zowel het volk als ook de farao te overtuigen.
Maar Mozes was nog niet tevredengesteld! Laten wij maar niet over hem oordelen! Wij zouden ons zeker niet beter gedragen. Wij maken het God vaak ook zwaar, met ons tot Zijn doel te komen.
Het vierde bezwaar (Ex. 4:10)
Het vierde bezwaar zou ons geduld te boven gaan, als wij zo met Mozes te doen zouden hebben. Mozes zegt: “Och Heere, ik ben geen man van veel woorden. Dat ben ik sinds jaar en dag al niet, zelfs niet vanaf het ogenblik dat U tot Uw dienaar gesproken hebt …”.
Men mag misschien aannemen, dat Mozes in de 40 jaren bij de schaapskudde achter in de woestijn niet veel gelegenheid om te spreken had en zwijgzaam geworden was.
Voor die tijd, in Egypte, was het bepaald anders geweest, want Stefanus merkt op in Handelingen 7 vers 22, dat Mozes machtig geweest was in zijn woorden en werken.
God in Zijn lankmoedigheid en volkomen genade gaat ook op dit bezwaar in.
Hij maakt Zijn knecht erop opmerkzaam, dat Hij de mens een mond gegeven heeft en stom, doof, ziende respectievelijk blind maakt!
Hij zegt hem toe, met zijn mond te zijn en hem te willen leren, wat hij spreken moet.
Maar Mozes heeft nog altijd angst voor de opdracht, naar de farao te gaan en het volk van God uit Egypte te leiden. En wie zou zich niet een beetje in zijn gevoelens kunnen indenken? Maar nadat God op alle voorafgaande bezwaren zo vergaand ingegaan en iedere moeilijkheid in Zijn rijkdom tegemoet gekomen was, zou Mozes onvoorwaardelijk moed hebben moeten vatten.
Het vijfde en laatste bezwaar (Ex. 4:13).
Maar hij zei: “Och Heere, zend toch iemand anders, door wiens hand U deze boodschap ook maar wilt zenden”.
Dat was niet meer nederig en kennis van eigen onbekwaamheid, maar ongehoorzaam en afwijzing ten opzichte van de wil van God!
God komt echter niet in verlegenheid, ook hier heeft de genade een oplossing bereid. Wel ontbrandt de toorn van God, maar zet Mozes niet aan de kant, want Hij had hem tot overste en redder van Zijn volk bestemd. Daarom was hem immers de engel in de brandende doornstruik verschenen.
Maar God stelt Aäron aan de zijde van Mozes, die spreken kon, en hij zou Mozes tot mond zijn, terwijl Mozes hem tot een god zijn zou.
Hoe bewonderenswaardig is Gods tegemoetkoming!
Mochten wij Hem toch altijd volledig vertrouwen, zonder bezwaren in te brengen! Hij zal Zijn raadsbesluiten vandaag en in de toekomst net zoals toen uitvoeren, ook wanneer alle machten van de boosheid zich daartegen keren. In Christus zijn ze al allemaal overwonnen, en spoedig komt de dag, waarop de Heer Zijn welverdiende rechten en aanspraken op de aarde zal doen gelden en zij erkend zullen moeten worden.
Artur Sieper; © by: Ernst-Paulus-Verlag – Neustadt – Duitsland
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW