14 jaar geleden

Eenheid onder de kinderen van God (2)

Eenheid in de praktijk

We hebben al enkele gevolgen gezien van ware eenheid, namelijk gemeenschap hebben. Hoe is dat bij ons?

We citeren opnieuw de tekst waarop we nu nog wat verder in hopen te gaan.

“Ik vermaan u dan, …. dat u wandelt waardig de roeping waarmee u bent geroepen, terwijl u in alle nederigheid en zachtmoedigheid met lankmoedigheid elkaar in liefde verdraagt [en] u beijvert de eenheid van de Geest te bewaren in de band3 van de vrede: één lichaam en één Geest, …” (Efeze 4:1-3).

In dit vers komt de praktijk om de hoek kijken. Eerst heeft de apostel de leer ontvouwd omtrent Christus en Zijn gemeente, die nieuwe éne mens, het éne lichaam (Efeze 2:15-16). Daar hebben we al bij stil gestaan. Het onderwijs over de praktijk sluit uiteraard aan op de leer die we vinden in de eerste twee hoofdstukken. Eerst de leer, en dan de praktijk. Er moet eerst onderwijs over de leer komen om de praktijk ook te kunnen verwerkelijken. Deze vermaningen zijn dus blijkbaar nodig, en zijn voor hen die ze ter harte nemen ook mogelijk. Dat is belangrijk om goed te begrijpen. De Heilige Geest gaat ons niet onderwijzen over iets wat wij niet in de praktijk kunnen brengen. We hebben allen dezelfde Geest ontvangen en kunnen begrijpen wat Hij tot ons wil zeggen. Wij horen soms ook over de prediking: “Dit was eindelijk eens een goede preek omdat het praktisch is” – of iets in dergelijke bewoordingen. Alsof alleen een preek met praktisch onderwijs goed zou zijn. Vervolgens is het dan ook nog soms zo, dat we ‘niet thuis’ geven als die praktische preek ons vraagt om dingen te belijden of te veranderen in ons leven. Herkent u dit ook? Hoe belangrijk het praktisch onderwijs is, kunnen we ook zien aan ons vers, immers daar gaat het om de ‘waardige wandel’. Tóch komt de leer eerst, of anders gezegd: eerst komt de theorie en dan de praktijk. We kunnen dit óók in ons vers wel zien want het gaat om een wandel waardig de ‘roeping’, waarmee u bent geroepen. Die roeping brengt het onderwijs voor onze aandacht. Dit onderwijs ging onder andere over die éne nieuwe mens, het éne lichaam, de heilige tempel in de Heer, over de woonplaats van God in de Geest. Verder zijn wij ‘medeburgers van de heiligen’. Daarvoor hebben wij de ‘heiligverklaring’1 van de paus uit Rome niet nodig, maar alleen het Woord van God, zoals u ziet (zie 1 Korinthe 6:11). Ook zijn wij ‘huisgenoten van God’. Daarnaast mogen we ons ook hoofdstuk één herinneren, dat over onze zegeningen in de hemelse gewesten in Hem gaat. Hoe diep en hoe prachtig zijn Zijn gedachten!!!

Al deze dingen vormen tezamen die ‘roeping’ uit ons vers. In overeenstemming daarmee behoren wij ‘waardig’ te wandelen. Praktijk dus! Dat betekent onder andere dat wij ons behoren te beijveren om de ‘eenheid van de Geest bewaren’. Hoe? Dat geeft ons vers ook aan, namelijk ‘in alle nederigheid en zachtmoedigheid met lankmoedigheid elkaar in liefde verdragen’ en ‘in de band van de vrede’. Dat heeft alles met onze houding en gezindheid te maken. Daarbij herinner ik aan het woord: “… maakt dan mijn blijdschap volkomen door hetzelfde te bedenken, terwijl u dezelfde liefde hebt, eenstemmig bent, het ene bedenkt. [Doet] niets uit partijzucht of uit ijdele roem, maar laat elk in nederigheid de ander uitnemender achten dan zichzelf; laat ieder niet alleen op zijn eigen [belangen], maar ieder op die van anderen zien. Want laat die gezindheid in u {of ‘onder u} zijn die ook in Christus Jezus was, …” (Filippi 2:2-6). Hoeveel moeite en verdriet, hoeveel scheuringen en twisten zouden voorkomen zijn, als wij als Christenen ons daaraan hadden gehouden. Daarbij moeten we niet alleen wijzen op onze ‘vaderen’ maar laten we ook in onze eigen harten kijken. Dan zouden we meer voldoen aan de wens van God om ‘waardig’ onze roeping te wandelen. Misschien kennen we onze roeping ook niet voldoende en gaan we er daarom met ‘geestelijke nonchalance’ mee om. Mogelijk kennen we onze geestelijke schatten – zegeningen – zó weinig, dat het ons niet zoveel doet. We zijn veel meer bezig met onze aardse schatten, met het ‘hier en nu’. Met onze positie in de wereld en in de gemeente en wel zodanig dat dit ten koste gaat van onze mede-bruster en daardoor ook ten koste van de waarheid.

Onze gezindheid

Daarbij haast ik mij om toch ook te wijzen op het belang van onze gezindheid in overeenstemming met de waarheid van het Woord van God. Daarom herinner ik aan het woord in Efeze 4:15: “maar terwijl wij de waarheid vasthouden in liefde …”. Een gezindheid van liefde wordt gekenmerkt door liefde tot de waarheid. Dat wordt vaak vergeten, dan denkt men: ‘Als de gezindheid maar goed is, ook al betekent het dat er iets van de waarheid moet worden prijs gegeven”. Dit wordt soms zo hoog geprezen, dat als iemand het dan waagt om te wijzen op het feit dat het liefhebben van elkaar ook en vooral betekent: het Woord van God liefhebben en bewaren! – men zo iemand ‘liefdeloosheid’ of ‘scherpslijperij’ verwijt. Dat juist de liefde tot God de Vader en tot de Heer Jezus de liefde tot de mede-bruster bepaalt, stimuleert en in stand houdt, wordt dan volledig vergeten. De liefde tot God komt juist hierin tot uitdrukking, dat wij er alles voor over hebben om in Zijn geboden te wandelen en Zijn geboden willen bewaren. Gods Woord zegt: “Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder die lief heeft Hem die deed geboren worden, heeft lief hem die uit Hem geboren is. Hieraan weten wij dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden doen {of bewaren}. Want dit is de liefde van God, dat wij Zijn geboden bewaren, en Zijn geboden zijn niet zwaar” (1 Johannes 5:1-3). Zo zien we dat de liefde tot God en Zijn geboden juist een voorwaarde is voor hen die de kinderen van God lief willen hebben. Als we moeten constateren dat onze mede-bruster niet volgens de gedachten van God wandelt, behoren wij hem of haar daarin niet te steunen. Integendeel, dan is het de hoogste tijd om hen uit liefde en met liefde te wijzen op de ‘geboden van God’, en dit uit liefde tot God. Het Oude Testament zegt het zo: “Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstig berispen en zult de zonde in hem niet verdragen” (Leviticus 19:17). Onze broeder niet haten in ons hart, maar hem ijverig berispen, dat is het devies. In het verband waar deze tekst in voorkomt, gaat het over een kwaadspreker (vers 16). Het is niet goed als we het oor lenen aan een persoon die kwaad spreekt over iemand. Dat heeft al heel veel kwaad berokkent onder het volk van God. Het gaat in vers 16 ook om “onder uw volken”. Een rechtstreekse vermaning uit liefde tot je mede-bruster wordt geboden en niet het ‘over’ hem praten met anderen. Dat berokkent immers schade aan drie partijen: aan de persoon aan wie hij het vertelt, aan de persoon over wie het gaat en aan zichzelf. Het is echter ook van het grootste belang dat eraan voorafgegaan is, dat ik met de Heer over deze dingen gesproken heb. Dit is naar Gods gedachten. Handelen we naar dit beginsel?

We zien in het hiervoor geciteerde vers uit Leviticus 19 echter ook, dat God de zonde haat maar niet de zondaar. God kan de zonde niet verdragen omdat Hij heilig is. Zo behoort het ook bij ons te zijn. We behoren onze mede-bruster in ons hart lief te hebben en daarom hem of haar te berispen als er iets mis is. God is immers heilig. Ook wij zijn heiligen omdat wij geheiligd zijn in de Heer Jezus en door de Geest van onze God (zie nogmaals 1 Korinthe 6:11). Bij dit alles denk ik ook aan: “De wonden van de liefhebber zijn getrouw ….” (Spreuken 27:6). We worden door het Woord niet alleen als ‘heiligen’ maar ook als ‘getrouwen’ aangesproken (Efeze 1:1). Als mijn mede-bruster mij vermaant of berispt, kan dat heel pijnlijk zijn. Het kan zelfs een wonde veroorzaken. Maar het is trouw waaruit dit gebeurde. Trouw aan God en trouw aan mij. Dit bewijst daarom de liefde van mijn mede-bruster. Deden wij dat toch maar meer. Dikwijls laten we het na om de sfeer niet te bederven. Uit angst voor een minder goede verhouding houden wij ons stil. Ondertussen wroet de zonde door en krijgt satan vrij spel. Daarbij is het ook goed om te bedenken dat zelfs een beetje zuurdeeg het gehele deeg doorzuurt (1 Korinthe 5:6; Galaten 5:9).

We moeten zeker niet denken dat wij en onze mede-bruster niet kúnnen zondigen, ook al zijn wij nog zo lief. Evenmin dat wanneer mijn mede-bruster zondigt, wij dan maar ‘uit liefde’ de andere kant moeten opkijken. Dat is lijnrecht tegen de Schrift in en is zeker geen bewijs dat we onze mede-bruster liefhebben. Voor alle duidelijkheid: het is niet het nieuwe leven’ dat u en mij doet zondigen, maar dat is het ‘vlees’ in ons. Wij hebben ons voor ‘dit vlees’ – de ‘oude mens’ – niet dood gehouden (zie Romeinen 6:11), en komen zo tot zonde. Er is afstand gekomen tussen God en ons, de gemeenschap met Hem én de gehoorzaamheid tot Hem brengt ons tot zonde. Een helaas veel voorkomend gebrek, hetgeen tot grote schade kan leiden. Onze relatie met God lijdt schipbreuk maar ook de relatie onder elkaar als gelovigen heeft daardoor heel veel te lijden. Laten we de vijand van onze zielen niet de gelegenheid geven, ons als Christenen uit elkaar te drijven. Alleen de leiding van en de liefde tot God en Zijn Woord kan ons daarvoor behoeden.

Eenheid van de Geest

“En beijvert de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede: één lichaam en één Geest, …”.

Het gaat er hier niet om de eenheid van de Geest te ‘maken’, maar deze te ‘bewaren’. Ook is het niet zo dat we de eenheid van het lichaam moeten bewaren. Het éne lichaam is al tot stand gekomen op de Pinksterdag. Toen kwam de Heilige Geest op aarde en vormde dat éne lichaam van Christus. Alleen op grond van het sterven van Christus kon dit tot stand komen. Een oud lied zegt daarom ook:

… Hij was het die door Zijn sterven,

aan haar het leven gaf.

In het Johannes-evangelie lezen we dat de Geest er nog niet was omdat Jezus nog niet verheerlijkt was (7:39). Om verheerlijkt te kunnen worden aan Gods rechterhand en om niet ‘alleen’ te blijven moest Hij eerst als de ‘ware tarwekorrel’ in de aarde vallen en sterven (Johannes 12:24). Natuurlijk moest Hij wel eerst op aarde komen, moest Hij eerst Mens worden, maar dat alleen was niet voldoende, Hij moest óók sterven. Onze Heer en Heiland nu was die ware tarwekorrel. We hebben ook al gezien in Johannes 11:51-52 dat Hij moest sterven om de ‘verstrooide kinderen van God’ tot één te vergaderen. Het kenmerk van het getuigenis van God op aarde is, dat de Heilige Geest in haar woont. Zoals al is aangegeven: de Heilige Geest vormde het lichaam van Christus, en wel als een bijzondere eenheid. Wat nu de Heilige Geest al gevormd heeft, kunnen wij niet opnieuw vormen. “Immers, wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt” (1 Korinthe 12:13). De Heilige Geest – in Wie wij allen tot één lichaam gedoopt zijn -, is door de Vader van de hemel gezonden, nadat het werk van Christus volbracht was (Johannes 14:16-18; 15:26). Overigens staat dit vers in de verleden tijd. Dat betekent dat dit eens gebeurd is, en dat wijst daarmee dan ook op de gebeurtenis op de Pinksterdag. Het lichaam van Christus is éénmaal gevormd. Er is dus een éénmalige ‘Geestesdoop’. Dit in tegenstelling met wat sommigen in de ‘Charismatische en Pinksterkringen’ leren. Door het ontvangen van de Heilige Geest wordt iemand toegevoegd tot het lichaam van Christus – de gemeente. Alleen iemand die tot geloof in Christus gekomen is, ontvangt de Heilige Geest. Iemand die het woord der waarheid, het evangelie van de behoudenis gelooft – nadat hij het gehoord heeft -, is in Christus én in Hem ‘verzegeld’ met de Heilige Geest van de belofte (Efeze 1:13). Er is dus een éénmalige doop met de Heilige Geest en dat is: de vorming van het lichaam van Christus op de Pinksterdag. Als iemand wordt toegevoegd tot de gemeente, wordt de uitdrukking ‘doop met de Heilige Geest’ ook niet gebruikt. Wel ‘ontvangen’ en ‘viel op allen die het Woord hoorden’ en ‘kwam de Heilige Geest’ op hen (zie Handelingen 2:38; 8:15-16; 10:44; 19:2,6).

Jaren geleden was ik eens – toen ik deze waarheid nog maar pas kende en niet in staat was de betekenis ervan onder woorden te brengen – in een bijeenkomst in een Pinkstergemeente waar een prediking plaats vond. Wij waren door iemand uitgenodigd om te luisteren naar een prediker. De preek weet ik eigenlijk niet meer, maar deze zal ongetwijfeld ‘goed’ geweest zijn. Maar kort na de prediking kwam er nog een ’toetje’, want iedereen kreeg de uitnodiging om zich door de Heilige Geest te laten dopen, hetgeen gepaard ging met handoplegging. Daarbij kreeg de prediker hulp van zijn vrouw, die ook het podium opkwam en daarmee in het openbaar optrad. Mijn buurvrouw naast mij en – ongerust geworden door de uitnodiging – fluisterde mij ongeveer het volgende in de oren: “Moet ik mij nu ook laten dopen door de Heilige Geest?” Nu moet ik zeggen dat mij deze gang van zaken volkomen overviel en mij verraste. Nu wilde het geval – ik besefte later dat de Heer dat zo geleid had -, dat ik toen kort tevoren in Efeze 1:13 gelezen had: “in Wie u ook, toen u het woord van de waarheid, het evangelie van uw behoudenis, hebt gehoord – in Wie ook, toen u geloofd hebt, verzegeld bent met de Heilige Geest van de belofte …”. Dit schoot mij door het hoofd. Op de vraag van mijn buurvrouw antwoordde ik daarom toen: “……, geloof jij in de Heer Jezus?” Zij antwoordde: “Ja, zeker” (dat wist ik wel, dus ik verwachtte ook geen ander antwoord). “Wel”, antwoordde ik, “dan ben je al ‘gedoopt’ met de Heilige Geest, jij hebt geloofd en bent daarom verzegeld met de Heilige Geest; jij hebt de Heilige Geest al ontvangen toen je tot geloof kwam”. Met een zucht zonk zij weer op haar stoel neer, want ze was al half overeind gekomen, en zei met een opgeluchte stem: “Ja, dat is ook zo”. Nu wil ik er ook aan toevoegen dat deze ‘herinnering’ van de Heilige Geest ook voor mijzelf een hele opluchting was. We zijn daarna niet lang meer gebleven en hebben de zaal verlaten, omdat we ons er daarna niet meer thuis voelden.

Hiermee zien we ook in de praktijk geïllustreerd dat de Heer ons op het juiste moment Zijn Woord in herinnering brengt en ons leidt. Het is dus met het toevoegen van afzonderlijke gelovigen tot de gemeente – het lichaam van Christus – zo, dat er sprake is van verzegeling, zalving (2 Korinthe 1:21-22; 1 Johannes 2:20,27; Efeze 1:13-14; 4:30). Wat betreft 1 Johannes 2:27: Daar vinden we, dat de zalving die we van Hem ontvangen hebben – zonder tussenkomst van mensen, namelijk van Hem – in ons blijft. Deze zalving duidt op de inwoning van de Heilige Geest die in ons blijft en ons leert. Maar dat niet alleen, de Heilige Geest zal ons ook in herinnering brengen (Johannes 14:26). Daarvan heb ik u een voorbeeld gegeven uit de praktijk.

De les is: Individuele gelovigen worden toegevoegd – worden lid – tot het reeds tot stand gekomen éne lichaam van Christus. Nooit is er dan sprake van ‘doop met de Heilige Geest’ maar verzegeling of zalving, behalve dan in 1 Korinthe 12:13. Het enige lidmaatschap die de Schrift ons geeft, is dus dat wij door geloof in de Heer Jezus als leden worden toegevoegd aan de gemeente en ons allen is “te drinken gegeven van één Geest” (1 Korinthe 12:13b). “En u bent [het] lichaam van Christus en ieder afzonderlijk leden” (1 Korinthe 12:27). Dat is wel heel iets anders dan dat ik lid ben of wordt van een kerkgenootschap of een of andere denominatie, waar je dan in de kerkelijke registers bent ingeschreven. Het bijbelse lidmaatschap staat – als ik het zo mag uitdrukken – in de hemel genoteerd, namelijk van hen van wie de naam in het Boek des levens staan (Filippi 4:3), of anders gezegd van hen van wie de namen in Zijn handpalmen gegraveerd zijn (Jesaja 49:16a).

Tot slot nog ter verduidelijking een beeld, dat de doop met de Heilige Geest een éénmalige gebeurtenis is. Een dienstknecht van de Heer, die reeds lang thuisgehaald is, heeft het volgende hiervoor gebruikt

“Laten we ons een mooie zomerdag voorstellen en een vijver, waarvan het wateroppervlak als gevolg van de windstilte zo glad is als een spiegel. De rand van de vijver is tamelijk dicht begroeid met biezen, waarvan er enkele zelfs tot aan het midden toe groeien. Nu gooien we een kiezelsteen precies in het midden van de vijver. Deze zinkt naar de bodem en aan de oppervlakte van het water ontstaat een cirkelvormige golfbeweging, die zich uitbreidt. Deze steenworp stelt de Pinksterdag voor, en de in het begin kleine golf omvat de kleine groep in de bovenzaal, de honderdtwintig. Om op het beeld terug te komen: De kring breidt zich snel uit en bereikt al gauw de volgende biezen en omsluit die ook. En terwijl de cirkelvormige golf zich verder en verder uitbreidt, en tenslotte de oever bereikt, omvat deze meer en meer biezen, totdat ze die uiteindelijk allemaal omsluit. Precies zo wordt elke ziel, die door het geloof in Christus gered en met de Heilige Geest verzegeld wordt, ingesloten bij de doop van de Heilige Geest. Het is niet steeds een nieuwe doop, maar alle verzegelden hebben deel aan deze zegening en behoren tot deze wonderbare eenheid”**.

Wordt D.V. vervolgd.

NOTEN:

1. Heiligverklaring (canonisatie van het Grieks: kanõn) is in de katholieke Kerk een kerkrechtelijk proces met als mogelijke uitkomst, dat de paus een gestorven persoon heilig verklaart. Dat houdt in dat diegene wordt geacht in de hemel te zijn opgenomen. De heilige wordt ingeschreven in de canon, de lijst der heiligen. Aan de plechtige verklaring van de paus, de canonisatie, die inhoudt dat de heilige in het openbaar vereerd mag worden, gaat een langdurig en uitvoerig onderzoek vooraf. Hierbij spelen verschillende criteria een rol zoals wonderen (Wikipedia).

2. In het verband waar deze tekst in voorkomt, gaat het over een kwaadspreker. Het is niet goed als we het oor lenen aan zo’n persoon die kwaad spreekt over iemand.

BRONNEN:

* Eenheid en gemeenschap – J.N. Voorhoeve

** Daar ben Ik in het midden van hen – Christiaan Briem

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW