“… terwijl u erop toeziet dat niet aan iemand de genade van God ontbreekt; dat er geen wortel van bitterheid opschiet en onrust veroorzaakt, en velen daardoor verontreinigd worden” (Hebr. 12:15).
Bitterheid onder medegelovigen is als een kankergezwel, dat niet alleen de eigen ziel vergiftigt, maar ook grote schade toebrengt aan Gods volk. Bitterheid laat in de regel diepe wonden achter, of op zijn minst lelijke littekens.
Het probleem is oeroud en tegelijkertijd zeer actueel. Het is een gevaar waar we allemaal voor gewaarschuwd willen worden.
Elke wortel van bitterheid heeft zijn begin op een bepaald punt. In het begin blijft het onzichtbaar. Het groeit in het geheim voordat je iets aan de oppervlakte ziet. Dat is het gevaarlijke, dat bitterheid in het begin onopgemerkt blijft. Een zaad van bitterheid valt in het hart. Als het niet onmiddellijk wordt uitgeroeid, begint er een wortel te groeien.
Bitterheid schaadt degene in wiens hart deze wortel begint te groeien. Hij wordt ongelukkig en geniet niet langer van de gemeenschap met zijn Heer.
Bitterheid vernietigt huwelijken en gezinnen. Vooral in de relatie tussen man en vrouw worden wij tegen dit kwaad gewaarschuwd: “Mannen, hebt uw vrouwen lief en weest niet bitter tegen hen” (Kol. 3:19). Vele huwelijken zijn beschadigd omdat wij mannen dit advies in de wind hebben geslagen en verbitterd zijn geraakt.
Bitterheid schaadt ons leven samen als broeders en zusters. Sommige scheuringen tussen broeders en zusters hadden vermeden kunnen worden, indien wij ervoor hadden gewaakt, dat er geen bitterheid zou ontstaan. Laten we de gevolgen van bitterheid niet onderschatten! Onze tekst zegt uitdrukkelijk: “Velen worden daardoor verontreinigd.” Wortels van bitterheid die niet worden ontworteld, bewijzen een gebrek aan genade en verontreinigen.
Oorzaken
Bitterheid vindt vaak zijn oorzaak in onze omgeving. Dit kunnen levensomstandigheden zijn, maar het kunnen ook mensen zijn die we ontmoeten. De Bijbel geeft enkele voorbeelden:
Job werd verbitterd omdat God hem zware slagen toebracht. Hij zei: “… ik laat mijn klacht de vrije loop; ik spreek in de bitterheid van mijn ziel” (Job 10:1). Later gaf hij God hiervan indirect de schuld (Job 27:2).
We zien iets soortgelijks bij Naomi. Toen zij uit Moab terugkeerde, klaagde zij: “… noem mij niet Naomi, noem mij Mara, want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan” (Ruth 1:20).
Hanna, de vrouw van Elkanah, was verbitterd, omdat zij graag een zoon had willen hebben, maar kinderloos was gebleven. Bovendien werd zij hierdoor getreiterd door de tweede vrouw van haar man, die kinderen had. Ze was “bitter van gemoed.” Toch deed Hanna het enige juiste: “Zij bad tot de HEERE en zij huilde erg” (1 Sam. 1:10).
De Israëlieten in Egypte hadden zoveel te lijden van hun vijanden, dat ze verbitterd raakten. “Zij maakten het leven bitter voor hen door hen zwaar werk te laten verrichten …” (Ex. 1:14). Er zijn christenen die door toedoen van ongelovigen – bijvoorbeeld in hun beroepsleven – of onder ongunstige omstandigheden zoveel te lijden hebben, dat zij verbitterd raken.
De wortel van bitterheid heeft een ideale voedingsbodem, wanneer zich in ons leven situaties voordoen die wij niet aankunnen. Of we maken ruzie met God, omdat we Zijn wegen niet kunnen begrijpen (ziekte, werkdruk, stress, eenzaamheid, enz.) of we maken ruzie met onze broeders en zusters (meningsverschillen, niet begrepen worden, strijd, enz.).
Oorsprong
Aan het begin van de bitterheid is er wrevel, woede of zelfs toorn. Prediker zegt: “Weer dus de wrevel uit uw hart, en doe het kwade weg uit uw lichaam” (Pred. 11:10). Doen we dat niet, dan ontstaat er wrevel, woede en ergernis. De wortel van bitterheid heeft zijn aanvang genomen. Zij die dergelijke dingen in hun leven toelaten en dit in zich opnemen, worden niet alleen ongelukkig, maar ook verbitterd. In de regel gebeurt zoiets eerst in het geheim. Men is gekwetst en beledigd. Men trekt zich terug van anderen en de wortel van bitterheid zit al in het hart.
Vooral in broederlijke en zusterlijke relaties speelt ook vaak afgunst een beslissende rol. We vinden iets in de ander, dat wij niet hebben. Wij worden afgunstig en kunnen onze broeder niet meer in broederlijke liefde en openheid ontmoeten. Zelfs als koning Saul geen gelovige was, zijn verhaal maakt ons duidelijk waartoe jaloersheid en afgunst kunnen leiden. Hij kon niet omgaan met het feit, dat God David het koningschap wilde geven. Hij kon het niet verkroppen, dat de harten van het volk zich aan David hechtten, terwijl hij zelf met lege handen wegging. Zijn einde is geschreven als een waarschuwing voor ons allen. Jakobus zegt: “Maar als u bittere jaloersheid en twistzucht in uw hart hebt, roemt en liegt dan niet tegen de waarheid” (Jak. 3:14).
Wortels ontspruiten
In het begin zie je ze niet. Maar ze groeien en op een gegeven moment komt aan het licht wat in het hart zat. Bitterheid wordt zichtbaar en tastbaar. Het bouwt muren en scheidt. Een misverstand wordt onbegrip. Ergernis wordt woede. Teleurstelling wordt frustratie. En het resultaat? Je ziet broeders en zusters die ongelukkig zijn, die zich afzonderen. Men mijdt elkaar. Je ziet broeders en zusters die elkaar niet goed behandelen, anderen die ruzie maken en zelfs uit elkaar gaan. Het zaad is ontkiemd. Het probleem van het individu is een probleem van allen geworden en heeft allen die ermee te maken hebben van zich vervreemd. Dat wat begon in het hart van een enkele broeder of zuster belast de gemeenschap. Dit kan zo zijn in het huwelijk. Maar het kan ook een beproeving worden in een plaatselijke gemeente en daarbuiten.
Gebrek aan genade
We worden aangespoord om ervoor te zorgen, dat het niemand aan de genade van God ontbreekt. Daar worden we allemaal mee bedoeld. Het probleem is geen individueel probleem, het is een probleem van allen. Als het iemand aan genade ontbreekt, ligt dat nooit aan God. Zijn genade is altijd overvloedig. Zijn onverdiende aandacht is elke dag nieuw. Er kan nooit een tekort aan zijn. Het is meer dan overvloedig (1 Tim. 1:14). Het is aan ons om van en in deze genade te leven. “En God is machtig alle genade overvloedig te doen zijn jegens u, opdat u in alles, altijd in bezit van al het nodige, overvloedig bent …” (2 Kor. 9:8).
De genade van God is niet alleen verschenen om ons redding te brengen, maar zij onderwijst ons ook in het dagelijks leven (Titus 2:11,12). Het overwint elke frustratie, elke ergernis, elke gekwetstheid, elke bitterheid. Hadden we maar meer besef van Gods genade in ons leven, maar ook in het leven van onze broeders en zusters! Genade verzet zich tegen elke gedachte van vergelding, van wraak, van terugbetalen. Zij die leven in de genade van God, zien hun broeders en zusters met andere ogen. Hij weet, dat God het alleen maar goed met ons voor heeft.
Gebrek aan genade toont aan, dat wij niet meer in gelukkige gemeenschap met de Heer leven. De praktische omgang met Hem is op de een of andere manier verstoord.
Paulus spoort ons aan: “Laat alle bitterheid, gramschap, toorn, geschreeuw en lastering uit uw midden worden weggedaan met alle boosheid.” En dan vervolgt hij: “<Maar> weest jegens elkaar goedertieren, welgezind, elkaar vergevend, zoals ook God in Christus u vergeven heeft” (Ef. 4:31,32). Enorme tegenstellingen openen zich hier. In plaats van bitterheid, gramschap, toorn, geschreeuw en lastering tonen wij jegens elkaar goedertierenheid, genegenheid en een bereidheid om te vergeven. Dit zijn deugden die kenmerkend zijn voor degene die leeft in het bewustzijn van Gods onverdiende goedheid. Zij komen alleen voort door de werking van Gods Geest in ons.
Als wij toestaan dat bitterheid welig tiert in ons leven, geven wij uiteindelijk ruimte aan de duivel en belemmeren wij het werk van de Geest van God. Alleen onder Zijn werking kan bitterheid overwonnen worden en ons een nieuw gevoel van genade gegeven worden.
Het geneesmiddel
Allereerst wil God, dat wij juist helemaal geen bitterheid laten ontstaan. Maar hoe kunnen we voorkomen, dat iets zich in ons hart nestelt? Paulus spoort ons aan elke gedachte gevangen te nemen tot de gehoorzaamheid van Christus (2 Kor. 10:5). Als er omstandigheden in ons leven zijn die ons bitter zouden kunnen maken, kunnen we er met onze Heer over spreken. Als bittere gedachten tegen een broeder of zuster in ons hart opkomen, dan mogen wij daarmee tot de Heer gaan. Bovendien moeten wij onvoorwaardelijk bereid zijn onze broeders en zusters te vergeven, zelfs als wij zogenaamd gelijk hebben. Laten we onze Heer vragen ons de genade te geven om de omstandigheden en de mensen met Zijn ogen te zien.
Maar dan de behandeling van de ontstane bitterheid: om verdere wortelgroei te verhinderen, is het niet voldoende weg te snijden wat aan de oppervlakte zichtbaar wordt. Het is niet genoeg om bitterheid niet zichtbaar te laten worden aan de buitenkant. Het kan zijn, dat we daar een tijdje in slagen. Wij ontmoeten elkaar met een schijn van vriendelijkheid, maar in het hart raken verbittering, afgunst en slechte gedachten meer en meer verankerd. Wortelbehandeling betekent in dit geval radicaal ontwortelen. Al het andere zal niet helpen. Zoals je onkruid in de tuin niet bestrijdt door het aan de oppervlakte af te snijden, zo moet de wortel van bitterheid met wortel en tak worden uitgeroeid. Dit geldt ook als het zich al lang in het hart heeft genesteld. Terwijl we misschien al jaren of decennia met bittere gedachten rondlopen. Het is nooit te laat om deze wortel uit te roeien.
Er zijn gevallen waarin broeders jarenlang geen woord met hun broeders hebben gewisseld (of zelfs echtgenoten onderling). Is er dan geen hoop meer? Moeten we onze bitterheid meenemen in het graf? Job dacht er een tijdlang zo over, want hij zei: “De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft niet van het goede gegeten” (Job 21:25).
Nee – zelfs dan is er hoop. Geen bitterheid kan zo diep geworteld zijn, dat God deze wortel niet kan wegnemen. In de kracht van de Geest kunnen wij zelfs lang gegroeide wortels ontwortelen door open en eerlijk te belijden. Tegelijkertijd mogen wij de Heer ons laten zien, waar wij degenen kunnen helpen die niet uit de kringloop van bittere gedachten kunnen komen.
Het voorbeeld van Job kan ons bemoedigen. Aan het begin van zijn beproeving zei hij over God: “Hij laat mij niet op adem komen, want Hij verzadigt mij met bitterheid” (Job 9:18). Als iemand het recht had om verbitterd te zijn tegen zijn aangedane troosters, dan was het Job wel. Maar aan het eind van zijn lijden had God hem genezen van zijn bitterheid. Toen zei hij: “Wie is hij, zegt U, die Mijn raad verbergt zonder kennis? Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep, dingen die te wonderlijk voor mij zijn en die ik niet weet” (Job 42:3). De wortel van bitterheid in Jobs hart was verdwenen.
Kolosse 3 vers 12-17:
“Doet dan aan als uitverkorenen van God, heiligen en geliefden: innige ontferming, goedertierenheid, nederigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid, elkaar verdragend en elkaar vergevend, als de één tegen de ander een verwijt heeft; zoals ook Christus u vergeven heeft, zo ook u. En boven dit alles de liefde, dat is [de] band1 van de volmaaktheid. En laat de vrede van Christus, waartoe u ook geroepen bent in één lichaam, in uw harten heersen; en wees dankbaar.
Laat het woord van Christus rijkelijk in u wonen, terwijl u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen [en] in <de> genade zingt in uw harten voor God. En al wat u doet, in woord of in werk, [doet] alles in [de] naam van [de] Heer Jezus, terwijl u God de Vader door Hem dankt.”
Ernst-August Bremicker © www.haltefest.ch
Jaargang 2010, bladzijde 167.
Geplaatst in: Christendom, Gemeente, Huwelijk
© Frisse Wateren, FW