2 jaar geleden

Een woord over gemeentelijke onafhankelijkheid

1 Korinthe 10 vers 17: “Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam; want wij allen nemen deel aan het ene brood”.

Het is heel gevaarlijk om persoonlijk oordeel te vermengen met het geweten. De volledig gerijpte vrucht van deze vermenging zien we in de huidige toestand van het protestantisme: het persoonlijke oordeel wordt gebruikt om de afwijzing van alles, waar het individu het niet mee eens is, te rechtvaardigen. Het verschil tussen het persoonlijk oordeel en het geweten is eenvoudig. We erkennen allemaal het gezag van een vader. Nu, als het een gewetenskwestie is, zij het in relatie tot het gezag van Christus of de belijdenis van Zijn naam, dan kan natuurlijk geen rekening worden gehouden met vaderlijk gezag. Ik ben verplicht Christus meer lief te hebben dan vader en moeder. Maar als ik het gezag van mijn vader in alles verwerp, waarin mijn persoonlijk oordeel van het zijne afwijkt over wat juist is, dan is alle gezag opgehouden. Er kunnen gevallen zijn, waarin ik angstig zoek naar wat mijn plicht is en waarin alleen geestelijk onderscheidingsvermogen tot een juist oordeel kan komen. Dergelijke gevallen bestaan ​​in het hele christelijke leven. We moeten geoefende zinnen hebben om tussen goed en kwaad te onderscheiden – niet onwijs zijn, maar begrijpen wat de wil van de Heer is; en dergelijke oefeningen zijn nuttig.

Maar de vermenging van een oordeel, dat ik mij eenvoudig vorm over wat juist is, met het geweten, is in wezen niets anders dan een vermenging van de wil met de gehoorzaamheid. Een waarachtig geweten is altijd synoniem met gehoorzaamheid aan God; maar als ik dat, wat ik inzie  voldoende acht om te bepalen wat ik doe, is een verderf brengende werking onvermijdelijk. Onderwerpt iemand zich alleen aan het gezag van een vader als hij in staat is, zelfs in onbelangrijke zaken, om een Schriftplaats aan te halen voor wat hij wenst? Verhoogt een dergelijk principe niet het eigen ik en de eigen wil op de troon?

Maar ik ga nu over op datgene, waarover ik echt wil spreken. Stel dat iemand in een gemeente vanwege een boze zaak is uitgesloten. Allen erkennen dat zo iemand wanneer hij in waarheid berouwvol is, weer moet opgenomen worden. De gemeente gelooft, dat hij echt verootmoedigd is; ik daarentegen ben ervan overtuigd, dat hij dat niet is. Men neemt hem op. Moet ik nu breken met de gemeente of weigeren mij te onderwerpen aan hun handeling, omdat ik geloof dat zij fout zit?

Stel, in het tegenovergestelde geval – een geval dat het hart nog meer op de proef stelt -, dat ik overtuigd ben van de verootmoediging van de persoon, terwijl de gemeente dat niet is. Wat moet ik nu doen? Ik onderwerp me eenvoudig aan een oordeel, waarvan ik denk dat het verkeerd is, en zie naar de Heer op dat Hij het in orde brengt. Er is dan een nederigheid voorhanden, die het eigen ik op de juiste plaats stelt en zijn eigen mening niet aan anderen wil opleggen, hoewel men ervan overtuigd kan zijn, dat men gelijk heeft.

Dit houdt verband met een andere vraag, namelijk dat de handeling van de ene gemeente bindend is voor de andere. Ik erken geen onafhankelijke gemeenten, omdat de Schrift dat niet doet. Er is slechts één lichaam, het lichaam van Christus, en alle christenen zijn er lid van; en de gemeente van God op één plaats vertegenwoordigt de hele gemeente en handelt in haar naam. Daarom zijn in de eerste brief aan de Korinthiërs, waar dit onderwerp aan bod komt, alle christenen ingesloten bij het aanspreken van de gemeente te Korinthe; maar de gemeente als zodanig wordt behandeld als het lichaam en plaatselijk verantwoordelijk gehouden voor het handhaven van de zuiverheid van de gemeente; de Heer Jezus wordt gezien als tegenwoordig in haar, en wat er gedaan werd, gebeurde in naam van de Heer Jezus Christus. Dit wordt volledig genegeerd wanneer men, zoals vaak het geval is, van een gemeente van zes of zeven bekwame, oordeelkundigen en van een aantal onwetende christenen spreekt. Men zet de tegenwoordigheid van de Heer te midden van een gemeente opzij. Het vlees, zo wordt gezegd, is vaak werkzaam in de gemeente; maar waarom neemt men aan, dat het in een gemeente werkt, en vergeet, dat het in een afzonderlijke persoon werken kan?

En verder, wanneer de Heer in de gemeente is, waarom spreekt men er dan over dat men eerst de Heer en dan de gemeente gehoorzamen moet? Dit is niets anders dan het opstellen van een persoonlijk oordeel tegen het oordeel van een gemeente die in de naam van Christus met Zijn belofte samenkomt (als zij niet op deze wijze samenkomt, heb ik er niets met haar te maken); ik zeg daardoor alleen maar, dat ik wijzer denk dan degenen die zo vergaderd zijn. Ik verwerp het beslist als tegen de Schrift, wanneer men zegt: “Eerst Christus en dan de gemeente”. Als Christus niet in de gemeente is, dan erken ik haar helemaal niet. Zo’n gezegde veronderstelt, dat de gemeente Christus niet heeft, doordat hij van Christus en de gemeente twee partijen maakt. Ik kan mijn mening aan een gemeente kenbaar maken en haar behulpzaam zijn, omdat ik een lid van Christus ben en daarom, als het tenminste een gemeente is, tot haar behoor. Maar als ik haar als een gemeente van God herken, kan ik niet aannemen, dat Christus niet in haar is. Ik loochen daardoor eenvoudig, dat zij een gemeente van God is.

Vaak ontbreekt er begrip van de ware aard van de gemeente van God. Dit kan ons niet verwonderen; alleen het vervalst noodzakelijkerwijs wel het oordeel over het betreffende punt; men vraagt dan niet of er een woord uit de Schrift voor bestaat, maar zegt eenvoudig: “Ik vind daarover in het Woord niets”. Men vertrouwt daarmee meer op het eigen oordeel dan dat van anderen en de gemeente van God. Het is een andere zaak wanneer godslastering tegen Christus in het geding is. Het zou echt boosheid zijn, om een dergelijke vraag ook maar een moment op de hierboven beschreven grond te stellen. Elke poging om dergelijke godslastering te verdoezelen door middel van gemeentelijke vragen of door een beroep te doen op het persoonlijke geweten, verafschuw ik met volkomen afkeer.

De lezers veroorloven mij om nog iets te zeggen over vragen, die van minder belang zijn. Stel dat ik tot een gemeente behoor, die naar mijn mening een of andere zaak verkeerd beoordeelt. Zal ik nu dan haar mijn persoonlijke mening opleggen? Zo nee, wat moet ik dan doen? Moet ik de gemeente van God verlaten, wanneer het er een is (zo niet, dan ga ik niet weg)? Als ik niet in een gemeente wil blijven, omdat deze het niet op alle punten met mij eens is, dan kan ik niet tot enige gemeente van God in deze wereld behoren. Dit alles is eenvoudig een ontkenning van de tegenwoordigheid en hulp van de Geest van God en van de trouw van Christus aan Zijn volk. Ik kan er geen goddelijke nederigheid in ontdekken.

Als een gemeente als zodanig in een geval van tucht geoordeeld heeft, nadat alle broederlijke mededelingen en voorstellen zijn aangehoord, dan zeg ik met zekerheid dat een andere gemeente met het oog hierop haar handelen moet aannemen. Als de boze uit Korinthe werd weggedaan, zou Efeze hem dan opnemen? Waar was dan de eenheid, waar de Heer temidden van de gemeente? Wat mij uit het systeem uitgevoerd heeft, was de eenheid van het lichaam; waar deze niet wordt erkend en waar er niet naar wordt gehandeld, daar zal ik niet heen gaan. Onafhankelijke gemeenten beschouw ik evenzo verkeerd of nog verkeerder dan de Nationale Kerk. En elke gemeente, die onafhankelijk van de ander handelt en personen op een onafhankelijke wijze ontvangt, heeft die eenheid verworpen en is een onafhankelijke gemeente. De praktische eenheid van het lichaam is verdwenen.

Niemand zal mij echter ooit tot een dergelijke goddeloosheid kunnen verleiden om het aannemen van godslastering als een gemeentelijke kwestie te behandelen. Als iemand met zulken wenst te wandelen, of hun dulden aan de tafel van de Heer ondersteunt, zal ik geen gemeenschap met hem maken. Het is mijn besliste overtuiging, dat de principes die door zulke mensen verdedigd worden, een gebrek aan persoonlijke nederigheid verraden en de ware aard van de gemeente van God verstoren. Maar ik wil die beide vragen niet samenvoegen. Ik geef niet toe, dat men mijn geestelijke vrijheid van mij afneemt. Wij zijn een kudde, geen omheinde tuin (zie Joh. 10). Maar in zaken van tucht, waar geen principe van de waarheid wordt geloochend, plaats ik mijn oordeel niet boven die van de gemeenten van God in de dingen die door God aan hun zorg zijn toevertrouwd. Wanneer ik dit doe, stel ik mezelf als wijze voor en negeer ik het Woord van God, dat bepaalde plichten aan de gemeente heeft opgelegd – een gemeente die Hij in hun woonplaats eren zal.

Ik wil hieraan toevoegen, dat het vooral belangrijk is om te gehoorzamen aan wat we erkend hebben. Het is een tweede ding om na te denken over de mogelijke eisen die in gehoorzaamheid aan ons kunnen worden gesteld, daar, waar we liever onze eigen weg gaan. “Want wie heeft, hem zal worden gegeven …” (Mark. 4:25). Wat we erkennen en in gehoorzaamheid doen, is de beste weg om in de kennis te groeien.

Verder wordt er gezegd dat “de erkenning van Christus als Heer de band van eenheid tussen de gemeenten vormt”. Maar de Schrift spreekt, als het gaat om eenheid, geen woord over gemeenten, noch over een band tussen gemeenten, noch bestaat eenheid uit een vereniging van gemeenten. Heerschappij is volstrekt persoonlijk en het is niet schriftuurlijk om te spreken van een Heer van het lichaam. Christus is Heer over afzonderlijke personen; Hij is hoofd van het lichaam, Hoofd van alle dingen. Eenheid bestaat niet door heerschappij. Zeker zal persoonlijke gehoorzaamheid, evenals alle ware godsvrucht, bijdragen tot het bewaren van de eenheid; maar eenheid is een eenheid van de Geest, en wel in het lichaam, niet in het lichamen. Zowel de Brief aan de Efeziërs als die aan de Korinthiërs geven ons specifieke onderwijs daarover, dat de eenheid in en door de Geest is en dat Christus in deze relatie de plaats van Hoofd heeft, niet van Heer; de laatste titel heeft betrekking op christenen persoonlijk. De dwaling waarover ik zojuist heb gesproken, zou, wanneer men het in de praktijk uitvoerde, de hele positie van de gemeenten vervalsen, alleen maar ‘dissidenten’1 (andersdenkenden) uit hen maken en op geen enkele wijze overeenstemmen met de gedachten van Christus.

Gezag vermengen met onfeilbaarheid is een armzalig en gemakkelijk te doorzien sofisme2. In honderd gevallen kan men verplicht zijn te gehoorzamen, waarbij er geen sprake is van onfeilbaarheid. Als dat niet zo was, zou er in de wereld helemaal geen orde zijn. Onfeilbaarheid is er niet in aanwezig, maar wel een groot deel eigen wil; en als er daar, waar geen onfeilbaarheid is en ook geen gehoorzaamheid, geen berusting ten aanzien van wat door de andere kant wordt besloten, meer zou bestaan, wordt elke barrière voor eigenwil weggenomen en wordt het bestaan ​​van elke openbare orde onmogelijk gemaakt. Het gaat erom of men tot iets bevoegd is, en niet of men onfeilbaar is. Een vader is niet onfeilbaar, maar hij heeft een autoriteit die hem door God is gegeven, en het is plicht om zich eraan te onderwerpen. Een politieagent is niet onfeilbaar, maar hij heeft de bevoegdheid om gezag uit te oefenen in die gevallen die aan zijn “vaardigheid” onderworpen zijn. Er zijn middelen tegen misbruik van gezag of, in bepaalde gevallen, kan er ook weigering van gehoorzaamheid op zijn plaats zijn, wanneer een hogere autoriteit ons daartoe verplicht, zoals bijvoorbeeld een geweten dat door Gods Woord geleid wordt. “Men moet God meer gehoorzamen dan mensen” (Hand. 5:29). Maar nooit wordt in de Bijbel de menselijke wil een dergelijke vrijheid gegeven. We zijn geheiligd tot gehoorzaamheid van Christus. En dit principe – onze vervulling van de wil van God in eenvoudige gehoorzaamheid, zonder te proberen elke vraag op te lossen die opgeworpen kan worden – is een weg van vrede die aan velen van hen, die zichzelf als wijs beschouwen, ontbreken omdat het het pad van de wijsheid van God is.

De introductie van de kwestie van onfeilbaarheid is daarom slechts een sofisme (spelen met woorden) dat het verlangen naar een vrije wil verraadt, evenals het vertrouwen dat een persoonlijk oordeel boven alles staat, wat al beslist is. Er is een gerechtelijke autoriteit in de gemeente van God; en als dat niet het geval zou zijn, zou dit het meest vreselijke onrecht op aarde zijn, omdat elke ongerechtigheid door de naam van Christus zou worden geheiligd. En dit is wat wordt gezocht en verdedigd door degenen, die de kwesties hebben aangepakt die hier worden behandeld: dat namelijk de ongerechtigheid of welke zuurdesem ook in een gemeente kan worden getolereerd, dat de gemeente er zelf niet door kan worden doorzuurt. Dergelijke beweringen hebben in zekere zin ook goed gewerkt, doordat elke oprechte ziel en een ieder die het kwaad niet probeert te rechtvaardigen, deze van harte  verafschuwt en verwerpt.

De gemeente van God oefent haar gerechtelijke autoriteit uit in gehoorzaamheid aan het Woord: “Oordeelt u niet hen die binnen zijn? Maar hen die buiten zijn, zal God oordelen. Doet de boze uit uw midden weg” (1 Kor. 5:13). En ik herhaal nog eens: als de gemeente deze autoriteit niet uitoefent, legaliseert zij als het ware elke vorm van zonde en boosheid, en ik verzeker op de meest duidelijke manier, dat waar dit wordt beoefend andere christenen gedwongen worden, het te respecteren. Voor de activiteit van het vlees in de gemeente zijn er remedies voorhanden in de aanwezigheid van de Geest van God onder de gelovigen en in de onbeperkte autoriteit van de Heer Jezus Christus; maar deze remedies worden zeker niet gevonden in de treurige en volkomen aanmatigende arrogantie van degenen, die ieder afzonderlijk, zich in het hoofd haalt voor zichzelf, ongeacht wat God vastgesteld heeft, te oordelen, zichzelf daartoe de bevoegdheid verlenen. Dit is, vanuit het meest gunstige oogpunt bezien, niet zozeer de persoonlijke aanmatiging, hoewel dit zijn ware karakter is, het karakter van het systeem van onafhankelijkheid, het zo bekende en niet Schriftuurlijke systeem sinds de dagen van Cromwell, volgens welke elke christelijke gemeente als een vrijwillige vereniging van de andere onafhankelijk is. Integendeel, het ontkent direct de eenheid van het lichaam en de tegenwoordigheid en activiteit van de Heilige Geest erin.

Stel dat we een genootschap van vrijmetselaars zouden vormen en één lid zou in overeenstemming met de ordening door een loge worden uitgesloten. Sommige loges geloofden nu dat de betreffende onrecht aangedaan, maar in plaats van te verwachten dat de eerste loge de zaak opnieuw zou onderzoeken, zouden ze de uitgeslotene op hun eigen onafhankelijke autoriteit opnemen of verwerpen – waar zou de eenheid van het vrijmetselaarsstelsel zijn? Ze zou openlijk opgehouden hebben te bestaan. Elke loge zou een onafhankelijk, voor zichzelf werkend lichaam zijn. Het zou zinloos zijn om te zeggen, dat er onrecht is gedaan en dat de loge niet onfeilbaar is. De bevoegdheid van de loges om gezag uit te oefenen en de eenheid van het geheel zouden verloren gaan. Het systeem was weggevaagd. Er kunnen voorzieningen getroffen zijn voor dergelijke moeilijkheden, en dit is heel goed wanneer dit nodig is. Maar wat de ontevreden loges doen, is niets anders dan een aanmatiging van verheffing boven de eerste loge en zal zonder enige twijfel de ontbinding van de vrijmetselaarsorde bewerkstelligen.3

Ik verwerp zeer beslist de vermeende bevoegdheid van de ene kerk of gemeente om een ​​andere te oordelen. Dit is een tegen de Schrift ingaande ontkenning van de hele wijze waarop de gemeente van God is samengevoegd. Het is onafhankelijkheid – een systeem dat ik veertig jaar geleden al kende en waar ik mij nooit bij zou aansluiten. Als iemand van dit systeem houdt, moet hij er zich bij aansluiten; het is vergeefse moeite om te beweren, dat het geen onafhankelijkheid is. Onafhankelijkheid is eenvoudig een systeem, waarin elke gemeente voor zichzelf oordeelt, onafhankelijk van de andere, en dat is alles wat men eist. Ik strijd niet met degenen die dit systeem verkiezen doordat zij ervan houden zelfstandig te oordelen; alleen ben ik er volledig van overtuigd, dat het in alle opzichten volledig tegen de Schrift is. De gemeente is geen willekeurig systeem; ze is niet gevormd uit een aantal onafhankelijke organen die elk voor zichzelf handelen. Men heeft er nooit aan gedacht, wat men ook als een remedie kan beschouwen, dat Antiochië heidenen toeliet en Jeruzalem hen verwierp, en toch alles volgens de ordening van de gemeente van God kon voortgaan. Er is geen spoor van dergelijke onafhankelijkheid en wanorde in het Woord van God. Integendeel, het onderwijst en bevat alle mogelijke feitelijke bewijzen, dat er slechts één lichaam op aarde was wiens fundament de zegen van die eenheid vormde, wiens bewaring ervan de plicht van elke christen was. De eigen wil kan wensen, dat het zich anders moet verhouden, maar zeker niet de genade noch de gehoorzaamheid aan het Woord.

Er kunnen moeilijkheden ontstaan ​​die niet door een apostolisch centrum, zoals het zich in die dagen in Jeruzalem bevond, kunnen worden geregeld. We hebben zo’n centrum niet meer; maar onze toevlucht is de werkzaamheid van de Geest in de eenheid van het lichaam, de werking van helende genade en de hulpvolle gaven, zowel de trouw van een genadige Heer die heeft beloofd ons nooit te verlaten noch te begeven. Wat er na Handelingen 15 in Jeruzalem gebeurde, is een bewijs dat de Schriftuurlijke gemeente nooit een onafhankelijke handeling, waarop men nu aandringt, heeft gedacht of als zodanig aanvaard heeft. De werking van de Heilige Geest ontvouwde zich in de eenheid van het lichaam, en zo is het altijd. De handelwijze zoals zij voorgeschreven is door de apostel in Korinthe (en hetzelfde is als Gods woord bindend voor ons) betrof de hele gemeente van God, en daarom richt de apostel in zijn toespraak zich tot alle christenen. Kan iemand beweren, dat elke gemeente nog eens voor zichzelf moest beoordelen of de man die in Korinthe rechterlijk was weggedaan, moest worden opgenomen en dat die rechtelijke handeling voor niets was, of dat het alleen werkzaam was voor Korinthe en dat Efeze of Kenchreeën achteraf naar believen hadden kunnen handelen? Welk doel zou dan de oprechte handeling en aanwijzing van de apostel hebben gehad? Welnu, die autoriteit en die aanwijzing is ook vandaag nog steeds voor ons het Woord van God.

Ik weet wel, dat men zeggen zal: “U hebt gelijk; maar u kunt dat woord niet goed toepassen, omdat het vlees werkzaam kan zijn”. Er is inderdaad de mogelijkheid, dat het vlees werkzaam zal zijn; maar ik ben er volledig van overtuigd, dat datgene, wat de eenheid van de gemeente loochent, wat zich op eigen gezag verheft en deze eenheid in onafhankelijke lichamen versplintert, dat dit de ontbinding van de gemeente van God betekent, tegen de Schrift is en niets anders dan vlees is. Hetzelfde wordt daarom, wat mij betreft, veroordeeld voordat ik nog een stap verder ga. Ongetwijfeld kan het vlees werkzaam zijn, maar voor nederige zielen, zoals ik al heb gezegd, is er een remedie, een gezegend, prachtig heelmiddel: in de hulp van de Geest van God, in de eenheid van het lichaam en in de liefde en zorg voor de trouwe Heer; maar niet in de aanmatigende wil, die zich eigenmachtig verheft en de gemeente van God loochent. Mijn antwoord is daarom, dat de tegenwerping van hen een sofisme2 is, die onfeilbaarheid verwisselt met een goddelijk geordende autoriteit – een autoriteit die door nederige harten waarin de genade woont, wordt erkend. Het systeem waar men naar streeft is de aanmatigende geest van onafhankelijkheid, een verwerping van de hele autoriteit van de Schrift in haar leer over de gemeente; in één woord, het plaatst de mens in de plaats van God.

Wanneer twee of drie met elkaar samengekomen zijn, vormen zij kennelijk een gemeente en, indien samengekomen volgens het Woord, een gemeente van God; maar als zij geen gemeente van God zijn, wat zijn zij dan? Als zij de enige gemeente op één plaats zijn, dan vormen zij de gemeente van God op deze plaats, hoewel ik in praktisch opzicht ertegen ben om deze “titel” aan te nemen, omdat de gemeente van God op één plaats feitelijk alle gelovigen omvat, die daar wonen; en er bestaat het gevaar dat men deze naam aanneemt, doordat men het algemene verval van de uit het oog verliest en zich aanmatigt, iets te zijn. In het voorgestelde geval is dit echter niet verkeerd. Als er ergens zo’n gemeente bestaat en er zal, onafhankelijk van hen, een tweede door de wil van de mens worden opgericht, dan is alleen de eerste moreel gezien, in Gods ogen, de gemeente van God. De tweede is het helemaal niet, omdat zij in onafhankelijkheid van de eenheid van het lichaam opgericht is. Ik verwerp volledig en zonder aarzeling het hele onafhankelijke systeem als niet volgens de Schrift en als een werkelijk kwaad. Aangezien de eenheid van het lichaam opnieuw is vastgesteld en de schriftuurlijke waarheid van deze bekend is, is dat systeem gewoon een werk van de vijand. Onwetendheid over de waarheid is ons gemeenschappelijke lot in veel betrekkingen; maar weerstand ertegen is iets heel anders.

Ik weet, dat beweerd wordt dat de gemeente nu in zo’n staat van verval bevindt, dat een orde in overeenstemming met de Schrift, in overeenstemming met de eenheid van het lichaam, niet kan worden gehandhaafd. Een ieder die op deze manier spreekt, moet, wanneer hij eerlijk is, bekennen dat hij een orde die tegen de Schrift is, of beter wanorde zoekt. In werkelijkheid is het in dit geval vrij onmogelijk om samen te komen om brood te breken, behalve in opstand tegen het Woord van God, want de Schrift zegt: “Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam; want wij allen nemen deel aan het ene brood” (1 Kor. 10:17). We belijden één lichaam te zijn zo dikwijls we brood breken; de Schrift weet verder niets anders; en u zult merken, dat de Schrift een te sterk en volkomen band is voor het menselijk spitsvondig redeneren om het in stukken te kunnen verscheuren.

VOETNOTEN:
1. Een dissident is een individu dat zich, al dan niet samen met gelijkdenkenden, verzet tegen de overheersende opvattingen of beleidslijnen op politiek, religieus of sociaal gebied. {Wikipedia}
2. Sofisme: Reden of redenering die juist lijkt te zijn maar dat niet is. Synoniem: drogreden, schijnreden. {www.encyclo.nl}
3. De auteur verwerpt de Vrijmetselarij natuurlijk volledig, het gaat alleen om het principe.

 

John Nelson Darby; www.bibelstudium.de

[uit: “Botschafter des Heils in Christo”, Jaargang 1883]
Online in het Duits sinds 06.05.2019.

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW