3 jaar geleden

Een uiteenzetting van 1 Korinthe 10 vers 16–21

1 Korinthe 1 vers 1,2 en 9; hoofdstuk 8; hoofdstuk 10

 

Het is van het grootste belang om Bijbelverzen te begrijpen, niet alleen in hun onmiddellijke context, maar binnen het hele boek of de brief waarin ze worden gevonden, en niet te vergeten met inachtneming van de algemene leer van de hele Bijbel.

Deze brief is rechtstreeks gericht tot de gemeente van God in Korinthe, maar heeft een universele toepassing, aangezien zij allen omvat, “in elke plaats die de naam van onze Heer Jezus Christus aanroepen”. De gemeente van God wordt hier gedefinieerd als bestaande uit “de geheiligden in Christus Jezus”. Dat wil zeggen, ze waren geroepen tot de status van heiligen, door God apart gezet uit de omringende wereld van Joden en heidenen (1 Kor. 10:32). Dit is een aspect van positionele heiliging en geldt voor alle gelovigen in Christus overal.

In vers 9 lezen we dat de heiligen in Korinthe werden geroepen tot de gemeenschap van Gods Zoon, Jezus Christus, onze Heer. Elke christen wordt geroepen tot deze ene universele christelijke gemeenschap1, en eenieder moet er trouw aan zijn dat “ er toch voor ons maar één God de Vader is … en één Heer, Jezus Christus” (1 Kor. 8:6). Ze staan dus in schril contrast met de toen omringende heidenwereld waar er “vele goden vele heren” waren (vs. 5). Op sommige plaatsen is dat nog steeds zo, ook vandaag.

Nu, het gedeelte waarin 1 Korinthe 10 vers 16 tot 21 voorkomt, loopt van hoofdstuk 8 vers 1 tot hoofdstuk 11 vers 1. Het heeft allemaal te maken met de kwestie van het eten. Dat wil zeggen, het gaat erom of een christen deel mag nemen aan festiviteiten die verband houden met afgoderij – met name in hoofdstuk 8 – of bewust vlees eten van een dier, dat aan afgoden was geofferd – zoals in het laatste deel van hoofdstuk 10. Zie temidden van een aantal andere verzen, hoofdstuk 10 vers 31.

De apostel Paulus begint hoofdstuk 10 met een les uit de geschiedenis van de kinderen van Israël in de woestijn. Vijf keer lezen we het woord “allen” en we moeten kennisnemen van wat de meeste van hen is overkomen, omdat hun praktijk niet in overeenstemming was met hun positionele status. Hier is vers 7 het meest relevant: “Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: ‘Het volk ging zitten om te eten en drinken, en zij stonden op om te spelen’”. Dit heeft een directe invloed op de verzen die nu worden behandeld, aangezien dit in principe het geval was voor sommigen in Korinthe.

Een punt van het grootste belang om in dit stadium te vermelden is, dat de Heer Jezus de betekenis van het brood als symbool van Zijn lichaam heeft gegeven. Vier keer lezen we dat Hij zei: “Dit is Mijn lichaam”. De relevante verzen zijn te vinden in Mattheüs 26, Markus 14, Lukas 22, en, zoals verteld door de apostel Paulus in 1 Korinthe 11 vers 23 tot 26, die het van de opgestane Christus heeft ontvangen.

Dus naar 1 Korinthe 10 vers 16 tot 21, die vrij duidelijk zijn. Ze bevatten geen enkele verborgen betekenis. Hoewel met andere delen van de Schrift rekening moet worden gehouden om de zaak in evenwicht te houden, moeten deze niet rechtstreeks in deze verzen worden gelezen, anders raakt hun leer verward en gaat hun primaire betekenis verloren.

In de Darby-vertaling staat in de verzen 16 en 17: “De drinkbeker der zegening die wij zegenen, is die niet de gemeenschap van het bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap van het lichaam van Christus? Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam; want wij allen nemen deel aan het ene brood”.

Het is belangrijk om kennis te nemen van het onderscheid tussen de woorden die hier worden vertaald met ‘”gemeenschap” en “deelnemen” waar Darby in een voetnoot op wijst, en het belang hiervan zal te zijner tijd duidelijk worden.

Het eerste en belangrijkste ding om op te merken is de parallel tussen de beker en het brood en datgene wat ze elk voorstellen. De apostel stelt twee vragen die impliceren dat het verwachte antwoord op beide “ja” is. De beker wordt vóór het brood genoemd, omdat dat de offerorde is. God moet eerst genoegdoening hebben, dat de kwestie van onze zonden op de rechterlijke wijze is behandeld in overeenstemming met Zijn rechtvaardige eisen. Daarom zegenen we het omdat God in staat is geweest om ons op een rechtvaardige grondslag te zegenen met de vergeving van onze zonden, er vrede gemaakt is, en dat we met God verzoend zijn. Dus de gemeenschap die christenen met God en met elkaar genieten, is gebaseerd op het vergoten bloed van Christus.

Het tweede ding om op te merken is de parallel tussen de gemeenschap van het bloed van Christus en de gemeenschap van het lichaam van Christus. Het lichaam van Christus staat parallel aan het bloed van Christus. Dat wil zeggen, het is het lichaam van Christus met Zijn bloed uitgestort – het plechtige bewijs dat Christus is gestorven. Het is niet, en kan hier niet zijn vanwege de overeenkomst, de gemeente, het lichaam van Christus, hoewel elders de gemeente wordt beschreven als het lichaam van Christus. De context bepaalt de juiste betekenis van een woord of zin. Hier is het het eigen lichaam van de Heer – het moet zo zijn – waarin Hij Zichzelf aan God offerde, onze zonden dragend aan het kruis.

Nu is de hele christelijke gemeenschap – dat zijn de ware gelovigen in Christus – in de gemeenschap van het bloed en de gemeenschap van het lichaam van Christus. Merk op dat het voorzetsel hier ‘van’ is en niet ‘met’.2 In de gemeenschap van het bloed van Christus delen alle christenen met elkaar gemeenschappelijk in de zegeningen die hun toekomen uit de genoegdoening die God heeft ontvangen door het bloed van Christus, dat op Golgotha ​​is vergoten. De gemeenschap van het lichaam van Christus omvat alle gelovigen in de opgestane Christus, en betekent, als erin zijnde, dat alle christenen kunnen zeggen “die Zelf onze zonden in Zijn lichaam heeft gedragen op het hout” (1 Petr. 2:24), en “Door die wil zijn wij geheiligd door middel van de offerande van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd” (Hebr. 10:10). Allen hebben daardoor een gemeenschappelijk deel in de gezegende resultaten van Christus’ offer van Zichzelf aan God ten bate van hen, en allen zijn er begunstigden van. Het punt is dat allen in gemeenschap zijn met God en met elkaar op grond van hetgeen Christus aan het kruis heeft volbracht.

We waren zelf individueel toegewijd aan de dood van de Heer in onze doop, maar onze gemeenschap met elkaar als christenen hier in deze wereld is niet alleen gegrondvest op, maar bestaat ook door de dood van Christus. Christelijke gemeenschap is hier gevestigd op dezelfde plaats – de wereld – waar Hij stierf. De gemeenschap van het lichaam van Christus, dat wil zeggen, verenigd met de dood van Christus, scheidt moreel het hele christelijke gezelschap als één lichaam van de omringende wereld van Joden en heidenen. Dit is echter niet precies de gemeente zelf die wordt gezien als het lichaam van Christus. Dat zal later komen, genoemd in hoofdstuk 12 in deze brief, maar meer ontwikkeld in Kolosse en Efeze. Het is een kwestie van stap voor stap leren.

Het is belangrijk om te begrijpen, dat hier op de wereld waar God wordt genegeerd en Christus wordt verworpen, God een gemeente heeft, en dat er een gemeenschap is van degenen die niet alleen de vele weldaden van Christus’ dood hebben ontvangen, maar ook zijn verbonden met de Christus die hier stierf.

Dit nu leidt naar de eenheid van de christelijke gemeenschap, niet alleen als zijnde in het heil van Christus’ vergoten bloed en over Zijn overgegeven lichaam, maar ook, en belangrijk in de context, hun collectieve vereenzelviging met de dood van Christus.

Vers 17a luidt: “Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam …”. Het begint met het woord “want” en stelt dat er een overeenkomst bestaat tussen het brood als zinnebeeld van het lichaam van Christus en hen die het brood breken. Omdat dit één brood is, dan zijn de christenen die het breken op dezelfde wijze één brood. Het brood zelf in het vorige vers is echt en, zoals reeds opgemerkt, heeft de Heer gezegd: “Dit is Mijn lichaam”. Het vertegenwoordigt Zijn eigen gekruisigde lichaam. In het eerste deel van dit vers is het christelijke gezelschap op een figuurlijke wijze één brood. Dus, de christenen die het brood breken, breken symbolisch het lichaam van Christus – en er is maar één Heer Jezus Christus Die in Zijn lichaam Zichzelf aan God offerde – dan zijn zij dienovereenkomstig één lichaam. Het volgende deel van het vers legt uit hoe dit feit wordt uitgedrukt.

Vers 17b luidt: “… want wij allen nemen deel aan het ene brood”. Er is hier nog iets om op te wijzen, namelijk dat wanneer Paulus aan de Korinthische gelovigen schrijft, hij over zichzelf schrijft als “ik” en over hen “gij” of “u” (in hedendaags Nederlands). Wanneer hij “wij” schrijft, maakt hij zich één met de Korinthiërs, en er kan heel goed van worden uitgegaan dat hij in “wij” alle christenen omvat. Zeker als hij schrijft “wij allen”, doet hij dat. Het hele christelijke gezelschap wordt hier verondersteld door de apostel Paulus deel te nemen. Het is zijn verwachting, dat ze allen dat echt doen. Hij werkt vanuit dat oogpunt. Christenen die deelnemen aan het ene brood, drukken uit dat zij zelf één brood zijn, en omdat het ene brood waarvan zij allen deel uitmaken het symbool van Christus’ eigen lichaam is, zijn zij één lichaam.

In de eerste eeuw zeiden christenen overal door het feit dat ze aan één brood deelnamen, dat ze allen universeel één lichaam waren, en als één lichaam gescheiden waren van de omringende wereld van Joden en heidenen. Er waren geen denominaties met hun eigen lidmaatschap. Het lidmaatschap was van het ene lichaam van Christus en dat alleen.3 Alle ware christenen op aarde vandaag de dag zijn nog steeds één lichaam, ondanks het systeem van ‘denominatie’. Vandaar dat dit in principe wordt overgenomen door hen die in Mattheüs 18 vers 20 een hulpbron zien die altijd beschikbaar is, zelfs als ze maar relatief met weinigen zijn. Ze vergaderen alleen tot de naam van de Heer buiten de denominaties om brood te breken op een grondslag die alle ware gelovigen in Christus omvat – de grondslag van het ene lichaam.

Samenvattend tot nu toe. Er is geen sprake van een ongebroken brood om op een secundaire wijze de ongebroken eenheid van de gemeente voor te stellen, zoals sommigen zeggen. Het brood dat we breken wordt ons objectief voorgesteld. Het is het symbool van Christus’ eigen [fysieke] lichaam zoals Hij heeft gezegd, en niet het onze. Wij nemen er subjectief deel aan, maar hiermee drukken we uit dat we één zijn met alle heiligen over de hele wereld als één lichaam in afzondering van de Joden en de heidenen rondom ons.

Het onderscheid tussen de woorden vertaald met “gemeenschap” en “deelnemen”

Broeder Darby heeft in zijn “Nieuwe vertaling” op het verschil tussen deze woorden in het Griekse origineel gewezen. “gemeenschap” is vertaald uit het Griekse zelfstandig naamwoord koinōnia. “Deelnemen” is van het Griekse werkwoord metechō. De voetnoot in de Darby-vertaling wijst hierop, en verwijst de lezer naar Hebreeën 2 vers 14. Het gaat daar over de “kinderen” en staat in contrast met de Heer Jezus en illustreert het verschil heel goed. Het werkwoord koinōneō, waaruit koinōnia is afgeleid, wordt gebruikt voor de “kinderen” die in de toestand van het vlees en het bloed deelden, dat van nature gewoon is. Echter, de Heer Jezus ‘nam door menswording op gelijke wijze deel daaraan’, en het werkwoord hier is metechō. Dat wil zeggen, metechō in dit vers betekent dat Hij van buitenaf die toestand binnenging. Metechō houdt in, dat er aan iets wordt deelgenomen van buitenaf, niet alsof het er al in zit.4

In 1 Korinthiërs 10 vers 16 wordt koinōnia gebruikt in het Grieks voor de gemeenschap waar christenen in zijn. In vers 16a zijn ze in de gemeenschap (koinōnia) van het bloed van Christus. Bij het zegenen van de beker geven ze dit aan. In vers 16b zijn ze in de gemeenschap (koinōnia) van het lichaam van Christus, en dat ze brood breken, geeft dat aan. In beide gevallen toont een handeling de gemeenschap (koinōnia) aan. Nu, in vers 17a zijn degenen die brood breken “één brood, één lichaam”, overeenkomstig het ene brood dat het lichaam van de [ene] Christus presenteert, dat wil zeggen het lichaam van de Heer, in vers 16b.5 De handeling die uitdrukt of aantoont dat christenen “één brood, één lichaam” zijn, is dat ze allemaal deelnemen aan “dat ene brood”, dat wil zeggen het brood van vers 16b. Deze handeling om deel te nemen is in het oorspronkelijke Grieks metechō, niet koinōneō. Het denkbeeld dat alle leden van het [verborgen] lichaam van Christus vertegenwoordigd zijn in het “ongebroken brood”, kan niet worden gehandhaafd, omdat het werkwoord metechō impliceert dat de leden van het ene lichaam van buitenaf aan het brood deelnemen, niet als erin zijnde. We moeten brood breken binnen de eenheid van “één lichaam en één Geest” (Ef. 4:4), als zijnde van hetzelfde lichaam met alle leden van het ene lichaam op aarde. Het breken van brood is geen individuele handeling, ook al breken christenen individueel brood, noch is het gewoon de collectieve handeling van een plaatselijke gemeente: het is de collectieve handeling van het hele [verborgen] lichaam van Christus op aarde: “want wij allen nemen deel aan het ene brood”. Het is in werkelijkheid universeel hetzelfde brood.

Nadat hij heeft vastgesteld dat het deelnemen aan het brood door degenen in dat ene [verborgen] lichaam uitdrukking geeft aan hun gemeenschap met het offer van het [lichamelijke] lichaam van Christus, noemt de apostel in vers 18 ‘tussen haakjes’ de vergelijking van Israël, brengt de kwestie van het eten naar voren en legt uit waarom christenen, als degenen die van het brood eten, niet [bewust] vlees kunnen eten van dieren die aan afgoden zijn geofferd. De Joden, die van de offers aten, toonden door die handeling aan, dat zij in verbinding met het altaar waren. De KJV zegt dat ze “deelnemers aan het altaar” waren (omdat het verwachte antwoord op de vraag “ja” is). Om het onderscheid tussen koinōneō (en de bijbehorende zelfstandige naamwoorden) en metechō te handhaven, heeft de Darby-vertaling “gemeenschap”. Het woord in het Griekse origineel is echter geen koinonia maar koinōnoi.6 Het is niet zozeer de gemeenschap zelf, maar eerder de personen in de gemeenschap, dat wil zeggen wat ze zijn vanwege wat ze doen. Misschien was het beter geweest om het onderscheid “avondmaalgangers” in plaats van “gemeenschap” enigszins te handhaven.

In de verzen 19 en 20 leren we dat de heidenen in hun afgodische offers niet aan God offerden maar aan demonen. Een afgod kan een niet-bestaande god voorstellen, maar in werkelijkheid zaten demonen achter de afgoderij. Zie Deuteronomium 32 vers 17. De apostel wil niet dat christenen “deelnemers” worden – koinōnous7 – van demonen, wat het geval zou zijn als zij zouden eten van dieren die aan afgoden zijn geofferd.

Het is echter belangrijk om er nogmaals aan te worden herinnerd hoe de daad van deelname de persoon vereenzelvigt met de gemeenschap die door de handeling wordt uitgedrukt. Voor Joden drukt de handeling van het eten hun gemeenschap met het altaar uit. Zij hebben “gemeenschap” – koinōnoi – met het altaar. De heidenen zijn in de gemeenschap van demonen door dieren te eten die aan afgoden waren geofferd. Hetzelfde patroon is van toepassing op christenen, maar gescheiden van zowel joden als heidenen. Christenen die deelnemen aan “dat ene brood”, genoemd in vers 16b, nemen daarbij deel aan de tafel van de Heer. (Ze kunnen niet van het brood eten zonder aan de tafel van de Heer te zijn.) Christenen die aan de broodbreking deelnemen, geven dus aan dat ze in gemeenschap (of deelnemers) van de tafel van de Heer zijn. Dat zijn zij te allen tijde door aan de broodbreking deel te nemen, hoewel maar eenmaal per week.

Omdat Paulus in vers 17 zegt “want wij allen nemen deel aan dat ene brood”, worden alle ware christenen beschouwd als deelnemende aan de gemeenschap van de tafel van de Heer. Enerzijds heeft goddelijke genade alle gelovigen binnen de reikwijdte van zegeningen gebracht, die door de dood van Christus beschikbaar zijn gesteld. Dat wil zeggen, ze zijn allemaal in de gemeenschap van de dood van Christus en zijn daarin samen deelgenoten8 van de zegeningen die beschikbaar zijn gesteld door Zijn offer aan God ten bate van hen. Aan de andere kant hebben ze de verantwoordelijkheid vrij van tegenstrijdigheden te zijn met de gemeenschap van de tafel van de Heer. De heidenen die vlees eten van dieren die aan afgoden zijn geofferd, hebben gemeenschap met demonen. Als christenen [willens en wetens] hetzelfde doen, zou dat in strijd zijn met de gemeenschap waarin zij nu zijn gebaseerd op het offer van Christus. Daarom kunnen christenen niet deelnemen aan de tafel van de Heer én aan de tafel van demonen. Zo te doen maakt een christen aansprakelijk voor het oordeel van God, zoals het geval was met Israël naar vlees.

 

Mark Best

 

NOTEN:
1. Het Griekse woord koinōnia wordt op verschillende manieren vertaald met ‘broederschap’ of ‘gemeenschap’. Het is een en hetzelfde woord in het Grieks, maar er is een nuance van verschil in deze Engelse woorden.
2. Er is geen voorzetsel in het Grieks, maar de zelfstandige naamwoorden staan in de tweede naamval.
3. De mens die werd weggedaan zoals beschreven in 1 Korinthe 5, moest niet als een christen worden beschouwd. Mensen worden niet geëxcommuniceerd omdat ze christenen zijn, maar omdat hun leer of wijze van leven allesbehalve christelijk is. Zulke mensen worden zo goed al niet erkend als christen.
4. De voetnoot in de Telos-vertaling heeft bij Hebreeën 2:14 het volgende: ‘Deel hebben’ houdt in: van nature in die toestand verkeren (vergelijk de afgeleide woorden ‘deelgenoot’ en ‘gemeenschap’); ‘deelnemen’ betekent van buitenaf een (aan)deel in een zaak nemen of krijgen (‘gebruiken’ in Hebreeën 5:13, ‘deel ontvangen’ in 1 Kor. 9:10; vergelijk het afgeleide woord ‘metgezel’ in Hebreeën 1:9; 3:14 dat hetzelfde is als ‘deelgenoot’ in Hebreeën 3:1; 6:4).
5. De apostel gebruikt de uitdrukking “het lichaam van Christus” liever in plaats van het lichaam van de Heer, omdat we door goddelijke genade in deze gemeenschap zijn gebracht. Heer zoals in “de tafel van de Heer” brengt het aspect van onze verantwoordelijkheid met zich mee, en daarom is het niet het lichaam van de Heer waarover we hier lezen.
6. Het nominatief meervoud van koinōnos.
7. 4e naamval meervoud van koinōnos.
8. Dit is wat het woord koinōnos in feite betekent.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW