“Wees mij tot een rots om daarin te wonen, om voortdurend daarin te gaan” (Ps. 71:3).
“Die Man zal zijn als een beschutting tegen de wind, een schuilplaats tegen de vloed, als waterbeken in een dorre streek, als de schaduw van een zware rots in een dorstig land” (Jes. 32:2). Kennen wij Hem Die naar deze aarde wilde afdalen en gekomen is om de wind, de storm, de droogte en het droge land uit ervaring te leren kennen? Hij is “in alles aan Zijn broeders gelijk geworden” (Hebr. 2:17) om in hun omstandigheden te kunnen ingaan. Nu kan Hij de Zijnen volledig begrijpen.
Hij belooft ons niet dat de wind ons niet zal aangrijpen op de oversteek. Het kan zelfs zijn dat Hij ons aanspoort, zoals eens de discipelen, om in het schip te komen ook al is het al avond geworden, de wind zal tegen ons zijn en het zal moeite geven in het roeien (Mark. 6:45-48). Maar wanneer Hij zo handelt, dan gebeurt dat, opdat we zullen ervaren Zijn stem te vernemen in de storm: “Hebt goede moed, Ik ben het, weest niet bang!” Vaak worden we meer verstandig door de beproevingen dan door de goede dagen (verg. de discipelen in Mark. 6:52).
Bovendien belooft de Heer ook niet, dat voor degenen die geroepen zijn om nog in de wereld te leven na hun bekering, er alleen groene weiden en stille wateren zullen zijn. Hij laat toe dat er “dorre gebieden” en een “verdroogd land” op hun weg liggen. Deze ervaring werd opgedaan door het volk van Israël in de woestijn, Elia onder de bremstruik, Jeremia in de put, David in de grot en vele anderen ook. Maar juist toen ervoer Israël hoe het water uit de geslagen rots stroomde; daar werd Elia van voedsel voorzien, met “een koek, op kolen gebakken, en een kruik water” (1 Kon. 19:6). Ondanks de vijandige omgeving waarin de verlosten van de Heer hier leven, zal hun ziel “met vet en overvloed verzadigd worden” (Ps 63:2,6).
Zulke ervaringen zijn absoluut niet alleen voorbehouden voor de volwassen gelovigen. Ook degenen die pas kort de Heer Jezus als persoonlijke Heiland en Heer hebben leren kennen, zullen in de vele omstandigheden waardoor zij moeten gaan, hun toevluchtsoord en schuilplaats in Hem vinden. De omstandigheden kunnen heel verschillend zijn: problemen bij het werk, beproevingen, gevreesde ontmoetingen of gesprekken, teleurstellingen, eenzaamheid, om nog niet te spreken over sterfgevallen en ziekte. Er zijn zoveel gelegenheden, waarin een hart dat de Heer liefheeft, bij Hem bescherming, geborgenheid, schaduw en verkwikking vindt.
Maar de Here Jezus wil niet alleen een toevluchtsoord zijn voor Zijn volk, die we weer verlaten als de storm voorbij is. Hij spreekt van een woning, van een “een rots om daarin te wonen”. Dus het gaat er niet alleen om toevlucht te nemen – hoe kostbaar dit ook is – “onder de schaduw van Uw vleugels, totdat de rampen voorbij zijn gegaan” (Ps. 57:2). Hij wil voor ons zijn “een rots om daarin te wonen, om voortdurend daarin te gaan”. De psalmist zou kunnen zeggen: “Eén ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken: dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven” (Ps 27:4). David, de dichter van Psalm 27, heeft daarbij echter zijn bezigheden niet opgegeven noch zijn troon verlaten om als een priester in de tegenwoordigheid van God te wonen. De werkelijke gemeenschap met de Heer is een zaak van het hart en kan gerealiseerd worden, terwijl we door onze dagen met hun vele zorgen en problemen gaan.
Maar ons vers laat ook zien, dat deze gemeenschap voortdurend in de praktijk moet worden gebracht: “… om voortdurend daarin te gaan”. In de tegenwoordigheid van de Heer treden, betekent niet simpelweg het lezen van enkele verzen uit Gods Woord, maar de tijd nemen om aan de voeten van de Heer te zitten. Laten we denken aan het voorbeeld van Mozes! Moe van het stof, van de hitte en de wind van de woestijn, en vooral emotioneel vermoeid door het voortdurend gemopper van het volk, “ging Mozes de tent van de ontmoeting binnen om met Hem te spreken” (verg. Num. 7:89). En daar, in de stilte van het heiligdom, “hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij hem” (Num. 7:89). En omdat God met hem had gesproken en hij met God, liet de heerlijkheid van God haar indruk en haar glans op het gezicht van de dienaar achter (Ex. 34:35). Iedereen zag dat Mozes in de tegenwoordigheid van God was geweest. Ze konden de resultaten van dit verblijf herkennen.
Als we de gewoonte hebben om naar onze Rots ter woning te gaan, zullen we niet langer begeerte hebben naar de plaatsen, waar Hij niet is. Het innerlijke leven – niet een of ander opgelegd voorschrift – zal ons werk, onze vriendschappen, onze vreugden en onze ontspanning, ja, elk uur van ons leven beheersen.
En door alles uit Zijn hand te ontvangen, zullen we ook van alles wat Hij ons overvloedig geeft, met Hem kunnen genieten.
En in die mate, waarin we ons in het heiligdom ophouden, zal in heel ons gedrag een uitstraling van het licht dat daar heerst, zichtbaar worden. “En zij herkenden hen dat zij met Jezus waren geweest” (Hand. 4:13).
Georges André; jaargang: 2003 – bladz. 3.
© www.haltefest.ch
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW