10 maanden geleden

Een reis door de kleine profeten (12 – slot) – Maleachi

Bijbelgedeelte: Maleachi 1 vers 1 – 3 vers 24

We sluiten onze reis door de kleine profeten af met de profeet Maleachi. We hebben uit elk boek één of twee passages gekozen en geprobeerd te laten zien hoe God door deze passages tot christenen van vandaag spreekt. Als je je aangesproken voelt, wil je misschien één of twee van de kleine profeten diepgaander en in context bestuderen. … Maar nu naar Maleachi: God spreekt ook vandaag tot mij en tot jou door deze kleine profeet.

De boodschapper en de boodschap:

Maleachi leefde en werkte in een tijd waarin een deel van de stammen van Juda en Benjamin (het “overblijfsel”) dat door God was wakker geschud, naar Jeruzalem was teruggekeerd uit de gevangenschap in Babylon. Deze opwekking was inmiddels vervaagd. De offerdienst vond plaats, maar de mensen hielden zich niet aan de geldende voorschriften uit Gods wet en verachtten zo God Zelf.

Door Maleachi heeft God het overblijfsel een duidelijke en verwijtende berisping gegeven, vooral de priesters die de offers brachten (hfdst. 1 en 2). Daarna liet Hij de profeet in de toekomst kijken – naar de dag van de Heer; daar zag hij zowel oordeel als zegen (hfdst. 3): Met zijn zondige offerdienst bracht het overblijfsel Gods oordeel over zichzelf. Aan de andere kant beloofde God “zegen in overvloed” (verg. 3:10). Ondanks alles bleef zijn liefdevolle belofte om te zegenen bestaan. De sleutel daartoe was berouw: “Keer terug naar Mij en Ik zal naar u terugkeren” (3:7).

Fragmenten uit de profetie van Maleachi:

Maleachi 1 vers 8:
“En als u een blind dier ten offer brengt: Dat is niet erg! En als u een kreupel of ziek dier ten offer brengt: Dat is niet erg! Bied het maar eens aan uw landvoogd aan. Zou hij u goedgezind zijn of u ter wille zijn? Dit zegt de HEERE van de legermachten.”

Achtergrond: Volgens het Oude Testament was de relatie tussen God en de Joden onder andere gebaseerd op de offerdienst die door de priesters werd uitgevoerd. God moest (en moet) de zonde met de dood straffen. Maar God gaf het volk een middel tot verlossing: vooruitlopend op het offer van zijn Zoon ( Hebr. 10) stelden bijvoorbeeld de zond- en schuldoffers (Lev. 4 en 5), het doorlopende brandoffer (Ex. 29) en de offers op de grote verzoendag (Lev. 16) het volk Israël in staat om een relatie met God te hebben. Daarnaast kon iedereen persoonlijke offers brengen om God te eren (Lev. 1-3). Deze waren vrijwillig. God had alleen voorgeschreven welke offerdieren geofferd mochten worden en op welke manier.

Het Nieuwe Testament erkent een dergelijke offerdienst niet langer. Christenen hebben een andere, geestelijke relatie met God. In plaats van lammeren en andere dieren te offeren, geloven ze in de Heer Jezus, die in hun plaats stierf als het “Lam van God” (zie opnieuw Hebr. 10). Evenzo eren zij God niet met offers van dieren, maar aanbidden zij “in geest en waarheid” (Joh. 4). Elke christen kan dit doen omdat hij behoort tot het “heilig priesterdom” van de christenen die God geschapen heeft om “geestelijke offeranden” te brengen die voor Hem “aangenaam” zijn door de Heer Jezus (1 Petr. 2:5).

Geestelijke offerdienst is een van de essentiële inhoud en doelen van het christelijke leven. Maar het blijft vrijwillig. En net als in het Oude Testament heeft God er ook in het Nieuwe Testament een kader voor vastgesteld. Mijn geestelijke offers – “lofoffers” – bestaan uit het “belijden van Gods Naam” door Hem te loven en te eren voor wat Hij is en doet. In het bijzonder kan ik Hem mijn “vrucht van de lippen” aanbieden voor hoezeer Zijn Zoon en Zijn plaatsvervangende dood indruk op mij maken, mij raken en mij dankbaar maken (zie Hebr. 13:15).

Toen de offerdienst in die tijd God ongehoorzaam was: de priesters offerden blinde, kreupele en zieke dieren als vrijwillige offers. Daarmee overtraden ze niet alleen de letter van de wet (Lev. 22:18-25), maar ook de geest ervan: Voor de offeraar moest het dier welgevallig zijn en voor God een gave en “spijs,” lieflijk en aangenaam. Ze zouden zoiets nauwelijks aan hun heersende stadhouder willen offeren. Hoe schandalig verachtelijk was het om zulke offerdieren naar God te brengen!

De Joden overtraden niet alleen de offerwetten; hierachter was ook iets anders herkenbaar: ze waren duidelijk van mening dat het onderhouden van de offerdienst een verdienste op zich was. Ze kwamen zelfs met tranen (2:13), alsof hun hart er volledig bij betrokken was. Maar hun – louter – woorden vermoeiden God (2:17). Dus konden ze niet tot God komen. Voordat ze zich alleen aan de vorm zouden houden – ja, zelfs dat niet – wilde Hij liever dat de deuren van de tempel gesloten werden (1:10).

Wanneer aanbidding vandaag de dag God veronachtzaamt: Als we de boodschap van Maleachi rechtstreeks op onze tijd toepassen, kan het vandaag gebeuren dat een christen “dieren” aanbiedt die ziek, blind of kreupel zijn. Als hij, hoewel hij beter weet of zou moeten weten, in zijn aanbidding verkeerde dingen zegt over de Heer Jezus, zondigt hij. God is op zoek naar aanbidders en Hij vereist geen speciale training of roeping of constante geestelijke “topprestaties”. Net zoals de Joden in staat waren om waardevolle maar ook kleine dieren te offeren, is aanbidding in geest en waarheid geen kwestie van menselijke kennis of intellectueel niveau. Maar elke aanbidder moet het besef hebben voor de grote, heilige God te verschijnen.

Via Maleachi vraagt God daarom ook aan elke christen of hij zijn geestelijke offerdienst “afwerkt”, zonder rekening te houden met Gods eer en belangen. Het is voor God niet genoeg als aanbidding van buitenaf werkt, bijvoorbeeld door God in gebed te prijzen als ik samenkom om het brood te breken of door lofprijzing in mijn privégebed op te nemen. Hij verwacht van mij dat ik handel volgens Zijn normen. Dit betekent in het bijzonder dat ik mij in elk opzicht laat leiden door de Heilige Geest.

Vertaald naar onze tijd zegt Maleachi: Stel je voor dat je iets wilt presenteren aan je meerdere, een geschenk wilt geven aan een gewaardeerd persoon of iets wilt aanvragen bij een hoge officiële autoriteit. Je zult deze mensen niets opdringen – niet in vorm en niet in inhoud. In plaats daarvan zul je zorgvuldig overwegen wat de andere kant verwacht. Zou het met God anders moeten zijn, alleen maar omdat Hij niet als een zichtbaar Persoon tegenover je staat? Geestelijke offers worden niet gemeten naar menselijke maatstaven. Maar Maleachi stelt mij en jou de vraag of wat wij als aanbidding brengen wel gepast is voor de “eerwaardige” God.

 

Thorsten Attendorn; © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 25.08.2006

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW