Bijbelgedeelte: Haggaï 1 vers 1 tot 2 vers 23
We komen nu op onze “reis” bij de laatste drie kleine profeten: Haggaï, Zacharia en Maleachi. Alle drie, maar vooral Haggaï, hebben een zeer directe en actuele boodschap voor christenen vandaag de dag.
Korte inleiding tot de laatste drie kleine profeten:
De negen kleine profeten die we tot nu toe in onze “reis” hebben behandeld, waren werkzaam in het verdeelde koninkrijk Israël, voornamelijk in het tweestammenrijk Juda, maar ook gedeeltelijk in het tienstammenrijk Israël. Beide koninkrijken vielen de één na de ander als gevolg van Gods oordeel: ze werden veroverd en hun bevolking werd naar het buitenland gebracht. Later keerden delen van de stammen van Juda en Benjamin uit Babylon terug naar Jeruzalem. Na een door God teweeggebrachte opwekking namen de toewijding, ijver en trouw van de Joden al snel duidelijk af. Ze moesten – in verschillende mate – worden gecorrigeerd, aangespoord en bemoedigd worden. God gebruikte hiervoor de drie profeten Haggaï, Zacharia en Maleachi. Vanwege de parallellen met het heden is het bijzonder eenvoudig om de boodschap van deze drie profeten persoonlijk op te vatten.
De dienst van Haggaï en Zacharia zorgde voor de voltooiing van de bouw van de tempel, die in de tussentijd was stilgelegd (Ezra 5:1,2; 6:15-18). Zacharia’s profetieën brachten nog veel meer profetische openbaringen aan het licht. Veel later wees Maleachi de teruggekeerden ernstig terecht, omdat zij in een trieste geestelijke toestand waren geraakt.
De boodschapper en de boodschap
De profetie van Haggaï is heel eenvoudig; hij spreekt onverbloemd. In twee hoofdstukken brengt hij vijf boodschappen, waarvan sommige bedoeld zijn om te corrigeren en te vermanen en andere om te bemoedigen en te troosten. Door hem spreekt God ook rechtstreeks tot de levens en harten van de lezers van vandaag: Bouw het huis van God (1:1-11). Als je jezelf laat wakker schudden, dan ben Ik met je (1:12-15). Wees niet terneergeslagen als alles vroeger beter was dan nu – Ik ben met Mijn Woord en Mijn Geest met jullie (2:2-10). Maar ik kan jullie werk alleen zegenen als jullie aandacht besteden aan praktische heiligheid (2:11-20). Als jullie je verantwoordelijkheid trouw vervullen, zal ik jullie persoonlijk belonen (2:21-24).
Enkele glimpen van Haggai’s profetie
“Ga het gebergte in, haal hout, en herbouw dit huis. Dan zal Ik er behagen in scheppen, en verheerlijkt worden, zegt de HEERE” (Haggaï 1:8)
Daar stonden de Joden, een groep van bijna 50.000 vrijwilligers, in het verwoeste Jeruzalem. Ze hadden gehoor gegeven aan de oproep van de Perzische koning Cyrus (in de Bijbel Kores genoemd) en waren vanuit Babylon naar Jeruzalem gereisd om de tempel te herbouwen. Ze hadden nauwelijks geld en waren met weinigen. Maar ze hadden één ding, en dat was belangrijker: ze waren door God wakker geschud (Ezra 1:5).
Deze opwekking wierp vruchten af: de teruggekeerden – God noemt hen het trouwe “overblijfsel” van de Joden – begonnen met de herbouw van de tempel. Maar er waren problemen met vijanden uit de naburige gebieden. De bouw van de tempel kwam stil te liggen; een prachtige, door God geleide opwekking kwam weer tot stilstand.
Was het te wijten aan externe weerstand? Misschien wel. Maar Haggaï laat de diepere oorzaak zien: de Joden vonden, dat het nog geen tijd was om de nog steeds verwoeste tempel te bouwen. Maar het was duidelijk wel tijd om hun eigen huizen te bouwen, en niet alleen dat, maar ook om ze te betimmeren – met andere woorden, om ze te versieren (1:4). Na een gretige start zetten ze het werk aan de tempel op een laag pitje; hun eigen huizen kregen nu voorrang.
God kon dit niet accepteren. Hij had de Joden al met droogte getroffen, waardoor hun werk tot mislukken gedoemd was (1:6,9-11). Maar niemand leek te beseffen, dat Hij daardoor sprak. Nu stuurde Hij Haggaï. Hij sprak duidelijk: “Herbouw het huis” was Gods opdracht. Dat kostte veel moeite; je moest de berg beklimmen en hout halen. Maar de beslissende factor: God zou verheerlijkt worden! Dat was toch het doel van de Joden?
Heb jij een ontwaakt hart? Welke christen zou daar niet “ja” op (willen) antwoorden? Mijn hart was zeker een keer wakker geschud – toen ik tot inkeer kwam en mijn persoonlijke leven aan de wil van God onderwierp. Al snel, toen er een gezonde groei in mijn leven was, begon ik ook het huis van God te bouwen (volgens 1 Tim. 3:15 is dit de vergadering – of gemeente – van God) – door te proberen mensen naar de gemeente te leiden (dat wil zeggen, tot geloof in de Heer Jezus) of door Hem mij te laten gebruiken in de gemeente in overeenstemming met mijn taken. Maar wat is de huidige toestand? Is er nog vooruitgang op mijn deel van de bouwplaats? Of wordt mijn arbeid gebruikt – en opgebruikt – op andere bouwplaatsen die niets te maken hebben met het huis van God? In het geval van de Joden waren het hun eigen huizen. Ik kan veel bouwplaatsen in mijn leven bedenken die succesvoller waren dan mijn werk aan het huis van God. Als jij er ook zo over denkt, luister dan naar de oproep van Haggaï: “Herbouw het huis”!
Thorsten Attendorn; www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 07.08.2006
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW