“Bedenk dan waarvan u uitgevallen bent, en bekeer u en doe de eerste werken. Maar zo niet, Ik kom tot u en zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, als u zich niet bekeert” (Openb. 2:5).
In de Bijbel vinden we een aantal voorbeelden hoe de Heer Jezus mensen een laatste keer waarschuwt voordat Hij het oordeel uitoefent. Hij doet dit bij ongelovigen die het eeuwige oordeel – het eeuwige verlaten zijn van God – moeten ondergaan wanneer zij na de waarschuwing zich niet bekeren. En we vinden het zelfs bij gelovige mensen, die de Heer in Zijn regeringswegen straft, en soms zelfs laat ontslapen als ze niet naar Zijn waarschuwingen luisteren. In de laatste waarschuwingen ligt een heel bijzondere ernst. De vraag is of de mens, of wij dit ernstig nemen.
Judas Iskariot
We vinden een dergelijke laatste waarschuwing voor Judas Iskariot. In Lukas 22 lezen we dat de Heer zei: “Evenwel, zie, de hand van hem die Mij overlevert, is met Mij aan de tafel. Want de Zoon des mensen gaat wel heen zoals bepaald is; wee evenwel die mens door wie Hij wordt overgeleverd!” (Luk. 22:21-22). Judas Iskariot had zich in de goed drie jaar van de volmaakte dienst en wandel van de Heer Jezus kunnen bekeren. Hij heeft deze tijd daarvoor niet gebruikt. Waarschijnlijk heeft hij zelfs mensen tot bekering aangespoord, toen de Heere Jezus hem met de andere discipelen uitzond, hoewel hij zichzelf nooit bekeerd heeft.
Met name aan het einde de dienst van Jezus werd Judas Iskariot persoonlijk aangesproken, denk maar aan die gelegenheid toen Maria de Heer met kostbare zalfolie zalfde (Joh. 12). Nou, helemaal aan het eind, vlak voordat hij de gruweldaad van verraad van Jezus zou plegen, hoort Judas Iskariot nog eens van Hem welke gevolgen zijn daad hebben zou. Judas Iskariot heeft deze woorden niet in zijn hart en geweten opgenomen, en wordt door de Heer als “zoon van het verderf” (Joh. 17:12) aangeduid, die in de eeuwige scheiding van God gepijnigd wordt. Uit het voorbeeld van de discipel Judas Iskariot blijkt, dat het niet genoeg is, om Hem (uiterlijk) schijnbaar te dienen.
De Korinthiërs
“Ik heb het van tevoren gezegd, en ik zeg van tevoren, als de tweede keer aanwezig en nu afwezig, tot hen die vroeger gezondigd hebben en tot al de overigen: dat ik als ik weer kom, [hen] niet zal sparen” (2 Kor. 13:2). De apostel Paulus had in Korinthe gedurende anderhalf jaar een zegenrijke arbeid gehad. (Hand. 18:10). Kort daarna had Paulus toch over de slechte toestand van de Korinthiërs bericht ontvangen. Toen schreef hij een eerste brief, waarin hij aan de Korinthiërs de spiegel van Gods gedachten voorhoudt en stelt hen, met het oog op een aantal niet in orde gemaakte zonden, in het licht van God.
De Korinthiërs nemen deze brief ernstig op en buigen zich onder het woord van de Heer door zich te bekeren. Toch laten ze in hun midden verder het werk van valse leraren toe. Bovendien nemen ze niet duidelijk afstand van bepaalde zonden. Dit brengt de apostel ertoe om hen een tweede brief te zenden en daarin een laatste waarschuwing te geven, voordat hijzelf zou komen om met zijn apostolisch gezag te oordelen, te veroordelen en te bestraffen. Dat was niet het doel van de apostel, omdat hij wilde opbouwen en niet afbreken (2 Kor. 13:10). Maar als de Korinthiërs niet bereid waren naar zijn woorden en daarmee naar de woorden van de Heer te luisteren, dan zou hij met grote strengheid moeten komen.
Vandaag hebben we geen apostelen en dus ook geen apostolisch gezag meer. Maar de Heer is niet veranderd. Hij heeft de gemeente (Matth. 18:18-20) en broeders (Rom. 16:17; 1 Thess. 5:14; Titus 3:10) gezag gegeven. Ook heeft Hij de dienst van oudsten en opzieners ingesteld (1 Tim. 3). Tenslotte grijpt Hij Zelf door Zijn regeringswegen in, vooral wanneer we misschien denken, als gevolg van de niet meer bestaande autoriteit van apostelen, dat we niet meer naar het Woord van de Heer hoeven te luisteren, dat Hij door Zijn dienaren tot ons richt, die het woord van God doorgeven. We lezen dit in 1 Korinthe 11 vers 29-32: “Want wie eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, als hij niet het lichaam van de Heer onderscheidt. Daarom zijn er onder u vele zwakken en zieken en nogal velen zijn ontslapen. Als wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet geoordeeld worden; maar als wij geoordeeld worden, dan worden wij door de Heer getuchtigd, opdat wij niet met de wereld veroordeeld worden”. Ook in Openbaring 1-3 spreekt de Heer Jezus met rechterlijke autoriteit tot de gemeenten.
We weten niet zeker of de Korinthiërs deze laatste waarschuwing ter harte hebben genomen. Het lijkt echter wel dat de ernstige woorden de Korinthiërs tot bekering geleid hebben, want Paulus kan de brief aan de Romeinen vanuit Korinthe in overeenstemming met de lokale broeders en zusters schrijven. Als men zich echt bekeert, nadat de Heer heeft gewaarschuwd, dan heeft de Heer Zijn doel bereikt.
De Efeziërs
Ook de zendbrieven zijn een laatste waarschuwing. Niet alleen dat ze een deel zijn van het (tijdelijke) laatste boek, dat God geïnspireerd heeft. Ze zijn in deze zin ook de laatste woorden van de laatste (levende) apostel. Welke indruk heeft deze oproep bij de ontvangers achtergelaten? Natuurlijk, ze wisten niet dat Johannes later geen geïnspireerde brieven meer zou schrijven. Toch zijn deze waarschuwingen in haar karakter afsluitend.
De Efeziërs behoorden tot de christenen die in de begintijd heel bijzonder onderwijs over de gemeente en de verbinding van de gelovigen met de verheerlijkte Heer hebben ontvangen (brief aan de gemeente te Efeze). Bovendien weten we dat de apostel Paulus de oudsten van Efeze op een zeer ter harte gaande wijze over het verval leerde, dat aanstaande was (Hand. 20). Later werden de Efeziërs over de orde in het huis van God en over het verval van het christendom door Timotheüs onderwezen.
Helaas heeft dat niet kunnen verhinderen, dat de broeders en zusters in Efeze hun eerste liefde verlieten. Dat moet de apostel Johannes hen voor ogen stellen (Openb. 2:4). Hij was de derde persoon die de Heer na Paulus en Timotheüs ter opbouwing en terechtwijzing van de Efeziërs gebruikte, zodat deze niet de kern van het christelijk leven, namelijk Christus, uit het oog zouden verliezen. Hoe toont dat de genegenheid en zorg van de Heer, Die zich zo gedetailleerd en liefdevol met de Zijnen bezighoudt. Hebben zij deze laatste waarschuwing opgemerkt? Wanneer dat het geval was dan heeft Hij, door het handhaven van Zijn kandelaar in hun midden, Zich verder aan hen bekend gemaakt.
Misschien zendt de Heer ook ons – persoonlijk of gemeenschappelijk – vandaag een laatste waarschuwing: Keer terug van een verkeerde weg, van eigenzinnige gedachten, van verkeerde verbindingen. Op innerlijke afkoeling volgt snel wereldgelijkvormigheid, wat ondergang betekent. Op aftakeling volgt gemakkelijk verval, en op verval afval, wanneer men waarschuwingen in de wind slaat.
“Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt” (zie: Openb. 2:7,11,17,29; 3:6,13,22).
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW