18 jaar geleden

Een actuele brief van J.N. Darby uit het jaar 1866

Omdat deze brief ook vandaag geschreven kon worden, kan het voor ons van grote waarde zijn ons met de inhoud van deze brief bezig te houden. Niet als een vrijblijvende bezigheid, maar ook de praktische lessen ter harte te nemen. Deze brief is uiterst actueel …

Het is mogelijk dat een en ander voor hen die de Heer nog niet zo lang kennen, wat moeilijk te begrijpen is. Ongetwijfeld komt dit – onder andere – doordat in de loop der eeuwen de gedachten van God over het samenkomen van de gemeente in de Christenheid zo droevig is verworden tot een menselijk systeem. Dit magazine wil daarom ook graag – door middel van artikelen die de gemeente van God, in de ruime zin van het woord, als onderwerp hebben – bijdragen aan een terugkeer tot de frisse gedachten van God. Wees niet ontmoedigd, want het is echt niet zo’n drama als wat de Christenheid door al haar dwalingen er van gemaakt heeft. De Christenheid zelf is helaas wel een drama van de hoogste plank. Laat je niet afschrikken door al die splitsingen in de Christenheid maar vraag de Heer: “Waar hebt U Uw verblijf?” Zoek in de Bijbel naar het antwoord en laat je vooral niet leiden door gevoelens. Want daar wordt juist in onze tijd zo op ingespeeld, en mee gespeeld. Gevoelens zoals bijvoorbeeld: Ik voel me in deze groep of kerk wel prettig; hier is het gezellig, hier zit ik dus goed. Of: Hier heb ik de ruimte en hier kan ik mijn talenten etaleren. Of: de muziek klinkt hier wel aardig.

Het gevoel is geen goede leidraad. Gevoelens zijn vaak misvormd door verkeerde gewoonten en praktijken. Zij worden vaak bespeeld door de samenkomsten van de gemeente te vullen met allerlei kunst- en cultuuruitingen, die de toets van de Bijbel niet kunnen doorstaan (zie artikel over de gemeente van God getiteld “De eeuw van de “Show Business” …). Voorzichtigheid is in dezen zeker geboden.

De enige veilige leidraad is de Bijbel, het Woord van God. Daarom daag ik u, jou ook uit om deze artikelen te lezen en vooral te toetsen aan de Bijbel. Vergeet ook vooral niet het voortdurende gebed om leiding door de Heilige Geest, waarmee ieder kind van God is verzegeld (Efeze 1:13). U zult dan zeker tot verrassende ontdekkingen komen.

Frisse Wateren

Gemeentelijke onafhankelijkheid

Het is zeer gevaarlijk als de persoonlijke overtuiging en het geweten met elkaar worden verwisseld, zoals we het in volle omvang in de tegenwoordige toestand van het Protestantisme zien, waar de afzonderlijke persoon zijn persoonlijk oordeel daarvoor gebruikt, om alles te verwerpen waar hij niet mee eens is.

Het onderscheid tussen het persoonlijk oordeel en het geweten is gemakkelijk te begrijpen. Wij erkennen allemaal het gezag van een vader. Wanneer het echter gaat om een zaak voor het geweten, zij het met betrekking tot het gezag van Christus of de belijdenis van Zijn Naam, dan moet het vaderlijke gezag natuurlijk wijken. Ik ben verplicht Christus meer lief te hebben dan vader en moeder. Wanneer ik echter het gezag van mijn vader in alles verwerp, waarin ik anders oordeel, dan houdt alle gezag op. Er zijn zeker gevallen waarin ik mij ernstig moet afvragen wat mijn plicht is, en waar alleen geestelijk onderscheidingsvermogen tot een juist oordeel komen kan. Dat is in het hele Christelijke leven het geval. Wij moeten geoefende zinnen hebben goed en kwaad te onderscheiden – moeten niet dwaas zijn maar verstandig, wat de wil van de Heer is (Hebreeën 5:14; Efeze 5:15-17). Zulke oefeningen zijn nuttig.

Wanneer ik echter een persoonlijke overtuiging met het oog op iets, wat ik eenvoudig voor juist houd, met het geweten verwissel, is dat in principe niets anders dan een verwisseling van gehoorzaamheid door de eigenwil. Een oprecht geweten uit zich altijd in gehoorzaamheid ten opzichte van God; maar als ik dat, wat mij duidelijk is, toereikend acht tot het vaststellen van mijn handelen, dan blijft een verderfelijke begripsverwarring niet uit. Onderwerpt men zich alleen dan, wanneer het gezag van een vader, als hij – zelfs in onbelangrijke dingen – een Schriftplaats voor dat, wat hij wenst, aanvoeren kan? Verheft zo’n prinpripe niet het eigen ik en de eigenwil op de troon?

Ik ga nog een stap verder. Aangenomen, iemand is in de vergadering (of gemeente – vertaler) vanwege een boze zaak uitgesloten. Allen erkennen dat zo iemand, wanneer hij zich werkelijk verootmoedigd heeft, weer opgenomen moet worden. De vergadering gelooft dat hij zich werkelijk verootmoedigd heeft; ik daarentegen geloof dat hij dat niet heeft gedaan. Men neemt hem op. Moet ik nu met de vergadering breken of weigeren mij aan haar handeling te onderwerpen, omdat ik geloof dat zij dwaalt?

Neem nu het omgekeerde geval aan – een geval dat het hart nog meer op de proef stelt – dat ik namelijk van de verootmoediging van de betreffende overtuigd ben, terwijl de vergadering het niet is. Wat moet ik nu doen? Ik onderwerp mij eenvoudig aan het oordeel dat ik voor onjuist acht, en zie op de Heer dat Hij de dingen recht zet. Dat is dan ootmoed die “het eigen ik” op de hem behorende plaats stelt en niet de eigen mening aan anderen opdringt, hoewel men overtuigd mag zijn, gelijk te hebben.

Daarmee staat een andere vraag in verbinding, namelijk of de handeling voor de anderen bindend is. Onafhankelijke vergaderingen erken ik niet, omdat de Schrift het niet doet. Er is slechts één lichaam, het lichaam van Christus, en alle verlosten zijn leden daarvan; en de plaatselijke vergadering van God representeert de gehele vergadering en handelt in haar naam. Daarom worden in de eerste brief aan de Korinthiërs – waarin dit thema behandeld wordt – in het aanspreken van de vergadering te Korinthe alle Christenen mee ingesloten. De vergadering als zodanig wordt als lichaam van Christus aangezien (1 Korinthe 12:27) en op haar plaats verantwoordelijk gesteld, de reinheid van de vergadering te handhaven. De Heer Jezus wordt beschouwd als in haar midden tegenwoordig zijnde, en wat gedaan werd, gebeurde “in de Naam van de Heer Jezus Christus”.

Dat wordt volledig buiten beschouwing gelaten, wanneer men, wat zo vaak gebeurt met het oog op de vergadering, van zes of zeven geestelijken, inzichtsvollen, en van een aantal onwetende Christenen spreekt. Men zet de tegenwoordigheid van de Heer in het midden van de vergadering aan de kant.
Het vlees, zegt men, is vaak werkzaam in de vergadering; maar waarom gaat men ervan uit dat het in een vergadering werkt, en vergeet dat het ook in ieder afzonderlijk werken kan?

Vaak hoort men: Men moet eerst de Heer en dan de vergadering gehoorzamen. Is de Heer dan niet ook in de vergadering? Wie zo spreekt, stelt zijn persoonlijk oordeel boven het oordeel van de vergadering, die in de Naam van Christus met de belofte van Zijn tegenwoordigheid samenkomt. Wanneer zij niet op deze wijze samenkomt, heb ik niets met haar van doen. Men brengt daarmee eenvoudigweg tot uitdrukking: Ik houd mijzelf voor wijzer als diegenen, die zo vergaderd zijn.

Wanneer ik haar echter als vergadering van God erken, kan ik niet gelijktijdig aannemen dat Christus daar niet is, want daarmee zou ik loochenen dat zij een vergadering van God is. Het ontbreken van het inzicht over wat de vergadering van God eigenlijk is, komt veelvoudig voor. Dit kan ons niet verwonderen, maar het vervalst noodzakelijkerwijze het oordeel over het in de vraag staande punt; men vraagt dan niet of er daarvoor een woord uit de Schrift aanwezig is, maar zegt eenvoudig: “Ik kan het Woord daarvoor niet inzien”. Men vertrouwt dus meer op het eigen oordeel dan diegenen van de anderen en de vergadering van God.

Het is toch iets heel anders, wanneer het om lasteringen tegen Christus gaat, wat werkelijk boos is. De poging zoiets door argumenten als de ordening van de vergadering of het respect voor het geweten van de individu te willen verdoezelen, is gans en al te verafschuwen.

Laten we aannemen, ik behoor tot een vergadering die naar mijn mening een zaak verkeerd beoordeelt. Mag ik mijn persoonlijke mening opdringen? Zo niet, wat moet ik dan doen? Moet ik de vergadering van God verlaten, als het er een is? (Wanneer zij er geen is, dan is daar toch al niet mijn plaats). Ik kan helemaal niets doen. Wanneer ik in een vergadering niet wil blijven, omdat zij met mij niet op alle punten eens is, dan kan ik tot geen enkele vergadering behoren. Wie zo handelt, loochent eenvoudigweg de tegenwoordigheid en hulp van de Geest van God en de trouw van Christus tot Zijn volk. Godsvrucht en ootmoed zijn in zo’n houding niet te herkennen.

Wanneer zo’n vergadering in een tuchtgeval geoordeeld heeft, nadat men voor alle broederlijke gesprekken en bezwaren open was, dan moet een andere vergadering deze tuchthandeling erkennen. Als de boze in Korinthe weggedaan was, moest Efeze hem dan opnemen? Waar blijft dan de eenheid, waar de tegenwoordigheid van de Heer in het midden van de vergadering? Wat mij uit de Staatskerk heeft uitgeleid, was de eenheid van het lichaaam; ik zou nergens heengaan, waar dit niet erkend en verwerkelijkt wordt. Onafhankelijke vergaderingen houdt ik voor net zo verkeerd als de Staatskerken, zo niet nog erger. Wanneer een vergadering onafhankelijk van de anderen handelt en onafhankelijk van hen personen opneemt, dan heeft zij deze eenheid verworpen en is een onafhankelijke vergadering. De praktische eenheid van het lichaam bestaat dan niet meer.

De geestelijke vrijheid van afzonderlijke personen mag niet aan de kant gezet worden. Wij zijn één kudde, niet een gevangenis (vergelijk Johannes 10). Maar in tuchtvragen, waar geen grondslag van de waarheid wordt verloochend, stel ik mijn oordeel onder de vergadering van God in de dingen die God aan haar zorgen toevertrouwd heeft, niet er tegenover. Wanneer ik dát zou doen, zou ik mij daardoor zelf voor wijzer uitgeven en zou ik het Woord van God verachten, dat de vergadering bepaalde plichten heeft opgelegd – een vergadering die Hij op haar plaats op de juiste waarde weet te schatten.

Men hoort soms dat de erkenning van Christus als Heer de band van de eenheid uitbeeldt tussen de vergaderingen. Maar de Schrift spreekt, wanneer het om eenheid gaat, geen woord over vergaderingen, noch over een band tussen de vergaderingen, noch bestaat tenslotte de eenheid uit een vereniging van vergaderingen. De heerschappij van de Heer Jezus is een heel persoonlijke zaak, en het is onschriftuurlijk om te spreken over de Heer van het lichaam. Christus is Heer over afzonderlijke personen; Hij is Hoofd van het lichaam, Hoofd over alle dingen. De eenheid van het lichaam komt niet door heerschappij tot stand. De persoonlijke gehoorzaamheid zal zeker bijdragen aan de bewaring van de eenheid; maar de eenheid is de eenheid van de Geest, en wel in het lichaam, niet in lichamen. De brief aan de Efeziërs en aan de Korinthiërs leren ons duidelijk, dat de eenheid in de Geest en door de Geest bestaat, en dat Christus in deze verhouding de plaats van Hoofd, niet die van Heer heeft; de laatste titel heeft betrekking op gelovigen persoonlijk. Deze dwaling zou, wanneer men daarmee in overeenstemming zou handelen, de positie van de vergaderingen vervalsen, louter ‘Dissidenten’ [dat zijn mensen, die de autoriteit van de Staatskerken niet erkennen] van hen maken en op geen enkele wijze met de gedachten van Christus overeenstemmen.

 

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW