Jona 1 vers 14-16
We hebben het al gehad over het gedrag van de zeelieden tegenover Jona. Ze proberen hem te sparen en hem niet in zee te gooien en uiteindelijk doen ze dat omdat er geen andere manier is om hem te redden.
Nu willen wij kort nagaan wat hun gedrag tegenover God kenmerkt.
Aan het begin van de storm, hadden ze elk hun god aangeroepen. En deze dode goden van de heidenen konden niet helpen. Maar dan staat er in vers 14 uitdrukkelijk: “Toen riepen zij de HEERE (Jahweh – Jehovah – de Eeuwige) aan.” Deze Naam houdt in het bijzonder verband met Gods betrekking tot Zijn schepselen. Dit is een mooi voorbeeld van een persoon die bekeerd is. Van de Thessalonicenzen staat er: “… hoe u zich van de afgoden tot God hebt bekeerd.” En een eerste kenmerk van bekeerde mensen is, dat ze bidden. Zo wordt van Saulus van Tarsus gezegd, “… want zie, hij bidt” (Hand. 9:11). Het gebed is een uitdrukking van afhankelijkheid van en vertrouwen op God. In dit voorval zijn de zeelieden dus de eersten die genade ervaren zonder dat Jona het zo bedoeld heeft. Want hij wenste geen genade te brengen aan de volkeren – maar God deed dat. En in hun gebed erkennen zij de grootheid van God en onderwerpen zij zich aan Zijn wil: “Want U, HEERE, doet zoals het U behaagd heeft.”
Zij wisten aan Wie zij hun verlossing te danken hadden. Nu wordt dit uitgedrukt in 3 delen die we lezen in vers 16: “Toen werden de mannen zeer bevreesd voor de HEERE; zij brachten de HEERE een slachtoffer en legden geloften af.”
Vrees – dit was nu niet meer vrees of angst voor dood en oordeel, maar eerbied voor God. Zo gebeurde het met de discipelen op het meer in Markus 4 vers 41: “En zij vreesden met grote vrees en zeiden tot elkaar: Wie is toch Deze, dat zelfs de wind en de zee Hem gehoorzamen?” Als gelovigen hebben wij eerbied voor de grootheid en majesteit van onze grote God.
Zij brengen offers – dit toont hun dankbaarheid voor de redding die zij hebben ervaren. Zij brengen geen offer om gered te worden, omdat hun eigen werken zijn niet toereikend. Maar zij brengen een offer omdat zij gered zijn. Zo zijn ook wij gered om Hem te dienen. Dit was de praktijk bij de Thessalonicenzen. Er staat: “… en hoe u zich van de afgoden tot God hebt bekeerd om [de] levende en waarachtige God te dienen.” Hem te eren en Hem aanbidding te brengen is ons voorrecht en behoort onze behoefte te zijn. De Zoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is. En zij die gered zijn, zoekt de Vader als Zijn aanbidders (Joh. 4:23).
Tenslotte legden zij geloften af – zij zwoeren of beloofden iets aan God. Wat dat precies was, is op dit moment nog niet gezegd. Maar geredde mensen stellen vrijwillig hun leven aan God ter beschikking. Ze willen voor Hem leven. 2 Korinthe 5 vers 15 zegt: “En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt.” Geredde mensen leven voor hun Redder en vragen in het dagelijks leven: Wat moet ik doen, Heer? Wat is aangenaam voor U? Hoe kan ik U eren?
En dit zijn geen dingen die we pas na een lange tijd op de geloofsweg kunnen doen. De zeelieden deden het meteen nadat ze de redding hadden ervaren. Elk kind van God, ook u en ik, zou hierdoor getekend moeten zijn. Willen wij dit ook meer doen?
SLOT.
Dirk Mütze; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 31.12.2020.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW