14 jaar geleden

De wet – de leefregel voor Christenen? (4)

Deel II

We hebben de vorige keer gezien, dat de christen de wet van de Sinaï niet behoort te houden. De wet draagt niet aan de rechtvaardiging van de christen bij, en het kan ook niet de regels voor zijn praktisch leven opstellen. Want de christen is aan de wet gestorven, doordat hij zich in zijn bekering met Christus één-gemaakt heeft. Tot zover de leer. Nu zijn er in de wet van de Sinaï een paar voorschriften, die naar de mening van sommige christenen ook voor hen vandaag praktische betekenis hebben. Daarom doen wij nu een “praktijktest”: Hoe gaat de christen concreet met deze geboden om? Daarbij verdiepen wij de leer met enkele vrij weergegeven citaten van J.N. Darby1. Misschien komt ook de vraag op: Wat moet ik dan in het algemeen nog met de wet? Daarom zullen we aan het eind van het artikel zien, welke waarde de wet van de Sinaï voor de christen heeft.

1. Het gebod van de tienden – of blijmoedig geven “naar vermogen”?

Wat Jakob al vrijwillig beloofde (Gen. 28:22; verg. Gen. 14:202), werd later in de wet verankerd: het gebod om God de tienden te geven. Er was echter niet slechts één zo’n gebod, maar verschillende: men gaf tienden van de opbrengst (Lev. 27:30-31) en van het bezit (Lev. 27:32), soms was het voor de plaatselijke Levieten (Deut. 14:28 en volgende), soms werd het centraal verzameld (Deut. 12:6), en de Levieten gaven weer een tiende (van de tienden) aan de priester (Num. 18:26). Daarnaast was er nog de plicht om de priesters de eerstelingen van de oogst te geven (Deut. 18:4), zoals ook de eerstelingen van het vee en de eerstgeboren kinderen aan God behoorden (Ex. 12:12 en volgende). Hoe gaat men als christen met deze geboden om?

  • Omdat de christen niet onder de wet staat, gelden deze verschillende voorschriften niet voor hem. Voor materiële gaven – geschenken – heeft het nieuwe testament eigen bepalingen, die geheel anders gericht zijn. Daartoe enkele aanwijzingen:
  • De motivatie: Ieder moet geven, zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft: uit dankbaarheid en bereidheid en niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief (2 Kor. 8:12; 9:7).
  • Het geven als offer en dienst: materiële gaven staan naast geestelijke offers (Hebr. 13:16; 2 Kor. 9:13) en tonen geestelijke vrucht voor God (Fil. 4:17); materiële gaven zijn uitdrukking daarvan, dat wij onszelf geheel aan God overgeven (2 Kor. 8:5); zij drukken onze liefde en gemeenschap uit en volgen het voorbeeld van de Heer Jezus (zie 2 Kor. 8:9).
  • De verbinding met de hemel: niet verzamelen voor de aarde, maar verzamelen en geven voor de hemel. Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn (Matth. 6:19 en volgende; in de hemel wordt het geven ook beloond, Luk. 6:38); een gift zal ook bij de ontvanger vrucht voor God voortbrengen (2 Kor. 9:11 en volgende; Fil. 4:17).
  • Het relatieve vermogen: Ieder moet – wanneer in het kader van de samenkomsten als vergadering verzameld wordt – iets terzijde leggen, naardat hij welvaart heeft (1 Kor. 16:2); dat kan ook het hele vermogen zijn (Mark. 12:41 en volgende).
  • De vertrouwelijkheid: Er moet bij deze zaak nog niet eens de eigen linkerhand weten, wat de rechterhand doet (Matth. 6:3).
  • De vrijgevigheid: Wie spaarzaam zaait, zal ook spaarzaam maaien, en wie rijkelijk zaait, zal ook rijkelijk maaien (2 Kor. 9:6). Het gaat er voor christenen niet zozeer erom, een bepaalde “hoeveelheid” te geven, maar de Heer vraagt eerder ernaar, hoeveel wij voor onszelf terughouden3.

2.    Het sabbat-gebod – vandaag een zondags-gebod?

“Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt” – zo luidt het vierde gebod (Ex. 20:8). Zes dagen moest de jood arbeiden, maar de zevende dag was de sabbat van de Heer, waarop geen arbeid gedaan mocht worden (Ex. 20:9-11) – waarop de doodstraf stond (Ex. 31:12 en volgende). Onder andere mocht men op de sabbat geen vuur aansteken (Ex. 35:3) en zijn woonplaats niet verlaten (Ex. 16:29). Verdere voorschriften werden later – ook buiten de bijbel om – toegevoegd. Hoe houden wij het ervoor?

  • Het sabbat-gebod geldt niet voor de christen, want christenen zijn niet onder de wet. Zij zouden anders niet op de zaterdag (de zevende dag) mogen werken, zouden niet mogen niet koken en zouden de dag in huis moeten doorbrengen.
  • Het sabbat-gebod kan niet op de zondag toegepast worden. De zondag is de eerste dag van de week, maar de wet geldt uitdrukkelijk voor de zevende dag. Als het sabbat-gebod voor ons zou gelden, mogen we het op dit punt niet veranderen; we zouden om zo te zeggen arbeiden, als God rustte en rusten als God arbeidde.
  • Het “houden van dagen” behoort tot het oude regime, waaraan de christen niet onderworpen is (Gal. 4:10 en volgende; Kolosse 2:16). Natuurlijk kan men vrijwillig een rustdag inlassen – alles is mij geoorloofd, maar: ik wil mij er niet door laten overheersen (1 Kor. 6:12); wanneer het een dwang wordt, is het niet goed. Anders zou men in de Geest beginnen maar in het vlees volmaakt willen worden (Gal. 3:3), zou onder een slavenjuk terugkeren (Gal. 5:1).
  • De sabbatrust heeft namelijk betrekking op de schepping en moet de mensen aan de rust van God deel laten hebben, die Hij na de “arbeid” van de zes scheppingsdagen op de zevende dag instelde (Ex. 20:11; Gen. 2:2)4. De zegen van de rust werd in een dwingend gebod gegoten, maar was er toch “om de mens” (Mark. 2:27). Lichamelijke, geestelijke en rust voor de ziel en herstel is voor de christen van levensbelang (Mark. 6:31). Maar voor de christen is er nu geen sabbatsrust; die wordt voor de toekomst bewaard (Hebr. 4:9). Toen de Heer Jezus ter verantwoording werd geroepen, omdat Hij op sbbat mensen genas, antwoordde Hij: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk [ook]” (Joh. 5:17).
  • En de zondag? Maatschappelijk wordt de zondag nog overwegend (!) als rustdag gehouden. De constitutionele wet5 schrijft voor: “De zondag en de staatkundig erkende feestdagen blijven als dagen van arbeidsrust en zielsverkwikking wettelijk beschermd”, en dat toont zich concreet niet alleen in de ‘grasmaaiers-lawaaioverlast-verordening.’ Dat is goed zo. Daarvan profiteren christenen die de dag van de Heer naar het voorbeeld van de bijbel gebruiken, om samenkomsten te houden (Hand. 20:7; verg. Joh. 20:19,26). Toch – indien nodig – kan een christen niet weigeren om op een zondag te werken. Christenen in bijvoorbeeld Arabische landen (waar de zondag een arbeidsdag is) kunnen dit evenzo weinig doen als christenen, die hier te lande een beroep hebben, waar zondagsarbeid noodzakelijk is. Anderzijds is de zondag geen rustdag in de zin van “luilakkendag”; dat is niet in overeenstemming met het voorbeeld en oproep van de Heer Jezus te “werken”. Voor het omgaan met de zondag is beslissend, dat deze dag van de Heer is, dus de aan de Heer toebehorende dag. Wat met deze toewijding in overeenstemming is, is goed; en wat niet, is niet goed.

Gelukkige kinderen op zondag

Als christen verheug ik mij een dag – en ook nog de dag van de Heer – te hebben, die van de wereld en de oude schepping vrij is. Ik geloof en heb beleefd, dat het goed is op deze dag in de Geest te zijn – maar dat is geen wet. Ik zou kinderen zo op de dag van de Heer gelukkig maken, aangezien dat alleen gaat, als het met gelukkig-zijn zou worden verbonden (gelukkig-zijn, dat met God te maken heeft en niet met leeg vermaak).

J.N. Darby

3. De waarde van de wet voor de christen

Enerzijds hebben we de vorige keer gezien, dat Christus de wet “weggedaan” heeft, God heeft het “afgeschaft”. Anderzijds zegt de Heer Jezus, dat Hij niet gekomen was om de wet of de profeten op te heffen, maar om te vervullen (Matth. 5:17; verg. Rom. 15:8). Er staat ook in Romeinen 3 vers 31, dat wij als christenen de wet niet door het geloof buiten werking stellen, “maar wij bevestigen [de] wet” en in ons wordt de “rechtvaardige eis van de wet vervuld” (Rom. 8:4). Hoe past dat bij elkaar?

a) Christus heeft de wet vervuld

De Heer Jezus was onder de wet geboren (Gal. 4:4) en hield de wet. Dat verlangde Hij ook van Zijn discipelen tot wie Hij in Mattheüs 5 sprak. Dat geldt tot op Pinksteren het nieuwe tijdperk aanbrak. Dat Hij gekomen is om de wet te vervullen, betekent: Ten eerste was Hij het vleesgeworden Woord van God (Joh. 1:14), zodat de volheid van de gedachten van God (ook dat wat in de wet ontvangen werd) in Hem voor mensen zichtbaar werd. Ten tweede wordt door Hem de profetie van het Oude Testament vervuld (wat gedeeltelijk nog in de toekomst ligt). Ten derde vindt in Hem elke ceremonie en elk gebod de ware vervulling, doordat hij de ware zin aan het licht brengt. Hij toont ons de ware betekenis van het Oude Testament.

b) Christenen bevestigen de wet

En in hoeverre bevestigen wij de wet? (Romeinen 3:31) Galaten 3 geeft het antwoord: De vloek die de wet over hen brengt, die de wet breken, heeft Christus voor ons (bedoeld zijn joden-christenen) gedragen, opdat de zegen “tot de volken” (ook tot de christenen uit  de rest van de wereld) zou komen (vs. 13-14). De straf werd dus niet eenvoudig opgeheven, maar voltrokken – aan Christus – en wordt ons toegerekend (verg. Hand. 13:39). Enkele verzen daarvoor staat in Romeinen 3 dat de joden en de volken op dezelfde wijze door geloof gerechtvaardigd worden, waarbij de eisen van de wet door Christus volledig vervuld werden. Precies dat is de boodschap van het evangelie.

NOTEN:
1.  J.N. Darby, 1800-1882, Engels-Iers bijbelleraar.
2. Dat Abram aan Melchizédek vrijwillig de tienden van dat gaf, wat hij bij de “slag van de koningen” veroverd had, is volgens Hebreeën 7:1-10 een bewijs daarvoor, dat Christus (waarvan Melchizédek een beeld is) groter is dan de Levieten, die volgens de wet recht op de tienden hadden. Het onderscheidt zich zeker inhoudelijk van het gebod van de tienden. Het was een eenmalige (geen regelmatige) zaak, het ging om de verdeling van een buit (niet om een geven van eigen bezit), en Abram gaf de overige 90% van de buit aan de koning van Sodom.
3. De uitspraak “onder de wet moest men de tienden geven, wij zijn onder de genade en zouden meer moeten geven” knoopt aan bij de wettische geef-plicht aan, die voor ons o niet bestaat – ook niet in de vorm van “Meer-dan-de-tienden-geven”. Overigens was immers ook genn jood gehinderd, meer dan de tienden te geven – het kwam op de instelling van het hart aan (zie bijvoorbeeld Ex. 35:21). Daarom gaat het ook bij ons als christenen.
4. In Deuteronomium 5 vers 15 wordt de sabbatrust met de bevrijding uit Egypte in verband gebracht.
5. Hier wordt de constitutionele wet in Duitsland bedoeld.

Wordt D.V. vervolgd.

Thorsten Attendorn, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW