Psalm 16
In het Nieuwe Testament citeren zowel de apostel Paulus als de apostel Petrus, geleid door de Heilige Geest, verzen uit Psalm 16 als woorden van de Heer Jezus (zie Hand. 2:25-28; Hebr. 2:13). Daarom weten we zonder enige twijfel, dat we in deze prachtige psalm de stem van Jezus horen, Die ons vertelt over het leven dat Hij leefde toen Hij door deze wereld ging. En dat is precies wat de psalm zo kostbaar maakt voor de gelovige.
Hoe veelvoudig zijn de heerlijkheden van Christus! Op andere plaatsen wordt ons Zijn heerlijkheid als Goddelijk Persoon voorgesteld – als Zoon van God, die God openbaart in al Zijn morele kwaliteiten. Hier wordt Christus echter gezien als een mens in Zijn volkomenheid, hoewel Hij ondanks Zijn menswording nooit ophoudt God te zijn.
Bovendien wordt Christus, de Zoon des Mensen, ons in verschillende relaties voorgesteld. We kunnen met grote vreugde over Hem nadenken, hoe Hij “het land is doorgegaan, terwijl Hij goeddeed en allen gezond maakte, die door de duivel waren overweldigd” (Hand. 10:38); hoe Hij de hongerigen voedde, de naakten bekleedde, en het koninkrijk van God leerde en verkondigde. We kunnen ook naar Hem zien als Degene die het grote werk aan het kruis heeft volbracht. En als we hebben erkend wat Hij in het verleden voor ons heeft gedaan, kunnen we omhoog zien en Hem “met heerlijkheid en eer gekroond” zien – als Voorwerp voor onze zielen en als Degene Die leeft voor ons en spoedig voor ons terugkomt. Het is goed en nodig voor onze harten om Christus te beschouwen in deze verschillende heerlijkheden, maar ze zijn niet het onderwerp van deze psalm. Het stelt ons niet voor, dat Christus een werk voor ons aan het kruis volbracht heeft, of dat Hij ons doel is in de heerlijkheid. Hij spreekt niet over Zijn volmaakte leven voor de mens. Het stelt ons het innerlijke leven van Christus voor, dat Hij als volmaakte Mens onder de ogen van God leefde, toen Hij door deze wereld ging. Hij toonde het “pad van het leven” door een wereld van de dood, die leidt tot de “overvloed van blijdschap” in Gods tegenwoordigheid.
Een weg leidt van de ene plaats naar de andere. Er is al vaak benadrukt, dat er geen weg was in de Hof van Eden, en er zal ook geen weg zijn in het paradijs van God. Als we de blijvende vrede bereikt hebben, zullen we niet langer een weg nodig hebben om het huis van zegen weer te verlaten, want wij zullen ”geenszins meer daaruit weggaan“ (Openb. 3:12). De weg loopt door deze gevallen wereld, waar niemand rusten of blijven kan. De ongelovige loopt op een weg, dat eindigt in de dood. Maar er is de “weg van het leven” die voert naar eeuwige “lieflijkheden”, en die door Jezus vooraf voorgesteld is. Hij heeft terwijl Hij op deze weg wandelde, een volmaakt voorbeeld van een innerlijk leven voor God nagelaten, dat door Zijn volk moet worden nagebootst. Dus doen we er goed aan om naar de stem van Jezus te luisteren, en zo de zegen van een voor God geleefd leven te ervaren, én door de genade daarnaar te streven om Hem in onze geringe mate te volgen op deze weg die Hij aangewezen heeft.
Ten eerste, in de verzen 1 en 2 leren we dat dit leven een leven is van totale afhankelijkheid van God, zoals blijkt uit de woorden van de Heer: “Bewaar mij, o God”. Als goddelijke Persoon had Hij Zichzelf kunnen bewaren, maar dan zou Hij geen voorbeeld meer voor ons zijn geweest. Hij heeft Zichzelf niet bewaard noch heeft Hij de hulp van de twaalf legioenen engelen gebruikt. Hij ging door deze wereld met al Zijn beproevingen in volledige afhankelijkheid van God, passend bij de positie die Hij als mens had ingenomen. Bovendien was Degene van Wie Hij volledig afhankelijk was, ook Degene op Wie Hij volledig Zijn vertrouwen stelde, want Hij zegt: “Ik heb tot U de toevlucht genomen”. Op menselijk terrein zijn we misschien van iemand afhankelijk, in wie we slechts weinig vertrouwen hebben. Maar God is Iemand van Wie we afhankelijk zijn kunnen, door al onze zorgen in volkomen vertrouwen op Hem te werpen, omdat Hij voor ons zorgt (1 Petr. 5:7). De apostel Paulus volgde dit voorbeeld van de Heer, en drukte zijn afhankelijkheid uit in het midden van alle beproevingen waarmee hij te maken kreeg, door te zeggen: “De Heer zal mij behouden … voor Zijn hemels koninkrijk”, en toonde zijn vertrouwen in de Heer, doordat hij eerst zei: “De Heer zal mij redden van elk boos werk” (2 Tim. 4:18).
Bovendien werd dit leven van afhankelijkheid van God en vertrouwen in God gekenmerkt door onderwerping aan God, want de Heer zegt: “U bent de Heere”. Hij nam de gestalte van een slaaf aan en werd uiterlijk als een mens bevonden en vernederde Zichzelf, doordat Hij gehoorzaam werd (Fil. 2:7-8). Toen Hij in de wereld kwam, zei Hij: “… omdat Ik niet Mijn wil zoek, maar de wil van Hem die Mij heeft gezonden” (Joh. 5:30). Toen Hij de wereld verliet, zei Hij: “… doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede” (Luk. 22:42)1. Omdat Hij altijd de wil van de Vader zocht, kon Hij zeggen “omdat Ik altijd doe wat Hem welbehaaglijk is” (Joh. 8:29). Laten we met het volmaakte voorbeeld van de Heer voor ogen het verlangen van de apostel tot ons gebed maken, die zei: “De God van vrede … moge u volmaken in al [het] goede tot het doen van Zijn wil, terwijl Hij in ons doet wat voor Hem welbehaaglijk is door Jezus Christus” (Hebr. 13:20-21).
Ten tweede, in de verzen 3 en 4 zien we de Heer Jezus als Iemand die Zijn vreugde in de heiligen, de heerlijken2 van de aarde vindt. De weldaden van Zijn goedheid – dat zich manifesteert in afhankelijkheid, vertrouwen en onderwerping – zijn van toepassing op de heiligen in wie Hij Zijn vreugde vindt. We moeten onszelf afvragen: als God in onze harten zou kijken, wat zou Hij dan zien? In wie hebben wij onze vreugde? We hebben misschien een goed getuigenis naar elkaar toe, en toch hebben we bewondering voor personen in ons hart – dat God ziet,- ter wille van voordelen (Jud. 16); en hechten daarmee meer waarde aan rijkdom en maatschappelijke positie dan aan de geestelijke en nederige houding van iemand die “zachtmoedig en nederig van hart” is. De vreugde van de Heer is met de “heerlijken” – degenen die door de morele heerlijkheden van God worden gekenmerkt, ook al zijn ze in de ogen van de wereld de zwakken en de onaanzienlijken en de verachten (1 Kor. 1:26-28). Laten we het woord van vermaning: “Wees onderling eensgezind, streeft niet naar de hoge dingen, maar voegt u bij de nederigen” (Rom. 12:16) in acht nemen en zo, zoals de Heer, onze vreugde hebben in de “heerlijken”.
De Heer, Wiens hart vol vertrouwen tot God en vol vreugde in de heiligen was, was ook volkomen gescheiden van degenen, die zichzelf veel smarten hebben toegebracht doordat zij elkaar volgden en niet de Heer. Is dat niet ook een waarschuwing voor ons? Laten we eens kijken naar de woorden waarmee de apostel Johannes zijn eerste brief afsluit. Nadat hij ons eraan herinnerd heeft dat de hele wereld in het boze ligt, spreekt hij het waarschuwende woord: “Kinderen, wacht u voor de afgoden” (1 Joh. 5:19,21). We willen voorkomen, dat onze harten worden beheerst door alles wat er tussen ons hart en God kan zijn.
Ten derde, in de verzen 5 en 6 zegt de Heer, in tegenstelling tot degenen die een voorwerp uit de wereld navolgen voor de bevrediging van het vlees: “De HEERE is mijn enig deel en mijn beker”. De erfenis3 is het blijvende deel van de gelovige, dat we tegemoet gaan; de beker spreekt over de ervaring die we op weg door de omstandigheden van het leven naar het erfdeel zullen gaan ondervinden. De Heer zag op Zijn weg door deze wereld naar de vreugde die voor Hem lag, en ervoer zo te midden van alle moeilijke en pijnlijke omstandigheden de ondersteunende genade van de Heer. Hij verwachtte de hulp en troost niet van de mensen in Zijn omgeving, maar vond zijn troost in de onveranderlijke liefde van de Vader. Dit ondersteunde Hem, zodat Hij op zijn weg door deze wereld kon zeggen: “De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke plaatsen gevallen.” En toen Hij zag op het einde van Zijn weg, voegde Hij eraan toe: “Ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen.”
Ten vierde, vers 7: Op deze levensweg werd de Heer als volmaakte Mens geraadpleegd en onderwezen door de Heer. Elders zegt de Heer Jezus, als een dienaar, van de HEERE: “Hij wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor, zodat ik hoor als zij die onderwijs ontvangen” (Jes. 50:4). De Heer onderscheidt de raadgeving van God van het onderwijs. Hij zegt, dat de Heer hem raad gegeven heeft, maar dat Zijn nieren Hem onderwijzen. De raad spreekt over het hele voornemen van God die in Zijn Woord geopenbaard is. Om de raad van God te leren kennen, moeten wij geopende oren hebben, opdat we als leerlingen horen of “als zij die onderwijs ontvangen”. Voor de kennis van Zijn Raad hebben hebben we “alle Schrift” nodig, die, zoals we weten “door God ingegeven” is, en “nuttig …, opdat de mens Gods volkomen4 is, tot alle goed werk ten volle toegerust” (2 Tim. 3:16-17). De nieren spreken van de verborgen gedachten die ons leiden in onze praktische levens. Als deze gedachten gedomineerd worden door de raad van God en vrij zijn van alle externe invloeden, wat door de uitdrukking “’s nachts” wordt aangegeven, zullen we met betrekking tot de weg van het leven door deze wereld onderwezen worden. In Christus was alles volkomen. Zijn gedachten werden volledig beheerst door het Woord van God en vrij van elke invloed van de wereld om Hem heen.
Ten vijfde, vers 8 laat zien dat het Woord van God altijd tot God Zelf zal leiden. Daarom zegt Christus als Mens op aarde: “Ik stel Mij de HEERE voortdurend voor ogen”. Hoe goed als het geschreven Woord ons naar het levende Woord leidt, wanneer we alle Schrift onderzoeken, niet alleen om meer vertrouwd te raken met de tekst, maar om dat te zoeken “wat Hem” betreft. Dan wordt Christus werkelijk ons doel. Er is geen falen bij Christus, want Hij kan zeggen: “Ik stel Mij de HEERE voortdurend voor ogen”. Bij ons kan dat soms waar zijn, maar wie anders dan Christus zou kunnen zeggen: “voortdurend”. Maar wanneer wij Christus voor ons stellen, is dit geheel zeker de verborgen kracht voor onze stappen op de weg van het leven en de maatstaf voor ons geestelijk leven. Het resultaat voor degene die Christus voor zich stelt, wordt prachtig uitgedrukt in de volgende woorden, waar Christus zegt: “Omdat Hij aan Mijn rechterkant is, wankel Ik niet”. Wanneer wij de Heer voor ons stellen, zullen we het ervaren dat de Heer met ons is. Hij zal niet veronachtzamen die Hem voor zich heeft. Wanneer Hij bij ons is, zal Hij ons steunen, zodat we niet wankelen zullen, hoe moeilijk de omstandigheden ook mogen zijn, en welke ziekte of vijandigheid we ook meemaken. Helaas maar al te vaak veroorzaakt de geringste moeilijkheid, om nog maar te zwijgen van opzettelijke beledigingen van een tegenstander, dat we vleselijk spreken en handelen, alleen om te laten zien hoe weinig we de Heer voor ons hebben. De apostel Paulus kon zeggen: “Het leven is voor mij Christus”. Omdat hij Christus voor zich stelde, kon hij in het aangezicht van “boeien en verdrukkingen” zeggen: “Maar ik reken mijn leven niet als kostbaar voor mijzelf” (Fil 1:21; Hand. 20:23-24).
Ten zesde (vers 9 en 10): Met de Heer voor Hem en bij Hem, aan Zijn rechterhand, kon de Heer de weg van het leven met vreugde in het hart bewandelen, zelfs wanneer de weg door dood en graf leidde. Hij ging met vaste en zekere hoop in de dood, dat de Heer Hem niet in het graf zou laten. Omdat Hij door de dood is gegaan, heeft Hij de kracht van de dood voor de gelovigen verbroken, zodat wanneer wij door de dood moeten gaan, we zullen ervaren dat er Iemand bij ons is Die al door de dood is gegaan. Met de psalmist zullen we kunnen zeggen: “Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij” (Ps. 23:4).
Ten zevende, in vers 11 zien we, dat de weg van het leven door deze wereld van lijden en nood ons zal leiden naar de tegenwoordigheid van de Heer, of, zoals de christen zou zeggen, naar het huis van de Vader, om daar, in de tegenwoordigheid van Christus bij Hem te zijn, die al op de weg bij ons was, om “overvloed van blijdschap” en “lieflijkheden … voor altijd” te ervaren. In de wereld om ons heen zien we mensen zich aan het “genieten van de zonde” overgeven, die alleen maar “tijdelijk” is. De gelovige die het pad van het leven bewandelt, kan welliswaar sommige verleidingen tegenkomen, maar ze zijn ook slechts voor een “korte tijd” (Hebr. 11:25; 1 Petr. 1:6). “Want de kortstondige lichtheid van onze verdrukking bewerkt voor ons een uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid” (2 Kor. 4:17).
Dit is dus de weg van het leven, zoals deze in deze prachtige psalm ontvouwd is, en hoe het door Hem aangewezen werd, die de weg in volmaaktheid bewandelde. Laten we altijd onthouden dat het leven waarvan de psalm spreekt, het innerlijk leven is dat met God geleefd wordt. Iemand heeft gezegd: <<Het is belangrijk om te onthouden, dat er een innerlijk goddelijk leven is, dat rust in God en zich in God verblijdt en niets te maken heeft met de omstandigheden, ofschoon het ons in staat stelt om het te doorleven>> (JND).
We kunnen de volkomenheden van dit leven, zoals ons in deze psalm voorgesteld wordt, als volgt samenvatten:
dit leven is
- een leven van afhankelijkheid, van vertrouwen en onderwerping aan God;
- een leven dat zijn vreugde in de heiligen heeft en gescheiden is van zondaars;
- een leven waarvan de Heer deel uitmaakt;
- een leven dat zijn onderwijs van de Heer ontvangt;
- een leven dat de Heer voor zich stelt;
- een leven dat de dood niet kan schaden;
- een leven dat naar overvloed van blijdschap en naar eeuwige lieflijkheden in de tegenwoordigheid van de Heer leidt.
Dit is de heerlijkheid van een innerlijk leven, dat voor God en met God geleefd wordt, en zonder het uiterlijk leven, dat voor mensen, zelfs als het mooi schijnt, niets anders is dan een vorm van godsvrucht zonder kracht. Moge het daarom het verlangen van ons hart zijn om deze weg, waarop de Heer Zelf is voorgegaan, te volgen en dat in ons, die dit innerlijke leven uitleven, al datgene te vinden is, “wat voor Hem welbehaaglijk is door Jezus Christus” (Hebr. 13:21).
Online in het Duits sinds 09.07.2008.
Hamilton Smith, © www.bibelstudium.de
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW