“Maar de genadegave is niet zoals de overtreding. Want als door de overtreding van de ene de velen gestorven zijn, veel meer is de genadegave van God en de gave1 in genade die door de ene mens Jezus Christus is, overvloedig geweest over velen” (Rom. 5:15).
De tuin van Eden
De tuin van Eden was een wonderbare plaats die God geschapen had voor de mens. Het werd gedrenkt door een rivier. Er waren prachtige bomen met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stond de “boom van het leven” en er was ook de “boom van kennis van goed en kwaad” (Gen. 2:9). God had in die tuin de eerste mens, Adam, geplaatst met alles wat hij nodig had om gelukkig te zijn.
Maar God wilde hem die hij met die gaven had verrijkt, op de proef stellen. Hij gaf één gebod: “Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven” Gen. 2:16-17).
Hoe reageerde Adam? Hij respecteerde noch de voordelen die hij van God had gekregen, noch het oordeel dat hem zou overkomen, als hij ongehoorzaam was. Hij luisterde naar de stem van satan, wilde God gelijk zijn, en koos dus de weg van ongehoorzaamheid, de weg van de dood. Als het zo was gebleven, dan zou satan een overwinning op God hebben behaald, waardoor de hele schepping vergaan zou zijn. Maar dat was niet in overeenstemming met de bedoeling van God: Hij wilde dat Zijn schepselen zich zouden verblijden over Zijn zegeningen; daarom zond Hij een Verlosser naar de verlorenen.
Zo komt het dat Adam’s nakomelingen in twee categorieën verdeeld zijn: de ene die gelooft in de Verlosser Jezus Christus, de andere die Hem verwerpt.
De tuin van Gethsémané
“Hij die tijdens zijn dagen in het vlees met sterk geroep en tranen zowel gebeden als smekingen geofferd heeft aan Hem die Hem uit [de] dood kon verlossen (en Hij is verhoord om zijn godsvrucht) heeft, hoewel Hij Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij geleden heeft; en volmaakt2 geworden is Hij voor allen die Hem gehoorzamen een oorzaak van eeuwige behoudenis geworden, door God begroet3 als hogepriester naar de orde van Melchizédek” (Hebr. 5:7-10).
Naast de tuin van Eden zouden we graag nog een andere tuin in de Bijbel noemen, waaraan groot belang wordt gehecht: de tuin (ook wel ‘hof’ genoemd) van Gethsémané. Dit moeten we met diepe eerbied beschouwen, want hier zien we de Zoon van God in oprecht verdriet. Jezus had zich van Zijn discipelen verwijderd om alleen te knielen en te bidden. Hij was in “zware strijd” (Luk. 22:44).
Wat was de oorzaak van die strijd voor de Heer? Wat bracht Hem in gebed en smeking tot Zijn God, ja zelfs tot sterk geroep en tranen? Het was de verschrikking van de naderende dood, dat voor Zijn ziel kwam. Hoe vreselijk zou de last van de zonde zijn, die Hij te dragen had! Hij voorzag Gods rechtvaardige toorn, terwijl Hij verzoening aanbracht voor de zonden van de mensheid. Hoe zou het verlaten-zijn van God aan het kruis Hem pijnigen! Zijn gemeenschap met God was nooit vertroebeld geweest noch leed de geringste onderbreking. Maar Christus was bereid om alles op Zich te nemen met het oog op de uitvoering van Gods reddingsplan. Hij bewees Zelf de volmaakte, gehoorzame mens te zijn.
De tuin van Eden ging door de ongehoorzaamheid van de mens verloren. Maar in de tuin van Gethsémané schitterde de volmaaktheid van de Ene gehoorzame des te helderder. In Eden streefde de mens gelijk te zijn aan God; In Gethsémané vernederde de Zoon van God Zichzelf om Zijn schepselen te redden.
© The Good Seed
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW