3 jaar geleden

De Tafel van de Heer

09.03.2010

In het oude tijdschrift “Botschafter des Heils jaargang 1925” publiceerde Rudolf Brockhaus de verkorte versie van een brief aan Samuel Ridout (blz. 197 tot 208), die wij gezien de actualiteit van het onderwerp graag willen doorgeven. Voor een betere leesbaarheid hebben wij tussenkopjes geformuleerd.

 

“Daarom ben ik er altijd op uit1 u aan deze dingen te herinneren, hoewel u ze weet en bevestigd bent in de onderhavige waarheid. Ik houd het echter voor juist, zolang ik in deze tent woon, u door herinnering op te wekken” (2 Petr. 1:12,13).

Dit prachtige woord van de apostel Petrus, de trouwe, liefdevolle herder en hoeder van de kudde van Christus, moedigt mij aan tot het publiceren van de volgende gedachten over de tafel van de Heer. Zij werden opgeschreven naar aanleiding van een briefwisseling over een kwestie van tucht, waarvan de beslissing een pijnlijke en uitgebreide scheiding met zich heeft meegebracht, om beide partijen nogmaals te herinneren aan de eenvoudige basisregels van het Woord van God, zowel wat betreft de viering van het avondmaal en het samenkomen in de naam van Jezus “buiten de legerplaats”, als wat betreft enkele waarheden die verband houden met de tafel van de Heer. Als zulke herinneringen al nodig waren in de begintijd van de Christelijke Kerk, hoe onmisbaar zijn ze dan in de alles vervlakkende eindtijd waarin wij leven!

Mogen de eenvoudige uiteenzettingen dan begrepen worden en tot zegen zijn voor de geliefden van de Heer, oud en jong, en dienen om sommigen te bemoedigen en anderen te sterken in de waarheid! Toch horen en lezen wij tegenwoordig vaak woorden, die wij tot nu toe niet gewend waren te horen of te lezen in het midden en in de geschriften van de broeders. Er worden opvattingen geuit, die doen vrezen dat de beginselen die vroeger als goddelijk werden beschouwd, reeds zijn opgegeven of dat men ze dreigt op te geven.

Waar is de tafel van de Heer?

Zo leert men bijvoorbeeld, in verband met de vraag die voor ons ligt: “de tafel van de Heer werd eenmaal gegeven voor Zijn gehele gemeente, en kan vanuit dit gezichtspunt door geen enkele vereniging van gelovigen voor zichzelf worden opgeëist, met uitsluiting van anderen.” Of: “Het bezit van de tafel van de Heer is verbonden met de positie van de christen, en niet met zijn trouw in de wandel.” Ja, er is zelfs geschreven: “Als een vereniging van christenen principes huldigt die het Woord van God veroordeelt, of een misstap begaat, en nu weigert zich te bekeren in gehoorzaamheid aan God, of zich te verwijderen van de ongerechtigheid, dan durven wij niet te zeggen, dat zij niet langer de tegenwoordigheid van de Heer of de tafel van de Heer in hun midden hebben.” Dit zijn, zoals ik al zei, woorden die rechtstreeks in tegenspraak zijn met wat wij tot nu toe hebben gehoord en geleerd. Maar het is altijd een ernstige zaak om de oude grenzen die de vaderen hebben gesteld, te verleggen. Gods Woord waarschuwt ons hiervoor in Spreuken 22 vers 28. Zeker, zelfs vaderen kunnen dwalen, maar de passage maant tot voorzichtigheid. Laten we dan kijken, wat Gods Woord zegt over deze dingen, en wat ons in het avondmaal geschonken is.

Maaltijd van de Heer

Toen de Heer Jezus het avondmaal instelde, was er geen sprake van de gemeente als zodanig. Ze bestond nog niet en werd pas zeven weken later gevormd door de uitstorting van de Heilige Geest. De simpele waarheid, bekend bij ons allen, is deze: De Heer gaf de Zijnen, die Hij in de wereld moest achterlaten bij Zijn terugkeer tot de Vader (Joh. 13:1), een gedenkmaal voor Hem voor de tijd van Zijn afwezigheid. De gedachte aan het lichaam en zijn eenheid kwam toen nog niet naar voren. Het is de gekruisigde Heer, die wij aanschouwen in het brood en de beker. Beide symbolen herinneren ons aan Zijn liefde voor ons tot in de dood. Daarom verkondigen wij, zo dikwijls wij van dit brood eten en van deze beker drinken, de dood van de Heer totdat Hij wederkomt. Dit is wat ons wordt voorgesteld in de evangeliën en in 1 Korinthe 11. Dat Christus stierf om de verstrooide kinderen van God tot één te vergaderen is zeker waar, maar deze kant van de waarheid komen wij in de genoemde passages niet tegen.

Het avondmaal behoort toe aan alle gelovigen, niet zozeer als leden van het ene lichaam (hoewel zij dat zijn en hun eenheid tot uitdrukking komt in de viering), maar als verlosten, gekocht tegen de prijs van het lichaam en bloed van de Heer. Daarom komt hun persoonlijke verantwoordelijkheid onmiddellijk aan de orde. Zij zijn geroepen het te vieren in dankbare liefde, ter gedachtenis aan hun Heer, en op een wijze die deze Heer en Zijn lof waardig is. Er is dan ook dikwijls terecht gezegd, dat ernstige gelovigen in nationale kerken of christelijke denominaties met meer vurigheid, en daardoor met rijkere persoonlijke zegen, aan deze maaltijd kunnen deelnemen dan veel van hun broeders en zusters die de waarheid van de eenheid van het lichaam kennen en belijden. Een waardige viering hangt in de eerste plaats af van de toestand van het hart; hart en geweten komen in aanmerking, en ieder is persoonlijk verantwoordelijk voor de wijze waarop hij aan de maaltijd deelneemt. Wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt het oordeel over zichzelf, want hij maakt zich schuldig aan het lichaam en bloed van de Heer.

Wij herhalen dus dat, wanneer het avondmaal vanuit dit gezichtspunt wordt bezien, de persoonlijke toestand van de deelnemers op de eerste plaats komt. Daarom lezen wij ook: “Maar laat men zichzelf beproeven (of hij in een passende toestand is om aan de heilige handeling deel te kunnen nemen), en zo eten van het brood en drinken van de drinkbeker” (1 Kor. 11:28). De Korinthiërs waren dit vergeten, en daarom hadden zij enerzijds onwaardig gegeten en gedronken, en anderzijds waren zij niet bedroefd over het kwaad in hun midden, en zo waren er ernstige oordelen van God over hen gekomen.

Verkeerde gedachten zoals het sacrament

Men is in het Christendom in het algemeen heel snel vergeten, wat het avondmaal betekent. Men heeft het tot een sacrament of genademiddel gemaakt, het wordt genomen tot vergeving van zonden, tot geestelijke versterking, enzovoort enzovoort, maar niettemin heeft men de grondgedachte, dat in het brood en de beker de gekruisigde Heiland wordt voorgesteld, min of meer vastgehouden. Zo wordt het avondmaal nog steeds door het gehele christendom gehouden; het wordt gevierd in nationale kerken, christelijke denominaties, gemeenschappen, enzovoort; en de Heer beschouwt en behandelt (of zal eens handelen in oordeel) eenieder die er deel aan heeft, naar wat zijn mond belijdt.

De tafel van de Heer

Als we deze maaltijd nu bekijken vanuit het gezichtspunt van de “tafel van de Heer”, ontvouwt zich een heel ander beeld voor onze ogen. “Avondmaal” en “tafel van de Heer” zijn in de ene zin hetzelfde, in een andere zin totaal verschillende begrippen. Als persoonlijke, individuele verantwoordelijkheid verbonden is met de eerste uitdrukking, dan wekt de tweede de gedachte aan een verantwoordelijkheid van een gemeenschappelijke, collectieve aard, die echter van nature gedeeld wordt door ieder individu voor zover zijn kennis reikt. Het gezag van de Heer en Zijn rechten aan Zijn tafel en over Zijn gemeente komen in aanmerking. Tussen het onderricht van de apostel in 1 Korinthe 11 en 1 Korinthe 10 is er dus een diepgaand, fundamenteel verschil. Zodra hij in 1 Korinthe 10 over het avondmaal begint te spreken als de “tafel van de Heer”, spreekt hij over gemeenschap en over de mogelijkheid om het heilige te verbinden met onheilige dingen. In plaats van de vermaning: “Maar laat men zichzelf beproeven” (1 Kor. 11:28), wordt hier gezegd: “Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam, want wij allen nemen deel aan het ene brood” en: “… en ik wil niet dat u gemeenschap hebt – … “ en: “U kunt niet [de] drinkbeker van [de] Heer drinken … u kunt niet deelnemen aan [de] tafel van [de] Heer, enzovoorts” (1 Kor. 10:17,20,21). Het onderwijs is gericht tot het geheel, tot de gemeente als zodanig.

1 Korinthe 10

Maar het zal nodig zijn enkele verklarende opmerkingen toe te voegen.
Zoals bekend spreekt de apostel over de gemeente als het “huis van God” tot het 10e hoofdstuk van zijn 1e brief aan de Korinthiërs; in hoofdstuk 10 vers 16 e.v. horen we voor de eerste maal over het lichaam van Christus en de gemeenschap met dit lichaam, en wel in verband met het avondmaal. En hier komen we ook voor de eerste en enige keer in het Nieuwe Testament de uitdrukking “de tafel van de Heer” tegen. Dat dit belangrijk is, behoeft nauwelijks te worden benadrukt. De apostel stelt hier de waarheid niet voor vanuit het standpunt van de gedachtenis, maar vanuit dat van de uitdrukking van de gemeenschap met de Heer en met elkaar. Daarom vergelijkt hij de tafel van de Heer enerzijds met het Joodse altaar (Mal. 1:12), en stelt deze anderzijds tegenover het heidense altaar, de tafel van de demonen. Beide altaren, Joodse en heidense, waren onafscheidelijk verbonden met wat erop werd geofferd, hetzij aan de Heer óf aan de demonen, en allen die van de offers aten, gaven daardoor uitdrukking aan hun gemeenschap met het altaar in kwestie, óf met de Heer óf met de demonen. Zo is het ook met de tafel van de Heer, of, zo men wil, met het christelijk altaar. Wie van het brood eet, geeft daardoor aan dat hij op grond van het volbrachte verzoeningswerk (vandaar dat het bloed hier eerst wordt geplaatst), behoort tot het ene lichaam, het lichaam van Christus. De apostel heeft het hier niet over de verkondiging van de dood van de Heer, maar over de presentatie of openbare uitdrukking (en wel de enige) van de eenheid van het lichaam van Christus. Het eerste is een handeling, een eten en drinken; het tweede is het beginsel of de grondslag waarmee en waarop de handeling wordt verricht.

“Het brood dat wij breken, is dat niet [de] gemeenschap van het lichaam van Christus?” Door van het ene brood te eten, maken wij bekend dat wij allen op aarde één lichaam vormen, het geestelijke lichaam van Christus. Volgens de leer die de Heilige Geest ons later heeft gegeven, is het onmogelijk aan het brood te denken als het lichaam van Christus zonder het geestelijke lichaam in te voeren. Wij begrijpen dus de diepe ernst waarmee de apostel waarschuwt tegen een verbinding van de tafel van de Heer met de tafel van de demonen. Het gevaar van een verbinding met de tafel van de demonen bestaat voor ons niet meer, maar wel dat van een verbinding met beginselen, die deze eenheid tegenspreken en het enige gezag van de Heer over Zijn tafel veronachtzamen of zelfs ontkennen.

De eenheid van het lichaam

In de verschillende religieuze denominaties die, volgens hun eigen belijdenis, als zodanig bijeenkomen, alsmede in de gemeenschappen die op grond van onafhankelijkheid zijn opgericht, is de waarheid van deze eenheid van het lichaam en de tegenwoordigheid van Christus in het midden van de gemeente, zoals beloofd in Mattheüs 18 vers 20 aan de twee en drie die “in Zijn naam vergaderd zijn,” praktisch losgelaten. Het bewustzijn van de eenheid van het lichaam van Christus, voorgesteld in het ene brood, bestaat niet, of deze eenheid wordt niet verwerkelijkt ondanks het bewustzijn, dat wel bestaat. Daarom kan niet gezegd worden, dat de “tafel van de Heer” bij hen is. Zij vieren het avondmaal, en, zoals gezegd, misschien sommigen van hen met een diepere ernst dan sommigen van hen die beweren op de grond van de eenheid te staan. Maar de waarheid die in het woord “tafel van de Heer” besloten ligt, wordt bij hen niet verwerkelijkt, wordt veeleer door hun bestaan juist ontkend. Als de tafel van de Heer en de tegenwoordigheid van de Heer in de zin van Mattheüs 18 vers 20 onder hen te vinden zouden zijn, zou het de heilige plicht van ieder kind van God zijn om zich bij hen aan te sluiten; zich van hen afscheiden zou, zoals onze broeder J. N. Darby heeft gezegd, niets anders zijn dan verdeeldheid (schisma).

Wat moet men dan zeggen wanneer in de laatste van de bovengenoemde uitspraken wordt geleerd, dat zelfs wanneer een vereniging van gelovigen beginselen huldigt die in strijd zijn met de Schriften, openlijk kwaad doet, en weigert zich van de ongerechtigheid te onttrekken, men niet kan zeggen dat zij niet meer de tegenwoordigheid of de tafel van de Heer in haar midden heeft? Betekent dat niet dat de heilige naam van de Heer rechtstreeks met ongerechtigheid in verband wordt gebracht?

Waarom sloeg Mozes de tent op “buiten het kamp”? En waarom ontmoette God hem daar? Als God ons, Zijn dienaren, gebiedt ons te onttrekken aan alle ongerechtigheid (2 Tim. 2:19), kan Hij dan op de een of andere wijze in verbinding blijven met een systeem, dat weigert zich te bekeren en zich van de ongerechtigheid te onttrekken?

Wat te doen bij het optreden van ongerechtigheid?

Dat de Heer nog aanwezig kan zijn en de tafel van de Heer nog gevonden kan worden waar ongerechtigheid en kwaad aanwezig zijn, wordt ons getoond door de gemeente te Korinthe. Daarom moeten wij, wanneer het kwaad in een gemeente wordt aangetroffen, niet beginnen met weg te lopen, maar moeten wij stelling nemen tegen het kwaad, zodat het kan worden weggedaan. Maar wat als een gemeente weigert zich te reinigen? Wat zou er gebeurd zijn als de gemeente te Korinthe geweigerd had zich te reinigen van openbaar kwaad? En als de brief van de apostel geen godvruchtig berouw en bekering had teweeggebracht, en geen heilige ijver had opgewekt om het kwaad weg te doen? Zou de apostel hen nog langer “de gemeente van God die in Korinthe is” (1 Kor. 1:2) hebben genoemd, of hen hebben erkend als een gemeenschap van heiligen, die volgens Mattheüs 18 vers 20, Jezus, “de Heilige en Waarachtige” in hun midden hebben? Onmogelijk! Daar waar men weigert de heiligheid hoog te houden die het huis van God betaamt, daar waar men zich niet verootmoedigt noch zich aan de ongerechtigheid wil onttrekken, daar kan de tegenwoordigheid van de Heer, en bijgevolg Zijn tafel, niet meer gevonden worden. Hieruit blijkt weer, dat de tafel van de Heer niet alleen verbonden is met de positie van de gelovigen, maar ontegenzeggelijk ook met trouw in de wandel.

Waarom hebben de broeders van de 19e eeuw de kerken en gemeenten verlaten?

En wij zouden verder willen vragen: Wat was het, dat onze geliefde broeders in Engeland, Duitsland, Nederland, enzovoorts, die allang ontslapen zijn, ertoe bracht om nu meer dan honderd jaar geleden “buiten de legerplaats” (Hebr. 13:13) te gaan? Was het niet om tot Christus uit te gaan, die hun ogen opende voor de waarheid, zo lang verloren voor het volk van God, van het geestelijk lichaam van de Heer, dat zijn uitbeelding vindt aan de “tafel van de Heer”? Wat moesten zij doen, nadat zij gehoor hadden gegeven aan de oproep om afstand te doen van alle ongerechtigheid, en zich te reinigen van de vaten tot oneer? (2 Tim. 2:20). Een nieuwe kerk beginnen? Dat zou de verwarring alleen maar hebben vergroot, en hun voeten hebben achtergelaten op het drijfzand van menselijke meningen en instellingen. Er bleef slechts één ding over: terugkeren tot “hetgeen van den beginne was,” en in nederige onderwerping aan het algemeen verval, maar ook in dankbare erkenning van de nooit veranderende waarheid van God, zichzelf weer plaatsen op de grond die God in Christus heeft gelegd. Hoewel de uiterlijke eenheid verloren was gegaan sinds de dagen van de apostelen, en daarmee het bewuste vertoon ervan aan de tafel van de Heer, waren Gods gedachten altijd dezelfde gebleven.

Men kan misschien zeggen dat de tafel van de Heer er altijd geweest is volgens deze gedachten; misschien ook hebben in de loop der eeuwen individuele zielen er begrip van gehad, misschien zijn zelfs kleine groepen samengekomen volgens Mattheüs 18 vers 20, en hebben in geloof de kostbare waarheid van 1 Korinthe 10 vers 17 verwerkelijkt, hoewel de kerkgeschiedenis er niets over vermeldt. Is er, om slechts één ding te zeggen, een lied voor ons bewaard gebleven, dat uitdrukking geeft aan de gemeenschappelijke aanbidding van de Vader door de familie van God die rondom Jezus verzameld was? Pas in de eerste helft van de vorige eeuw vond onder de krachtige werking van de Geest van God een bekering en terugkeer plaats, die ook tot uitdrukking kwam in de liederen van aanbidding.

De tafel van de Heer weer oprichten?

Onze broeders en zusters hebben zeker niet de tafel van de Heer weer opgericht – er is dikwijls op gewezen, dat deze uitdrukking, hoewel goed bedoeld, onjuist is – maar zij zijn begonnen zich te vergaderen rondom Jezus alleen, met de twee of drie wier geweten God wakker heeft geschud, en opnieuw te beginnen met de viering van het avondmaal op de grondslag die God eraan heeft gegeven, dat wil zeggen niet alleen als gedachtenismaal en als verkondiging van de dood van de Heer, maar ook als weergave van de eenheid van het lichaam van Christus. Zij hebben, om in de voorbeeldige taal van Ezra 3 te spreken, het altaar van God weer op zijn plaats opgericht, of, volgens Deuteronomium 16, zijn zij weer begonnen het Pascha te vieren op de plaats die de Heer heeft uitgekozen om er Zijn Naam te doen wonen. En God rechtvaardigde hun daden en erkende en beloonde hun trouw op een wonderbaarlijke wijze.

Terugkeren naar de groepen waaruit de vaderen vertrokken?

Moeten wij nu weer geleidelijk terugkeren naar wat onze voorvaderen, en wij met of na hen, als kwaad hebben opgegeven? Misschien denkt men van niet; maar als het waar is, dat een gemeenschap van christenen, zoals in bovenstaand citaat wordt beschreven, nog steeds de tegenwoordigheid en tafel van de Heer heeft, hoe kan ik dan tegen een gelovige zeggen, dat zijn plaats daar niet meer is? Hoe hem vragen om daar weg te gaan, als zijn Heer daar nog is?

God helpe ons daarom trouw vast te houden aan de Goddelijke beginselen, waarop Hij in Zijn genade onze aandacht opnieuw heeft gevestigd in ‘de laatste dagen’ (zie o.a. 2 Tim. 3:1; 2 Petr. 3:3),  en ons af te zonderen van alle kwaad, met een ruim hart te wandelen op het smalle pad van de waarheid! Moge Hij ons bewaren voor partijgeest en alle sektarische gevoelens, zodat wij iedere oprechte gelovige die gezond is in leer en wandel, hoewel zijn kennis nog gebrekkig kan zijn, mogen verwelkomen aan de tafel van de Heer! Laten wij, met het oog op deze tafel, de grenzen niet nauwer trekken dan de Heer zelf ze getrokken heeft! Maar laten we ook met alle ernst oppassen voor die grond van volslagen onduidelijkheid, die wordt geschapen door de bewering, dat de aanwezigheid en de tafel van de Heer overal zijn, in alle kerken en denominaties die er in het christendom bestaan! De aanvaarding van deze bewering zou ons vroeg of laat onvermijdelijk terugvoeren naar ‘de legerplaats’, dat wij verlieten. Het is in strijd met Mattheüs 18 vers 20; 1 Korinthe 10 vers 16-22; Hebreeën 13 vers 13, en andere passages.

 

NOTEN:
1. Of ‘zal ik er altijd op uit zijn’.

 

Rudolf Brockhaus; www.bibelpraxis.de

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW