De strijd om de uitverkiezing (I)
of: “TULIP” – de “vijf punten van het Calvinisme”
In het “Calvijn-jaar” loont het niet alleen een blik te slaan op de persoon van Calvijn (zie “Levensbeschrijving van Calvijn” in dit nummer). Ons interesseert ook de leer, die zich uit zijn werken ontwikkeld heeft. Het “Calvinisme” die zich sinds Calvijn verder – en ook van hem weg ontwikkeld heeft, speelt in de Gereformeerde Kerken (die een afzonderlijke stroming binnen de evangelische kerken vormen) een belangrijke rol1. De gereformeerde theologie in totaal heeft sinds enige jaren een toenemende invloed in de christenheid verkregen, juist ook op evangelisch gebied. Wij kunnen haar op deze plaats niet in het geheel bespreken2, maar ons alleen met kernuitspraken bezighouden – de “vijf punten van het Calvinisme”. Een centrale rol speelt daarbij de leer van de uitverkiezing, vaak ook “genadeleer” genoemd.
Het ontstaan van de “vijf punten van het Calvinisme”
Wezenlijke kernpunten van de leer van het Calvinisme werden in de 17e eeuw in de zogenaamde “vijf punten van het Calvinisme” neergelegd. Deze punten stammen niet van Calvijn zelf af (1509-1564), maar werden pas in de “Arminiaanse strijd” in de 16e/17e eeuw zo zorgvuldig geformuleerd. In die tijd leerde Jacobus Arminius (1560-1609) in de (Nederduits) Gereformeerde Kerk van Nederland onder andere de vrije wil van de mens en keerde zich tegen de klassieke Gereformeerde leer van de onvoorwaardelijke uitverkiezing van de gelovigen. In het jaar 1618 werd in Dordrecht een algemene synode van de Gereformeerde kerken bijeengeroepen, die de leer van de Arminianen als zijnde tegen de Heilige Schrift sprekend verwierp. De kern van de toenmaals ontwikkelde “Dordse leerregels” is als de “vijf punten van het Calvinisme” bekend geworden. Deze “vijf punten” zijn niet de grondslag en ook geen omvattende presentatie van de Calvinistische leer, maar zij geven toch de kern weer.
“TULIP”3 – “De vijf punten van het Calvinisme”
- De volledige verdorvenheid van de mens (total depravity) – de mens is door de zondeval zo volledig verdorven, dat hij zichzelf nog niet eens bekeren kan.
- De onvoorwaardelijke uitverkiezing (unconditional election) – God heeft bepaalde mensen tot het heil uitverkoren en de anderen tot verderf bestemd.
- De begrensde verzoening (limited atonement4) – alleen voor de uitverkorenen is Jezus Christus aan het kruis gestorven.De onweerstaanbare genade (irresistible grace) – de uitverkorenen leidt God in genade tot bekering, zonder dat de mens dat zou kunnen weerstaan of zich uit zijn vrije wil positief daarvoor zou kunnen beslissen.
- Het volharden van de heiligen (persevance of the saints) – de uitverkorenen houdt God tot het einde van hun leven in het geloof; zijzelf tonen volharding in geloof en in goede werken.
Wat de Bijbel daarover zegt?
1. De mens is door en door boos – kan hij zich bekeren?
De Calvinistische leer van de “volledige verdorvenheid van de mens” betekent, dat de mens tengevolge van de zondeval onbekwaam is voor alle goeds. Zonder de nieuwe geboorte kan en wil hij niet tot God omkeren, met andere woorden: Hij kan zich zonder de voorafgaande nieuwe geboorte niet bekeren. Met deze leerstelling antwoordde de Dordse Synode op de opvatting van de Arminianen, dat de mensen een vrije wil heeft, die het hem mogelijk maakt zich te bekeren.
Beide leerstellingen knopen aan de leer van de Bijbel aan, maar gaan (in tegengestelde richting) boven haar uit.
Wat zegt de Bijbel?
De Bijbel leert dat alle mensen zondaars zijn en daarom niet de heerlijkheid van God bereiken (Romeinen 3:23). Van God uit gezien is de mens moreel dood (Efeze 2:1) en heeft nieuw leven nodig (Johannes 3:3). Hij is een slaaf van de zonde (Johannes 8:34; Efeze 2:3). Er is onder de mensen niemand die God zoekt (Romeinen 3:10-11). Zo komt ook niemand tot God zonder dat de Vader hem trekt (Johannes 6:44,65). De mens heeft God nodig die zijn hart opent en verlicht (Handelingen 16:14; 2 Korinthe 4:6). De behoudenis door geloof is een gave van God (Efeze 2:8). Deze kant die heden ten dage niet duidelijk genoeg benadrukt wordt, verontachtzamen de Arminianen.
De Calvinisten daarentegen verontachtzamen de menselijke verantwoordelijkheid. Want God gebiedt ieder mens, dat hij tot inkeer komt; de bekering is een handeling van gehoorzaamheid (Handelingen 17:30; 2:40; Romeinen 1:5; 2 Thessalonika 1:8) en een wilsbeslissing (Openbaring 22:17). Zo is de mens verantwoordelijk om Gods (aan)gebod in genade aan te nemen; hij wordt opgeroepen te geloven (Markus 1:15; 5:36; Handelingen 16:31).
De kern van het probleem: Het onderscheid tussen Gods souvereine genade en de menselijke verantwoordelijkheid
In 2 Timotheüs 2:19 wordt een beeld gebruikt om het verband van Gods genade en souvereiniteit zowel de verantwoordelijkheid van de mens te tonen: “Er is een zegel dat aan de ene kant luidt: “De Heer kent die de Zijnen zijn”; en de andere zijde luidt: “Ieder die de naam van de Heer noemt, onttrekke zich aan ongerechtigheid”. De mens kan de ene zowel als de andere zijde erkennen, maar hij kan ze niet boven elkaar plaatsen: Ziet hij alleen de menselijke zijde, zo heeft hij Gods genade en souvereiniteit niet op het oog; ziet hij alleen Gods zijde, dan krijgt hij problemen met de menselijke verantwoordelijkheid en met Gods gerechtigheid.
Men kan hier ook aan 1 Korinthe 13:12 denken, dat wij mensen zolang wij nog op aarde zijn, slechts “ten dele” kennen. We kunnen het “deel”: “Gods genade en souvereiniteit” afzonderlijk kennen, evenzo het “deel”: “verantwoordelijkheid van de mens” – maar niet beide gelijktijdig, zodat wij het volle beeld van de waarheid in één blik zouden hebben.
Maar de mens moet die beide zijden ook niet samenbrengen, want God zal altijd aan Zijn wezen trouw blijven – vanuit Gods oogpunt gezien gelden beide zijden van het zegel volledig. Daarop kan ik mij verlaten. En de mens mag ze ook niet samenbrengen. Wil hij de Goddelijke genade en souvereiniteit zowel de menselijke verantwoordelijkheid in een kloppend concept dwingen, zo eindigt het onverbiddelijk in een overwaardering van de eerste (Calvinisme) of van de tweede (Arminianisme).
Praktijktip: Heb ik een “ervaring” nodig, dat God mij redden wil?
Wanneer ik Gods kant van de behoudenis (Zijn opwekkende en overtuigende werken in de zondaar) op de voorgrond stel, kom ik snel tot de vraag of God eigenlijk al in mij gewerkt heeft – anders kan ik mij immers helemaal niet bekeren. Dan wacht ik misschien op een ervaring: Ik wil (passief) beleven, dat God mij de bekering geeft. Maar ik kan – in plaats van op mijn ervaringen – op de uitspraak van de Heer Jezus steunen, dat hij, die in Hem gelooft, eeuwig leven heeft (Johannes 3:16; 5:24). Daarom spreekt de Bijbel de mensen anders aan: “Heden, als u Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet” (zie bijvoorbeeld Hebreeën 4:7).
2. De één tot behoudenis verkoren, de andere tot verdoemenis bestemd?
Volgens het Calvinistisch beginsel van de “onvoorwaardelijke uitverkiezing” heeft God vóór de grondlegging van de wereld uit het totale mensengeslacht een bepaald aantal mensen tot behoudenis uitverkoren. De mensen die Hij niet uitverkoren heeft, heeft God besloten te verdoemen en eeuwig te straffen. Daar tegenover heeft God volgens de opvatting van de Arminianen díe mensen tot behoudenis verkoren, van wie Hij wist, dat zij zich eenmaal tot Hem bekeren zouden.
Ook bij dit punt trekken beide leerstellingen uit de leer van de Bijbel conclusies, die aan de hand van de Schrift niet aan te tonen zijn.
Wat zegt de Bijbel?
De Bijbel spreekt meer daarvan, dat God bepaalde mensen tot bepaalde voorrechten uitverkoren heeft. Dat mag onbehaaglijk zijn, maar het is de leer van de Schrift. Toch behandelt de Bijbel het thema uitverkiezing – wat de huidige genadetijd betreft – minder in de categorieën van “heil” en “verderf”. Bij de uitverkorenen van de Christelijke bedeling gaat het in de eerste plaats om de Christelijke positie: Wie de Christelijke positie (geheiligd en onberispelijk voor God in liefde) bezit, die is door God daartoe vóór de grondlegging van de wereld uitverkoren (Efeze 1:4).
Gods uitverkiezing berust alleen op Zijn welgevallen en op Zijn wil (Efefze 1:5,9,11; vergelijk Exodus 33:19; Deuteronomium 7:7-8; Romeinen 9:6vv). Dat verontachtzamen de Arminianen en doen daarmee tekort aan (eigenlijk: stellen terzijde) Gods soevereiniteit. Zijn beslissing is niet “voorwaardelijk”, zij is niet van menselijk gedrag afhankelijk. De uitverkiezing is gebeurd met voorkennis van God van de persoon, maar niet op grond van de voorkennis van God van het gedrag van de mensen, die zich bekeren zouden (1 Petrus 1:2; vergelijk Handelingen 13:48).
De Bijbel leert echter niet, dat iemand tevoren tot verderf bestemd wordt5. De “dubbele predestinatie”, die de Cavinisten leren, schijnt weliswaar logisch. Zij is daarmee echter nog niet opeens een geoorloofde conclusie6. Toch zou God het recht hebben mensen tot verderf uit te kiezen (Romeinen 9:20 vv). Maar God wil, dat alle mensen behouden worden (1 Timotheüs 2:4). Wie geoordeeld zal worden, was niet bereid zich te bekeren, heeft over zichzelf het verderf opgehoopt (Romeinen 2:5) en tot verderf toebereid (Romeinen 9:22; 1 Petrus 2:8).
Praktijktip: Hoe krijg ik “greep” op de kwestie van de uitverkiezing?
Het is belangrijk, de zijde van God (de souvereine genade) en de menselijke zijde (de verantwoordelijkheid) te onderscheiden:
Wanneer ik mij tot de Heer Jezus bekeerd heb en daarmee mijn verantwoordelijkheid nagekomen ben, kan ik dankbaar zijn: Ik weet dat ik uitverkoren ben (Efeze 1:4). Dat maakt het voor mij groot, dat God mij al kende en liefhad, vóór ik ook maar geboren was. En aan de praktijk van het geloof van mijn geloofsgenoten onderken ik, dat zij uitverkoren zijn (1 Thessalonika 1:4). Of een mens die zich nog niet bekeerd heeft, uitverkoren is – daarover moet ik mij geen gedachten maken. Daar bevind ik mij aan de andere kant van het “zegel”, de verantwoording: Ik moet en zou graag deze mensen tot de Heer Jezus leiden. In het gesprek met een ongelovige is de uitverkiezing pas met recht een thema, want voor hem geldt niet: “Beproef u of u uitverkoren bent”, maar: “Heb berouw en bekeer u!” Wie wil, kan komen (Openbaring 22:17). Wie zich niet bekeren wil, gaat daarom verloren.
2. Dan zouden positieve invloeden zoals de nadruk op de autoriteit van het Woord van God, de waardering van Gods souvereiniteit en genade, daaruit volgend de duidelijke godsvrucht en de eis om consequente discipelschap te noemen zijn, maar ook verkeerde inzichten en verkeerde ontwikkelingen zoals het houden van de tien geboden als levensregel voor de christen, de “Lordship Salvation” (tot redding van een mens is ook overgave aan Jezus Christus noodzakelijk) en de neiging tot overdreven nadruk leggen op de aardse aspecten, zoals hier en daar in de leer over het 1000-jarig rijk, de “verbondstheologie” en met betrekking tot de hemelse positie van de gelovigen en zijn betrekking tot de verheerlijkte Heer naar voren komt. Op te merken valt ook dat er “extreme” (“hypercalvinistische”), maar ook “gematigde” houdingen onder de Calvinisten zijn.
3. De “vijf punten” worden naar de beginletters in het Engels “TULIP” afgekort.
4. Vaak ook “definite atonement” genoemd – “werkzame verzoening” – om niet de begrenzing maar de werkzaamheid van de verzoening te beklemtonen (die immers alleen voor de verlosten geldt).
5. Deze leer noemt men ook “dubbele predestinatie”, ook “voorbestemming in beide richtingen”, de ene ter behoudenis, de ander tot verderf.
6. Logische overtuiging is alleen de omgekeerde conclusie: “Wie geen heil heeft, is niet uitverkoren”. Daar er toch al meerdere groepen van uitverkorenen zijn (niet alleen de voor de grondlegging der wereld uitverkorenen, maar ook van de grondlegging der wereld af aan uitverkorenen – Mattheüs 25:34; Openbaring 13:8), is er geen eenmalige uitverkiezingsbeslissing “of behoudenis – of verderf”. Dat is een ontoereikende menselijke blik in Gods eeuwigheid.
Thorsten Attendorn, © Folge mir nach
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW