2 jaar geleden

De profeet Elia en zijn gebeden

1 Koningen 17 vers 1:
“En Elia, de Tisbiet, uit de inwoners van Gilead, zei tegen Achab: Zo waar de HEERE, de God van Israël, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen komen, behalve op mijn woord!”

God verhoort altijd onze gebeden, maar niet altijd door ons te geven wat wij vragen. Er is vaak op gewezen, dat God drie antwoorden heeft op onze gebedsverzoeken: Ja. – Nee. – Wacht. Bovendien ervaart het geloof, dat juist wanneer Hij een bepaald verzoek misschien niet inwilligt, de Heer op veel wonderbaarlijker manieren zegent, dan wij ooit hadden gedacht. Aan de hand van het voorbeeld van de profeet Elia en zijn gebeden, worden de beginselen van zowel verhoorde als onverhoorde gebeden geïllustreerd.

1. Jakobus deelt ons in zijn brief iets mee, dat wij niet kunnen opmaken uit het historische verslag in het eerste boek Koningen. “Elia was een mens van gelijke natuur als wij, en hij bad een gebed1 dat het niet zou regenen, en het regende drie jaar en zes maanden niet op aarde” (Jak. 5:17). Als gevolg van dit ernstige, vrijmoedige gebed komt Elia vrijmoedig bij Achab met de woorden: “Zo waar de HEERE, de God van Israël, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen komen, behalve op mijn woord!”. Dit gebed van de profeet was een gebed van geloof, dat de belofte in zich droeg te worden verhoord.

Hoe kon hij in deze zaak met zoveel vertrouwen bidden? Omdat hij een basis had voor zijn gebed in het Woord van God. Mozes had het volk Israël meegedeeld: “Wees op uw hoede dat uw hart niet verleid wordt, zodat u afwijkt, andere goden dient en u voor hen neerbuigt. Anders zal de toorn van de HEERE tegen u ontbranden en zal Hij de hemel sluiten, zodat er geen regen meer zal zijn …” (Deut. 11:16,17).

Het volk was werkelijk afgeweken onder Achab. De Israëlieten dienden andere goden. Elia verwachtte dus, dat God zou doen wat Hij had aangekondigd. Hij vroeg God om het te doen; hij verwachtte het; hij kondigde het aan – dát was geloof.

Elia bad niet voor persoonlijke belangen, maar “ijverde” voor de eer van God. De verwachte tuchtiging tot bekering van het volk zou omstandigheden met zich meebrengen, waaronder ook Elia mee zou moeten “lijden.” Maar hij mocht in die dagen van tuchtiging, toen de hand van God zwaar op Zijn volk lag, de hulp van de Heer heel bijzonder ervaren.

2. Dan lezen we verder in Jakobus 5: “En Hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde bracht haar vrucht voort” (vs. 18). In het eerste gebed deelt Jakobus ons mee dat Elia ernstig bad, omdat wij anders niets van dit gebed af zouden weten. In dit tweede geval kunnen wij uit dit historisch bericht afleiden, dat het niet minder ernstig was. “… maar Elia klom naar de top van de Karmel, boog zich voorover ter aarde. Vervolgens legde hij zijn gezicht tussen zijn knieën” (1 Kon. 18:42).

Ook in dit gebed wist Elia, op grond van Gods Woord, dat hij bad in overeenstemming met Gods gedachten. Koning Salomo had reeds tot God gezegd: “Als de hemel gesloten is en er geen regen komt, omdat zij tegen U gezondigd hebben, en zij op deze plaats bidden, Uw Naam belijden en zich van hun zonde bekeren, omdat U hen vernederde, luistert Ú dan in de hemel en vergeef de zonde van Uw dienaren en van Uw volk Israël, want U leert hun de goede weg waarop zij moeten gaan, en geef regen op Uw land, dat U aan Uw volk als erfelijk bezit hebt gegeven” (1 Kon. 8:35,36).

In verband met Gods antwoord op Salomo’s gebed in 1 Koningen 9, wist Elia dat God Zijn goedkeuring had gegeven aan dit verzoek. Het volk had inderdaad de naam van de Heer beleden; zij hadden Baäl openlijk afgezworen en zijn priesters gedood. Dus Elia bad vrijmoedig, dat God Zijn beloften zou vervullen.

3. Voordat de tijd was aangebroken, dat het volk zou belijden: “De HEERE is God, de HEERE is God!” (1 Kon. 18:39), bad Elia op de berg Karmel, dat God vuur uit de hemel zou laten vallen om zijn offer te verteren. Het antwoord op zijn gebed was indrukwekkend: “Toen viel er vuur van de HEERE neer, verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en het stof. Zelfs het water in de geul likte het op” (1 Kon. 18:38).

Ook dit was een gebed van geloof. Hoewel Elia hier niet beschikte over een concreet Woord van God, zoals in de andere twee gevallen, kende hij tenminste twee voorbeelden van Gods handelen op deze wijze uit de geschiedenis van Zijn volk: David en Salomo.

“Vervolgens bouwde David daar voor de HEERE een altaar, en bracht brandoffers en dankoffers. Toen hij de HEERE aanriep, antwoordde Hij hem door vuur uit de hemel, op het brandofferaltaar” (1 Kon. 21:26).

“Toen Salomo geëindigd had dit gebed te bidden, kwam het vuur uit de hemel neer en verteerde het brandoffer en de slachtoffers, en de heerlijkheid van de HEERE vervulde het huis” (2. Kron. 7:1).

4. In 1 Koningen 19 daarentegen vinden wij een heel ander gebed van Elia, dat op het eerste gezicht volkomen onbeantwoord bleef. Onder de dreigementen van Izebel vluchtte Elia de woestijn in. Daar ging hij moedeloos en teleurgesteld onder een bremstruik zitten en “bad om te mogen sterven. Hij zei: Het is genoeg. Neem nu mijn leven, HEERE, want ik ben niet beter dan mijn vaderen” (1 Kon. 19:4).

Izebel en haar dienaars zochten hem om hem om te brengen, dus bad Elia God om hem te laten sterven. Hij zou liever sterven door de hand van God dan gedood te worden door Izebel. Maar God deed niets van dien aard. Dit was geen gebed van geloof, maar een gebed van wanhoop. Het antwoord van God hierop was een volmondig “Nee.”

Misschien denken ook wij wel eens, dat God ons gebed niet verhoort omdat wij helemaal niet zien, dat Hij op een veel betere manier heeft geantwoord, dan wij hadden verwacht en gevraagd. Zo was het ook met Elia. God beantwoordde zijn dwaze verzoek niet. Integendeel, Hij had iets veel beters voor hem in petto. Niet alleen zou hij toen niet sterven onder de bremstruik, hij zou helemaal niet sterven! God zou hem in een stormwind in een vurige wagen rechtstreeks van de aarde naar de hemel laten gaan. Eeuwen later zou hij nog eens op aarde verschijnen, samen met de Heer op de berg van de verheerlijking (zie o.a. Luk. 9:30-31).

Naast het besef dat God onze gebeden van geloof verhoort, die in overeenstemming met Zijn gedachten worden uitgesproken, is het ook bemoedigend om te zien dat Hij, in Zijn barmhartigheid, onze vaak dwaze gebeden, die uit wanhoop geboren zijn, op een heel andere, maar veel heilzamere manier verhoort, dan wij ooit hadden gedacht.

 

NOOT:
1. Of ‘bad indringend’.

 

Michael Vogelsang; © www.haltefest.ch

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW