Bijbelgedeelte: Daniël 3 vers 28-30
28. Nebukadnezar nam het woord en zei: Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego, Die Zijn engel heeft gezonden en Zijn dienaren heeft verlost, die op Hem hebben vertrouwd, het bevel van de koning hebben weerstaan en hun lichaam hebben overgegeven, omdat zij geen enkele god wilden vereren of aanbidden dan hún God.
29. Daarom wordt door mij een bevel uitgevaardigd dat elk volk, elke natie of taal die lasterlijke dingen zegt over de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego, in stukken zal worden gehouwen en dat zijn huis tot een mesthoop zal worden gemaakt, want er is geen andere god die zo redden kan.
30. Toen maakte de koning Sadrach, Mesach en Abed-Nego voorspoedig in het gewest Babel.
Ongedeerd waren de drie vrienden uit de vuuroven tevoorschijn gekomen ten overstaan van alle hoogwaardigheidsbekleders van Babylon. En Nebukadnezar moest nu bekennen, dat God Zijn engel had gezonden om hen te redden. Profetisch kunnen we hierin een beeld zien van de erkenning van de volken en hun leiders voor de bevrijding van het volk Israël, en ook hun eerbetoon aan de Koning van dat koninkrijk die die bevrijding voor Zijn volk tot stand bracht (Zach. 8:23; Ps. 102:17). Dit maakt duidelijk, dat de profetische vervulling van dit beeld verder gaat dan de grenzen van de gebeurtenissen van die tijd.
Maar we zouden de hoofdgedachte uit het oog verliezen als we ons niet zouden houden aan wat we hier hebben. De belangrijkste les van Daniël 3 is hoe we ons moeten gedragen tegenover de regeringen en machten die over ons zijn gesteld. Het beeld in Daniël 2 toont ons de complete ontwikkeling van de tijden van de volken – van hun begin tot hun einde. Dit is de basis waarop de historische hoofdstukken die volgen rusten. Maar deze historische hoofdstukken bevatten ook profetische beelden die verder gaan dan hun normale morele toepassing. We moeten ze alleen niet op overdreven wijze interpreteren. En deze profetische verwijzingen zijn gezaghebbend voor de tijden van de volken. Wat we in de hoofdstukken 3 tot en met 6 vinden, is kenmerkend voor de gehele tijd van de volken, dus ook voor onze huidige tijd. En in dit hoofdstuk 3 leren we, dat afgoderij de tijd van de volken kenmerkt. Het is niet vragen naar God, maar je eigen afgoden maken. Dus in de verschillende historische verslagen hebben we profetische verwijzingen naar de volledige tijden van de volken. Naast de morele toepassing op ons, mogen we dus ook verder kijken naar dit gezichtspunt, we moeten het alleen niet overdreven interpreteren en de basislijn kwijtraken door allerlei zijgedachten.
Het beeld van Nebukadnezar is een religie die gerealiseerd moest worden. En de huidige ontwikkelingen in Europa gaan in dezelfde richting. Er worden vandaag de dag dingen in wetgeving vastgelegd die tegen het Woord van God ingaan. Deze geest is doorgedrongen in het hele christendom, bijvoorbeeld de positie van de vrouw binnen de christelijke gemeenschap – en ook in christelijke samenkomsten. De eis van de staat voor gelijkheid werd onmiddellijk overgenomen door de kerk, en als gevolg daarvan dringt het door in alle gebieden van de christelijke wereld. Kunnen we daar vandaag de dag nog aan ontsnappen? We worden er nog niet toe gedwongen, maar in hoeverre geven we vrijwillig toe aan deze trend? Ten laatste op het moment van de opname van de gemeente zal de laatste remmende drempel weggevallen zijn (2 Thess. 2:6,7). Een ander beschamend voorbeeld is de gelijke behandeling van elke seksuele geaardheid; vandaag de dag moet men al bang zijn om in het openbaar te zeggen dat homoseksualiteit volgens de Bijbel verderfelijk is. Als we het Woord van God niet meer mogen laten spreken, dan beginnen we ons hoofd te buigen voor dit beeld, en uiteindelijk liggen we plat op de grond!
“Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego”: Nebukadnezar had gezien, dat deze drie vrienden vertrouwden op een God die de Zijnen niet in de steek laat. Hij schaamt zich er niet voor om de God van deze getrouwen genoemd te worden (Hebr. 11:16). Nebukadnezar moet erkennen, dat de drie vrienden juist hadden gehandeld door op hun God te vertrouwen en zich niet aan de koning te onderwerpen. Ze hadden hun God meer gehoorzaamd dan de man die tussen hen en hun God in wilde komen. Ze hadden hun lichaam overgegeven, hadden niet gevochten voor hun eigen leven, maar hadden dat overgegeven voor hun God (verg. Openb. 12:11). Meer dan hun eigen leven bezaten ze niet; alles wat ze hadden gaven ze op voor hun God. Heeft dit in de toepassing van Romeinen 12 vers 1 niet ook een morele vermaning voor ons vandaag? Zij sloten geen compromissen en hun God heeft Zich aan hen verbonden. Maar in de manier waarop Nebukadnezar over deze God spreekt, wordt nog steeds een zekere afstand tot deze God duidelijk, vergelijkbaar met Daniël 2 vers 47. Hij was onder de indruk van Gods handelen, maar meer ook niet:
- Hij erkent de macht van God; hij wist dit krachtige ingrijpen van God juist aan te duiden.
- Hij erkent, dat de drie vrienden dienaren van God waren en geen dienaren van Nebukadnezar.
- Hij erkent het vertrouwen van de drie vrienden in deze God; net als Mozes vreesden ze de toorn van de koning niet (Hebr. 11:27) en keken ze naar de Onzichtbare die op dat moment bij hen in de vuuroven was.
Als Nebukadnezar nu spreekt over een engel van de God op Wie de drie vrienden hadden vertrouwd, is hij verder gekomen in zijn kennis dan in vers 25. Hier spreekt hij duidelijk niet meer over een lid van zijn godenwereld, maar over de enige ware God die Zijn engel heeft gezonden. In Exodus 3 vers 2; Richteren 6 vers 11 en in veel andere passages in het Oude Testament is de Engel van de Heer de Heer Jezus zelf. Wat opvalt aan deze passages is, dat ze afwisselend spreken over de Engel van de Heer en over de Heer zelf, wat duidelijk maakt dat de Engel van de Heer geen schepsel is, maar God Zelf, de Zoon van God, die het beeld is van de onzichtbare God. De drie vrienden hadden in de vuurhaard ervaren, dat de engel van de Heer zich legert rondom hen die Hem vrezen en dat Hij hen redt (Ps. 34:8).
Nebukadnezar had zichzelf ten onrechte tussen het geweten van de drie vrienden en God geplaatst; en nu doet hij in vers 29 weer iets soortgelijks. Hij schiet zijn doel voorbij in zijn reactie en handelt buitensporig. Het is vaak het geval met ons, dat we snel van eenzijdige overdrijving naar precies het andere uiterste kunnen gaan. We vinden zulk gedrag verschillende keren in het geval van koning Saul, die vaak uit emotie handelde. Het Nieuwe Testament laat ons daarentegen duidelijk zien, dat we gekenmerkt moeten worden door nuchterheid en bezonnenheid in ons gedrag, of dat nu in ons persoonlijk leven is of in de plaatselijke gemeenten.
Nebukadnezar heeft niets gemaakt van al zijn mooie woorden, hij heeft ook geen greintje geleerd. Hij reageert in vers 29 net zo autoritair en vleselijk als in Daniël 2 vers 5. Daniël 4 laat dat ook meteen zien. En het wordt pas anders met hem als hij eerst een dier wordt en daarna weer een mens. Pas dan is hij een ander mens dan daarvoor. Hij vindt weliswaar woorden van erkenning voor God, maar hij is nog niet klaar met zichzelf. Het handelen van God met deze goddeloze man is al in beweging. Nebukadnezar ervoer iets, dat geen mens ooit heeft ervaren. God had doelen met hem; en omdat Hij hem herstelde, dient hij vervolgens als een beeld van het einde. Met koning Belsazar daarentegen handelt Hij heel anders en rekent Hij in slechts één dag met hem af (Dan. 5); Hij nam niet veel tijd met hem nadat het schrift was verschenen! Heinrich Heine schreef hier een ballade over en zijn laatste woord is: “In diezelfde nacht werd Belsazar, de koning van de Chaldeeën gedood.” God beantwoordt deze verachting van God, deze lastering van God, met heilige ernst; diezelfde nacht komt hij om en het koninkrijk wordt hem afgenomen. En dat is ook de verandering van het Babylonische naar het Medo-Perzische Rijk.
Vers 28 is de reactie van Nebukadnezar op de God van Israël, vers 29 is zijn reactie op alle volken en naties, en in vers 30 heeft hij ook nog een omslag voor de drie vrienden. God zorgt er hier via koning Nebukadnezar voor, dat de drie vrienden een bijzonder antwoord op hun trouw krijgen (verg. 1 Sam. 2:30; Jes. 25:8). God eert hen die Hem eren, en Hij zal de herinnering aan het lijden dat zij hebben doorstaan van hen wegnemen! Wat betreft deze gunsten van de Babylonische koningen aan Daniël en zijn vrienden, zien we dat God niet alleen anders had gehandeld met de koningen Nebukadnezar en Belsazar, maar ook dat de vier vrienden verschillend reageerden op de gunsten van deze koningen. Aan het einde van Daniël 2 en hier in vers 30 hebben ze deze gunsten duidelijk geaccepteerd, maar Daniël wijst de geschenken en eerbewijzen van koning Belsazar resoluut af (Dan. 5:17).
Belsazar *
Die Mitternacht zog näher schon;
in stiller Ruh’ lag Babylon.
Middernacht naderde;
in stille rust lag Babylon.
Nur oben in des Königs Schloss,
da flackert’s, da lärmt des Königs Tross.
Alleen boven in het kasteel van de koning
is er ’n flikkering, daar is het geluid van de troepen van de koning.
Dort oben in dem Königssaal
Belsazar hielt sein Königsmahl.
Daarboven in de koningszaal
hield Belsazar zijn koninklijk maal.
Die Knechte saßen in schimmernden Reih’n,
und leerten die Becher mit funkelndem Wein.
De knechten zaten in glanzende rijen,
en leegden de bekers met fonkelende wijn.
Es klirrten die Becher, es jauchzten die Knecht’;
so klang es dem störrigen Könige recht.
De bekers rinkelden, de knechten jubelden;
Zo klonk het voor de lastige koning juist.
Des Königs Wangen leuchten Glut;
im Wein erwuchs ihm kecker Mut.
De wangen van de koning gloeien;
in de wijn werd hij moedig.
Und blindlings reißt der Mut ihn fort
und er lästert die Gottheit mit sündigem Wort.
En blindelings sleept zijn moed hem voort
en lastert hij de Godheid met een zondig woord.
Und er brüstet sich frech und lästert wild;
die Knechtenschar ihm Beifall brüllt.
En hij schept brutaal op en lastert wild;
de schare knechten brult hem hun bijval toe.
Der König rief mit stolzem Blick;
der Diener eilt und kehrt zurück.
De koning riep met een trotse blik;
de knecht haast zich en keert terug.
Er trug viel gülden Gerät auf dem Haupt;
das war aus dem Tempel Jehovas geraubt.
Hij droeg veel gouden voorwerpen op zijn hoofd;
dat gestolen was uit de tempel van de HEER.
Und der König ergriff mit frevler Hand
einen heiligen Becher, gefüllt bis am Rand.
En de koning greep met een heiligschennende hand
een heilige beker gevuld tot aan de rand.
Und er leert ihn hastig bis auf den Grund,
und rufet laut mit schäumendem Mund:
En hij leegt het haastig tot op de bodem,
en schreeuwt luid met schuimende mond:
„Jehova! dir künd ich auf ewig Hohn –
ich bin der König von Babylon!“
“HEER! U verklaar ik voor eeuwig hoon —
Ik ben de koning van Babylon!”
Doch kaum das grause Wort verklang,
dem König ward’s heimlich im Busen bang.
Maar nauwelijks was het vreselijke woord vervaagd,
was de koning heimelijk in zijn boezem bang.
Das gellende Lachen verstummte zumal;
es wurde leichenstill im Saal.
Het schrille gelach stierf weg;
Het werd stil als een lijk in de zaal.
Und sieh! und sieh! an weißer Wand
da kam’s hervor wie Menschenhand;
En zie! en zie! op de witte wand
kwam het tevoorschijn als een mensenhand;
und schrieb, und schrieb an weißer Wand
Buchstaben von Feuer, und schrieb und schwand.
en schreef, en schreef op de witte wand
letters van vuur, en schreef en verdween.
Der König stieren Blicks da saß,
mit schlotternden Knien und totenblass.
De koning zat met fronsend gezicht,
knikkende en doodsbleek.
Die Knechtenschar saß kalt durchgraut,
und saß gar still, gab keinen Laut.
De menigte knechten zat koud en grauw,
en zaten heel stil en maakten geen geluid.
Die Magier kamen, doch keiner verstand
zu deuten die Flammenschrift an der Wand.
De bezweerders kwamen, maar niemand wist
het vlammende schrift op de muur te duiden.
Belsazar ward aber in selbiger Nacht
von seinen Knechten umgebracht.
En Belsazar werd echter diezelfde nacht
door door zijn knechten omgebracht.
Heinrich Heine
* PS: Dit gedicht is vrij zonder dichtvorm uit het Duits vertaald.
Achim Zöfelt; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 07.06.2014.
Geplaatst in: Christendom, Toekomst
© Frisse Wateren, FW