Daniel 3 vers 8-12
Daniël 3 vers 8-11:
8. Daarom kwamen op datzelfde tijdstip Chaldeeuwse mannen naar voren, die de Joden openlijk beschuldigden1.
9. Zij namen het woord en zeiden tegen koning Nebukadnezar: O koning, leef in eeuwigheid!
10. U, o koning, hebt zelf bevel gegeven dat iedereen die het geluid zou horen van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten, moest neervallen en het gouden beeld aanbidden,
11. en dat wie niet zou neervallen en aanbidden, midden in de brandende vuuroven zou worden geworpen.
Dit gedeelte begint met een daarom. Waar verwijst het naar? Vers 7 was geëindigd met alle volken die neervielen bij het geluid van de muziek en het beeld aanbaden – behalve deze drie Joden. We leren hieruit, dat het aantal mensen dat meedoet nooit een maatstaf is voor de juistheid van een handeling! Als er iets tussen ons geweten en God komt, moeten we God trouw blijven. De drie vrienden kenden gewoon het Woord van God en hielden zich aan het eerste en tweede gebod van Exodus 20 vers 3 en 4. Dat was voor hen voldoende motivatie om het gebod eenvoudig niet te gehoorzamen. Als we de wil van God duidelijk kunnen vinden in Zijn Woord, hoeven we niet te bidden over hoe we ons moeten gedragen, maar moeten we er eenvoudig naar handelen.
De drie vrienden verzetten zich niet op spectaculaire wijze tegen het bevel van de koning. Als ambtenaren zijn zij weliswaar uitgenodigd voor de inwijding van het beeld (Dan. 2:49 + 3:2,3) en hebben zij die uitnodiging waarschijnlijk aangenomen, maar zij bogen niet voor het beeld. Zij onderscheidden dus heel goed hoever zij nog moesten gehoorzamen aan het bevel van de koning en waar zij een grens bereikten die hen in strijd zou brengen met het Woord van God. Uit vers 12 kunnen we dan opmaken dat die grens voor hen altijd bereikt werd als het ging om de vreemde goden van Babel; en het was een principiële houding bij hen om die goden niet te dienen. En dan organiseren ze geen demonstratie, ze schrijven geen petitie, ze doen niet aan public relations – ze gaan er gewoon niet in mee en dan worden ze daar door hun beschuldigers op aangesproken. En dan later, als het erop aankomt, getuigen ze ook trouw van hun God.
Waarschijnlijk zonder het te bedoelen, geven de Chaldeeuwse mannen in de verzen 8 en 12 een prachtig getuigenis aan de drie vrienden van Daniël. Zij noemen hen bij hun nieuwe Babylonische namen, maar zij duiden de Joden aan en spreken over Joodse mannen. In hoofdstuk 1 hadden we gezien, dat zij koste wat kost heropgevoed moesten worden om hen tot Chaldeeën te maken. Maar zij waren afgezonderd gebleven voor hun God en hadden zich niet laten onderwerpen, en dit wekte de haat van deze Chaldeeën. Zij waren een struikelblok en een doorn in het vlees van dit Babylonische rijk gebleven. Tot nu toe hadden we trouwens altijd gezien, dat Daniël de weg leidde, maar nu zien we bevestigd dat deze drie mannen uit hetzelfde hout gesneden waren, dat ze dezelfde trouw hadden. Zij waren niet slechts aanhangers, zoals Lot in zijn tijd.
De uitdrukking die hier vertaald is als aan de kaak stellen, betekent eigenlijk iemands stukken opeten, belasteren, beschuldigen. Het wordt later ook gebruikt in verband met Daniël (Dan. 6:25). Hun haat tegen deze Joden was zo groot dat zij hen het liefst zouden hebben opgegeten. Deze Joodse mannen waren afgezonderd gebleven onder dit volk, hadden zich in al hun gedrag niet aangepast aan de Babylonische ritus. Zij werden aangeklaagd om hun trouw, niet om hun wandaden (1 Petr. 4:15,16).
Deze paar trouwe Joden worden uit alle macht verleid in een vreemd land:
- Hoofdstuk 1 heeft de verleiding door de culturele wereld laten zien;
- hoofdstuk 2 had de verleiding meer door de politieke wereld laten zien;
- hoofdstuk 3 toont nu de verleiding door de religieuze wereld.
In al deze verleidingen blijven ze trouw. Het zijn er maar weinigen, maar ze blijven echt trouw aan hun God, ongeacht in welke kleur de verleiding komt. En ze staan hier als het ware voor het hele volk. Als hun aanklagers over de Joden spreken, bedoelen ze eigenlijk alleen deze drie mannen. God ziet het te allen tijde, dat degenen die Zijn Woord trouw bewaren, de ware vertegenwoordigers van Zijn volk zijn.
Van Jozef wordt gezegd, dat hij de geweide onder zijn broers was (Gen. 49:26; Deut. 33:16). Het is duidelijk, dat de meeste Joden zich hadden aangepast, behalve Daniël en deze drie vrienden niet. Dit was ook het geval tijdens de ‘tijd van verbod’,2 toen velen in de ‘Bund’ gingen. En wie dat niet had gedaan, moest smaad ervaren van zijn eigen broeders en zusters. In die tijd zeiden broeders tegen broeders: “Jullie krijgen we ook nog wel”! We moeten ons ervan bewust zijn, dat het ook donkerder zal worden in onze huidige dagen, daarom moeten we innerlijk dichter bij elkaar komen en de weg bewandelen met meer praktische broederlijke liefde, om elkaar te versterken in ons geloof en om naar het gemeenschappelijke doel te gaan in wederzijdse waardering en steun.
“Nu zijn er Joodse mannen die u over het bestuur van het gewest Babel hebt aangesteld, namelijk Sadrach, Mesach en Abed-Nego. Deze mannen hebben op uw bevel, o koning, geen acht geslagen. Uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat u hebt opgericht, aanbidden zij niet“ (vs. 12)
De aanklagers in de verzen 10 en 11 herhalen zowel het expliciete gebod van de koning als de dreigende straf, maar in vers 12 maken ze er een directe zaak van tussen de koning en de drie vrienden door hen herhaaldelijk persoonlijk aan te spreken: “die u over het bestuur … aangesteld”; “Deze mannen hebben op uw bevel, o koning, geen acht gegeven”; “Uw goden vereren zij niet”; “het gouden beeld dat u hebt opgericht, aanbidden zij niet.” Ze willen hem erop wijzen, dat hij als persoon en koning door hen niet wordt gerespecteerd, dat zijn religie door hen wordt afgewezen. Met deze verzwaring van de aanklachten willen ze ervoor zorgen, dat de dreigende straf op deze drie vrienden zou worden uitgevoerd. De eerste beschuldiging, dat ze de koning zelf niet respecteerden, was echter een gemene leugen. In hun verantwoording in vers 18 reageren de drie vrienden dan alleen op de tweede en derde beschuldiging en bevestigen zij trouw hun vastberaden houding ten opzichte van deze vreemde goden.
In Daniël 1 hadden we ontdekt, dat ze het tafelvoedsel van de koning niet hadden gegeten, dan vinden we hier, dat ze principieel de vreemde goden niet hadden gediend, en nu, ondanks de dreiging van bestraffing van de vurige oven, kwam hun weigering om dit gouden beeld te aanbidden. In de eerste twee gevallen hadden ze standvastigheid getoond en Gods geboden gehoorzaamd; en ten derde, toen dit koninklijke gebod kwam om het beeld te aanbidden, gehoorzaamden ze opnieuw. Er was geen geleidelijke toegeven van hen. Als we dat doen, zullen we de kracht verliezen om weer standvastig te zijn in de volgende verzoeking die tegen Gods gedachten is! We moeten God gehoorzamen en trouw zijn in de kleine dingen, dan zullen we ook de kracht hebben om gehoorzaam te zijn in verdere geloofsbeproevingen. Laten we ook deze drie jongemannen als voorbeeld nemen voor ons eigen geloofsleven!
Achim Zöfelt; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 12.02.2014.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW