4 jaar geleden

De Openbaring (9)

Openbaring 4

God en het Lam

We hebben gekeken naar “wat is.” Het vierde hoofdstuk begint in vers 1 met de woorden:

“Hierna (dat wil zeggen, ná datgene, wat is) zag ik: En zie, een deur was geopend in de hemel, en de eerste stem die ik gehoord had als van een bazuin, die met mij sprak, zei: Kom hier op en Ik zal u tonen wat hierna moet gebeuren”.

Wat nu volgt, kan in twee delen worden verdeeld: de voorbereidende oordelen die voorafgaan aan de komst van Christus en de vestiging van Zijn koninkrijk, en Zijn komst en het koninkrijk zelf. We zullen ons nu met het eerste deel bezighouden.

Wanneer vinden deze gebeurtenissen plaats? Als “wat is” alleen verwijst naar de zeven gemeenten in Klein-Azië, begint “wat hierna zal gebeuren” (1:19) wel enige tijd na het schrijven van dit bijbelboek. Het lijdt geen twijfel, dat er een zeker verband bestaat tussen wat er in hoofdstuk 4 wordt gezegd én grote gebeurtenissen in de geschiedenis die na de eerste eeuw volgden. Maar veel profetieën vinden eerst algemene en gedeeltelijke vervulling, en pas daarna een veel nauwkeurigere en uitgebreidere. Als “wat is” de hele geschiedenis van de gemeente omvat, zal “wat hierna zal gebeuren” pas ingaan als de geschiedenis van de gemeente voorbij is.

Het kan nuttig zijn om de profetie kort te schetsen, zoals deze ook in andere delen van de Bijbel voorkomt. Twee grote gebeurtenissen worden voor de gemeente en de wereld genoemd. Het is de komst van de Heer voor de gelovigen en de komst van de Heer met de gelovigen. Het is uiterst belangrijk op te merken dat deze verschillen – zowel qua timing als qua karakter.

De komst van de Heer voor de gelovigen is de huidige hoop van de gemeente. Als dit gebeurt – dat kan op elk moment – zullen alle levende en dode gelovigen sinds de schepping van de wereld worden opgehaald om de Heer in de lucht te ontmoeten. De gemeente als het lichaam van Christus, dat alleen bestaat uit wedergeboren christenen, zal de aarde verlaten.

Na de komst van de Heer voor de gelovigen en vóór Zijn komst met de Zijnen, zal God er niet langer mee bezig zijn om een volk op te nemen om hen met Christus in de hemel te verenigen. Hij zal veeleer de weg voor de oprichting van het aardse koninkrijk van Christus vrijmaken en een volk voorbereiden, dat Christus als Zijn heerser erkennen zal. Deze twee doelen worden bereikt door middel van zware aardse oordelen. Door deze oordelen zal God Zijn vijanden straffen en Zijn volk reinigen. “Het uur van de verzoeking” (3:10) komt overeen met de periode, waarin deze oordelen zullen plaatsvinden.

De komst van de Heer met de Zijnen zal aan het einde van dit “uur van de verzoeking” plaatsvinden, nadat de voorbereidende oordelen zijn voltooid. Deze gebeurtenis wordt “de komst van de Zoon des Mensen” (zie  Matth. 24:27,37,39), de komst van de dag van de Heer (zie Hand. 2:20; 1 Thess. 5:2; 2 Petr. 3:10) en de verschijning van Christus (zie 2 Thess. 2:8; 1 Tim. 6:14; 2 Tim. 4:1,8; Titus 2:13) genoemd. Bij deze komst zal Christus Zijn vijanden oordelen, Zijn uitverkoren aardse volk bevrijden en Zijn rechtvaardige heerschappij over de aarde beginnen.

De tijdsperiode, die tussen de komst van de Heer voor de gelovigen en de komst van de Heer met hen, respectievelijk tussen de opname en de vestiging van het duizendjarig rijk ligt, zal worden gekenmerkt door zware oordelen. Gedurende deze tijd zullen God en Christus niet op dezelfde wijze handelen of Zich openbaren, zoals in de huidige heilsperiode gebeurt.

We zullen in de voorliggende profetieën zien, hoe het handelen van God en Zijn titels met het karakter van deze periode overeenstemmen en hoe ze totaal verschillen van het karakter van de huidige bedeling.

De voorbereidende oordelen, die in dit deel van Openbaring worden beschreven, zijn onderverdeeld in verschillende groepen. Voordat we hier echter naar verwijzen, zien we een scène in de hemel. We kunnen alle gebeurtenissen vanuit Gods perspectief bekijken. We herkennen ook het karakter van Zijn handelen en hoe Hij Zijn bedoelingen vervult. We krijgen ook de geheime bronnen te zien van de oordelen die de aarde zullen kwellen.

In deze twee hoofdstukken toont God zich eerst in Zijn autoriteit en hoedanigheid als Schepper Die zich bezighoudt met de aarde die Hij geschapen heeft (hfdst. 4). Dan treedt Hij in Zijn recht als soeverein Rechter op, die de voltrekking van de oordelen ​​aan de “Mens aan Zijn rechterhand, de Mensenzoon in Wie Hij Zich heeft versterkt” overdraagt (hfdst. 5).

God als Schepper

Het eerste vers laat zien hoe Johannes door een open deur in de hemel wordt geroepen. Het hele toneel is veranderd. In de Geest bevindt hij zich niet langer meer op het eiland Patmos, waar hij het oordeel van Christus over de gemeente als de verantwoordelijke getuige van God op aarde vernam, maar in de hemel, waar hij de ontwikkeling van de gebeurtenissen ziet, die aan de oprichting van het duizendjarig rijk zullen voorafgaan. De hemel is ook de plaats, van waaruit de gelovige naar alles kijkt wat er gebeuren zal tijdens “het uur van de verzoeking, dat over het hele aardrijk zal komen” (3:10).

Johannes wordt overgeplaatst naar het gebied van waaruit de gemeente de oordelen van deze verschrikkelijke tijd zal gadeslaan. Hieruit kan worden geconcludeerd, dat de gebeurtenissen die hij beschrijft, met deze oordelen overeenkomen.

Maar waarom wordt er over de opname van de gemeente niets gezegd? De reden daarvoor ligt daarin, dat in het boek Openbaring de gemeente op aarde niet in haar voorrechten en in haar hoop gezien wordt, maar in haar verantwoordelijkheid en falen. Bovendien is de profetie geen doorlopend verhaal, maar een opeenvolging van gebeurtenissen die vaak ver uit elkaar liggen, zowel qua tijd als ook qua omstandigheden. Zo is het hier. Het boek onthult Christus als de Rechter. Zijn oordeel over het belijdende christendom staat voorop. Dan volgen Zijn oordelen over de aarde, nadat alle ware gelovigen – het lichaam van Christus – zijn opgenomen. De vermelding van de opname past niet bij het karakter van Openbaring. We kunnen zien, dat de gemeente als geheel van verlosten de aarde verlaten heeft. Het feit van de opname wordt ons echter elders in de Bijbel beschreven.

De troon in de hemel (4:1-3)

“Terstond kwam ik in [de] Geest; en zie, een troon stond in de hemel en er zat Iemand op de troon; en die daarop zat, was van aanzien een jaspis- en sardiussteen gelijk; en rondom de troon was een regenboog, van aanzien een smaragd gelijk” (vs. 2,3).

Het is God die op de troon zit. Jaspis wordt beschreven als een “zeer kostbaar gesteente” (21:11)1. Beide edelstenen duiden op een glansvolle heerlijkheid. De scène beschrijft een rechtszitting want “van de troon gingen bliksemstralen, stemmen2 en donderslagen uit” (vs. 5). Niettemin wordt het omlijst door een regenboog. Het is het teken van het eeuwige verbond van God met Zijn schepping (Gen. 9:13,16). Toen Ezechiël zag, dat God toen Hij op het punt stond Jeruzalem tot verwoesting prijs te geven, zag hij “het uiterlijk van de regenboog, die in de wolken verschijnt op de dag van de regen” (Ezech. 1:28). God vergeet Zijn verbond met de aarde niet, ook niet bij de voltrekking van het oordeel. De smaragd zou in de ogen van God de waarde van het verbond kunnen symboliseren. De groene kleur lijkt een gunstige werking op het oog te hebben tegen de achtergrond van de dreigende oordelen.

Met de hopeloosheid die alle oordelen veroorzaken, ontstaat er toch vreugde in het hart wanneer men denkt aan Gods onveranderlijk verbond met de wereld, die in de regenboog wordt gesymboliseerd. God wordt verheerlijkt en Christus ontvangt Zijn rechten, zelfs in deze scène. Het hart van de gelovige verheugt zich daarover. Maar het in de regenboog gesymboliseerde verbond heeft betrekking op de aarde en niet op de gemeente. Dat deze in verband met de troon zichtbaar wordt, betekent dat God zich niet met de gemeente, maar met de aarde bezighoudt, waarin Israël in het middelpunt staat.

De vierentwintig oudsten (4:4)

“En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op de tronen zaten vierentwintig oudsten, bekleed met witte kleren en op hun hoofden gouden kronen” (vs. 4).

Wie zijn deze oudsten? Het zijn geen engelen, want in het volgende hoofdstuk staan ​​de engelen “rond de troon en de levende wezens en de oudsten” (5:11). Hun lof verschilt van die van de oudsten.

Het aantal oudsten is symbolisch van aard en verwijst duidelijk naar de 24 priesterlijke klassen die David heeft ingesteld. De witte kleding is beloofd aan de overwinnaar. Later wordt het gebruikt als symbool voor de “gerechtigheden3 van de heiligen” (19:8,14). Zowel de tronen waarop ze zitten als ook de door de oudsten gedragen kronen, worden aan de gelovigen beloofd. De positie als beoordelaar van God in het oordeel verwijst naar de gelovigen die “de wereld zullen oordelen” (1 Kor. 6:2). Dit alles laat de conclusie toe, dat deze oudsten de groep vertegenwoordigen die de lofzang in hoofdstuk 1 vers 5 en 6 is begonnen: “… Hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft verlost door4 Zijn bloed, en ons heeft gemaakt tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in <alle> eeuwigheid! Amen.”

We vinden ook geen vermelding van de gemeente op aarde. Bovendien kijkt Johannes vanuit de hemel op de aarde neer. Dit is de plaats van waaruit de gelovigen de oordelen na de opname zullen volgen. En nu vinden we ook een gezelschap in de hemel, die in elk opzicht overeenkomt met de positie van de opgestane en opgenomen gelovigen.

Bovendien verwijzen de oordelen, waarmee God Zijn verbond met deze aarde hervat, niet naar Gods handelen in de tijd van de genade. Zijn handelen komt overeen met wat voor die tijd voorzegt is, die op de genadetijd volgt, wanneer Hij de vestiging van het koninkrijk voorbereidt. Dit alles laat zien, dat het toneel hier volgt op de komst van de Heer voor de gelovigen. De oudsten in de hemel symboliseren de gelovigen, die zijn opgestaan ​​en opgenomen en aan Hem gelijk zijn gemaakt.

Kenmerken van de troon (4:5-6)

Vervolgens worden de troon en zijn omgeving beschreven:

“En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen5 en donderslagen uit; en zeven fakkels brandden vóór de troon; dit zijn de zeven geesten van God. En vóór de troon was als een glazen zee, kristal gelijk” (vs. 5,6).

De bliksem en het onweer geven aan, dat de troon een troon van oordeel is. De Heilige Geest, gesymboliseerd door de zeven fakkels van vuur, wordt in Zijn veelvoudige activiteiten in het oordeel met betrekking tot de troon gezien. De “glazen zee, kristal gelijk”, kenmerkt de onveranderlijke zuiverheid, die in tegenstelling staat tot het gegoten wasvat (zee) in de voorhof van de tabernakel staat. Op aarde is reiniging noodzakelijk; maar niet in de hemel, zodat de zee niet meer vol water is, maar uit kristal bestaat, dit “ontzagwekkend” kristal, in een onberispelijke zuiverheid van heiligheid, waarop Ezechiël de troon van God zag (Ezech. 1:22,26).

De levende wezens (4:7-8)

Maar naast de brandende fakkels en de glazen zee bevinden zich in het midden van de troon en daaromheen vier levende wezens, die vol ogen zijn van voren en van achteren. Het eerste levende wezen is als een leeuw, het tweede als een kalf, het derde heeft een menselijk gezicht en het vierde is als een vliegende arend. De vier levende wezens hebben elk zes vleugels en zijn rondom en van binnen vol ogen. Ze blijven dag en nacht zeggen: “Heilig, heilig, heilig, Heer, God de Almachtige, die was en die is en die komt” (vs. 8). Deze wezens lijken gedeeltelijk op de zesvleugelige serafijnen, die Jesaja boven de troon van God zag en die uitriepen: “Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten” (Jes. 6: 1-3). Ze lijken ook op de wezens in Ezechiëls visioen. Daar verschijnen dezelfde kenmerken: leeuw, stier, mens en arend. En van de wielen die met de wezens meebewegen, wordt gezegd: “Hun velgen rondom vol ogen” (Ezech. 1:18).

De vier levende wezens die zich zowel op de troon als rond de troon bevinden, zijn geen onafhankelijke wezens. Ze symboliseren veeleer Gods handelen in Zijn voorzienigheid en in oordeel. De vele ogen staan ​​voor volmaakte kennis en begrip. De mens, het kalf, de leeuw en de arend vertegenwoordigen de vier belangrijkste vertegenwoordigers van de levende schepping, waarin God Zijn macht heeft getoond. Vermoedelijk stellen ze ook de wijsheid, het nut, de kracht en de snelheid van Zijn oordelen voor. In de vleugels van de vier levende wezens zien we, hoe snel Gods plannen kunnen worden uitgevoerd, terwijl ze voortdurend Gods heiligheid verkondigen, wat al Zijn handelingen kenmerkt.

In de twee aangehaalde passages in Jesaja en Ezechiël, waarin deze levende wezens voorkomen, handelt God in oordeel. Hij verschijnt bij beide gelegenheden in de tempel in Jeruzalem. En in beide gevallen heeft de verkondiging van Zijn plan, waardoor Hij Zichzelf openbaart, betrekking op het volk Israël, dat de centrale plaats in Zijn aardse regeringswegen inneemt. De heerlijkheid waarin Hij hier gezien wordt, staat in verbinding met Israël. Jesaja werd meegedeeld, dat de verwoesting van Jeruzalem op handen was. Ezechiël zag, hoe de heerlijkheid van God de tempel en de stad Jeruzalem verliet, voordat de heerschappij van de volkeren begon. Later, wanneer de profetie over de regering van de Messias en het herstel van Jeruzalem wordt genoemd, keert dezelfde heerlijkheid terug “dat ik zag … toen ik kwam om de stad te gronde te richten” (Ezech. 43:3). Ze neemt haar intrek in de herbouwde tempel. Dit alles laat zien, dat het hier om een openbaring van de wegen van God gaat, die geen betrekking heeft op de gemeente of de huidige tijdsperiode, maar op Israël en de tijd die zal komen, wanneer God Zijn plannen om de wereld te regeren uitvoert.

Hetzelfde wordt aangegeven door het gebruik van de titel “Heer, God, de Almachtige”. Deze namen herinneren aan Gods verbonden met Abraham en Israël en verwijzen naar Zijn regering van de wereld. Ze worden ook in overeenstemming met de algemene grondgedachten van dit bijbelboek ook in het eerste hoofdstuk gebruikt. In de zeven zendbrieven worden ze dan volledig weggelaten. Na deze mededelingen worden ze opnieuw vermeld en aangehouden tot het einde van het boek, wat aangeeft wat er veranderd is in een periode die totaal verschilt van de tijd van genade.

Aanbidding van de Schepper (4:9-11)

De aankondiging van Gods heiligheid zorgt ervoor dat de vierentwintig oudsten aanbidden.

“En wanneer de levende wezens heerlijkheid en eer en dankzegging zullen geven aan Hem die op de troon zit, die leeft tot in alle eeuwigheid, dan zullen de vierentwintig oudsten neervallen voor Hem die op de troon zit en Hem aanbidden die leeft tot in alle eeuwigheid, en hun kronen neerwerpen voor de troon en zeggen: U bent waard, onze Heer en God, te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestonden zij en zijn zij geschapen” (vs. 9-11).

Deze aanbidding is niet gericht op God de Vader, maar op God de Schepper en de God van de Voorzienigheid. De Heer Jezus wordt in dit hoofdstuk nooit specifiek genoemd. Niettemin verschijnt Hij in de schepping als de Persoon van de Godheid die handelt, want “… alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan samen in6 Hem” (Kol. 1:16,17). Hier is niet de Vader gescheiden van de Zoon voorwerp van de aanbidding, maar God, de Schepper, die de Vader, de Zoon en de Heilige Geest insluit. Alle heerlijkheid van het geschapene is slechts een afgeleide. De oudsten, hoewel gekroond en verbonden met God in de uitvoering van de oordelen, vallen neer en aanbidden de Eeuwige door hun kronen voor de troon neer te werpen. Ze erkennen dat Hij alleen het waard is om heerlijkheid, eer en kracht te ontvangen, want door Hem en voor Hem bestaat alles en werd alles geschapen.

NOTEN:
1. Sardius, of Sardis, of Sarder, of Sardion (Eng. Sardius, Du. Sarder, Fr. sardoine), is de naam van een roodachtige edelsteen. Sardius is een kwarts, een halfedelgesteente waarvan er twee varianten zijn. De door ijzeroxide bruinachtig-rood gekleurde sardius (Eng. sard) en de oranjerode variant, die carneool (ook gespeld karneool) of kornalijn (Eng. carnelean) wordt genoemd. {Christipedia}
2. Of ‘geluiden’; zo verder.
3. Dat zijn de rechtvaardige daden … .
4. Letterlijk ‘in’, dit is ‘in de kracht van’; sommigen lezen ‘gewassen in’.
5. Of ‘geluiden’; zo verder.
6. Dit is in de kracht van Zijn Persoon.

 

Thomas B. Baines; © www.haltefest.ch

Jaargang: 2009 – Bladzijde: 116.

Geplaatst in: , ,
© Frisse Wateren, FW