Openbaring 3 vers 1-6
Sardis
“En schrijf aan de engel van de gemeente in Sardis: Dit zegt Hij Die de zeven Geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat u [de] naam hebt dat u leeft, en u bent dood” (vs. 1).
In dit boek wordt de Heilige Geest in Zijn veelvoudige functie als de “zeven geesten van God” gezien in verbinding met de troon en niet als de eenheid die het lichaam van Christus vormt. Hij is hier Degene, door wie Christus als Heer Zijn heerschappij over de gemeenten uitoefent. Christus heeft ook de zeven sterren. Ze behoren Hem toe, zijn in Zijn rechterhand, hoewel dit niet meer, zoals in Efeze, vermeld wordt, want de mens heeft dit zich toegeëigend.
Hoe triest is de toestand van de gemeente in Sardes. Het is waar, dat hier geen groot kwaad en verderf wordt aangetroffen zoals in Thyatira, maar voor de eerste keer vindt de Heer niets dat lof verdient. Het begint met bestraffing en hun toestand kan in één woord worden beschreven: een dode belijdenis, een naam hebben, dat ze leven en toch dood zijn. Daar was geen onaangenaam kwaad, maar er had een sluipende dood plaatsgevonden. De vorm bleef behouden, maar het hart was er niet meer bij. Ze hadden Christus in naam, maar handelden zonder Hem, ze hadden een onberispelijke geloofsbelijdenis, een respectabel gedrag, maar geen leven meer. Hoe kan het de Heer behagen, Die naar liefde in de gemeente zoekt, wanneer ze een gezonde leer hebben en een fatsoenlijk gedrag naar de buitenwereld, maar van wie de genegenheid niet alleen afneemt, maar zelfs geheel verdwenen is, wanneer ze Zijn Naam hebben, Zijn woord lezen, Zijn waarheid bezitten en Hem vergeten? Dat was de toestand in Sardis. Ze waren een deel van de wereld geworden, onvruchtbaar en levenloos voor God.
Er waren ongetwijfeld uitzonderingen waar er nog enig leven in over was. Daarom zegt Hij: “Word waakzaam en versterk het overige dat dreigde te sterven, want Ik heb uw werken niet volkomen bevonden voor mijn God” (vs. 2).
Wat een beeld! Het grootste deel is dood en de rest staat op het punt te sterven. Het betekent niet dat hun werken slecht zijn, maar dat ze niet “volkomen” zijn, niet compleet. Ze stopten plotseling. Ze hadden goede bedoelingen, maar waren onzorgvuldig geworden en hadden zo nooit hun doel bereikt. De Heer roept hen daarom op om uit hun onverschilligheid te ontwaken, waakzaam te zijn en de stervende gloed van het geestelijk leven weer in een vuur aan te wakkeren. Hij stelt ook vast, dat ze de waarheid kennen, in ieder geval verstandelijk, wat natuurlijk hun verantwoordelijkheid nog verhoogt.
“Bedenk dan”, zegt Hij, “hoe u het ontvangen en gehoord hebt en bewaar het en bekeer u” (vs. 3a).
Deze woorden zijn erg belangrijk. Het is geen oproep aan de gemeente tot zelfverbetering, maar een aanduiding naar de standaard die God aanwendt, wanneer de gemeente volkomen en hopeloos gefaald heeft. Waar menselijke woorden en menselijk gezag alleen maar verwarring en verval hebben veroorzaakt, blijven Gods Woord en Gods gezag onveranderd, de vaste rots die de golven en stromingen van de menselijke mening niet aan het wankelen kunnen brengen.
Iedereen zal ongetwijfeld de gelijkenis herkennen tussen deze gemeente en het protestantse christendom. Ongetwijfeld straalde de Reformatie een enorme stroom van geestelijke kracht en zegen uit, maar deze warme stroom koelde snel af terwijl het zich verspreidde, en het duurde niet lang voordat hij bevroor in een troebel, levenloos meer. Het geloof dat de predikers op de preekstoel en de martelaren op de brandstapel vervulde, verloor steeds meer van zijn goddelijke inhoud, totdat het uiteindelijk niet meer was dan het kenmerk van een politieke partij. De protestanten zochten en accepteerden wereldlijke bescherming en erkenden wereldlijke heersers als hoofden van de verschillende kerken. De protestantse kerk verbond zich ook aan de heersers van de wereld en werd er een aanpasbaar instrument voor, in plaats van de koningen van de wereld aan hun hiërarchieën over te laten, en ze zonk snel weg in geestelijke starheid en dood. Hoewel er geen schandalen of afgodendienst bij haar waren, zoals in het rooms-katholicisme, was er echter toch geen leven en goddelijke kracht. Ze hadden het Woord van God, waarvan de verspreiding een buitengewoon gezegend resultaat van de Reformatie was, en ze hadden ook een aantal nieuw ontdekte waarheden, maar hun werken waren “niet volkomen”. Ze hadden waarheden begrepen, maar lieten ze krachteloos liggen, zonder ooit te proberen meer te ontdekken. Ze kwamen uiteindelijk in een toestand van louter traditie terecht, waar er minder kwaad, maar ook geen vrucht van het goede was, in vergelijking met de ergste vorm van het rooms-katholicisme. Niettemin hadden ze de Schriften, en ook hier toont het eens te meer aan, dat dit voorrecht de maatstaf vormt. Daarom ligt er een bijzondere betekenis in de aansporing om te bedenken en te bewaren “hoe u het ontvangen en gehoord hebt”. In tijden van zwakheid en moeilijkheden worden de gelovigen altijd gewezen op de waarheid van God die door de apostelen is overgeleverd en in de Bijbel is opgetekend, en niet op de kerkelijke traditie of autoriteit.
Er volgen ernstige woorden: “Als u dan niet waakt, zal Ik komen als een dief, en u zult geenszins weten op wat voor uur Ik tot u zal komen” (vs. 3b).
Dit komen “als een dief” is niet de komst van de Heer voor de Zijnen. Paulus schrijft: “Want u weet zelf nauwkeurig dat [de] dag van [de] Heer komt als een dief in [de] nacht. Wanneer zij zullen zeggen: vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere, en zij zullen geenszins ontkomen. Maar u, broeders, bent niet in [de] duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen; want u bent allen zonen van [het] licht en zonen van [de] dag” (1 Thess. 5:2-5). Daarom is de gebeurtenis die de wereld overvalt als een dief in de nacht, niet de komst van de Heer voor de Zijnen, maar de komst op “de dag van de Heer”. Hierover wordt niet gesproken als een “gelukzalige hoop”, maar wordt ons voorgesteld als een verschrikkelijke tijd van vergelding en oordeel. Gelovigen in deze bedeling zullen niet in de nacht zijn, die dan in de wereld heerst, maar als “zonen van de dag” zullen ze bij Christus zijn en wanneer Hij komt om te oordelen, zullen ze met Hem in Zijn heerlijkheid verschijnen, zoals de overwinnaars van Thyatira is beloofd. Geen enkel echt lid van het lichaam van Christus zal worden blootgesteld aan dit “plotseling verderf”, want dit betreft alleen de wereld en de valse leraren die bij de komst van de Heer voor de Zijnen zullen worden achtergelaten. Het grootste deel van de gemeente in Sardes bevond zich in deze toestand en de meeste van degenen, die tot de kerkelijke klasse behoren, die Sardes voorstelt, zullen in deze toestand worden aangetroffen. Ware gelovigen zullen worden opgenomen om bij de Heer te zijn, maar de meerderheid, die zichzelf wiegt in een vals gevoel van veiligheid, zal blijven sluimeren totdat Christus als een dief in de nacht komt en een plotselinge verderf over hen brengt.
Er is echter een overblijfsel, hoe klein en zwak ook.
“Maar u hebt enkele namen in Sardis die hun kleren niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte [kleren], omdat zij het waard zijn” (vs. 4).
De plaats van de gelovige is het “zichzelf onbevlekt van de wereld te bewaren” (Jak. 1:27). De gemeente in Sardes was echter zo diep tot het niveau van de wereld gezonken, dat ze zelfs met oordeel voor de wereld bedreigd werd. De weinigen die het waard waren en die hun kleren niet bevlekt hadden, zullen met Christus wandelen in witte kleren, waardoor de onbevlektheid en heiligheid van hun leven openlijk betuigd wordt.
Dit is wat de belofte de overwinnaar in overweging geeft:
“Wie overwint, die zal1 bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek van het leven, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt” (vs. 5-6).
De gemeente in Sardes was door en door werelds geworden. Ze beleed dat ze leven had, maar was in werkelijkheid dood, waardoor ze Christus verloochende. De tegenstellingen tussen de gemeente en de overwinnaar komen duidelijk tot uiting in deze details. Terwijl de gemeente een wereldse groep was geworden, had de overwinnaar zich “onbevlekt van de wereld” bewaard en ontvangt daarom de belofte te worden “bekleed in witte kleren”. Terwijl de gemeente een naam had om te leven maar dood was, wordt de overwinnaar een plaats in het “boek van het leven” verzekerd en de belofte, dat zijn naam niet zal worden uitgewist. Terwijl de loutere belijders in Sardes een vorm van godsvrucht hadden, maar de kracht ervan verloochenden, had de overwinnaar Christus oprecht beleden temidden van algemene onverschilligheid en ongevoeligheid. Vandaar de belofte aan hem: “Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.”
Sommigen concluderen uit de woorden “Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek van het leven”, dat een persoon die al gered is weer verloren kan gaan; anderen zeggen, dat alle mensen oorspronkelijk leven hebben, maar sommigen het weer verliezen door de zonde. Beide afleidingen worden bij het beschouwen van de samenhang onmiddellijk teniet gedaan. Sardis was een massa levenloze gelovigen. Maar het feit, dat er een belijdenis voorhanden was, getuigt van de aanspraak de Heer Jezus als Redder te kennen respectievelijk leven te hebben. Wat betreft de belijders in Sardes, was deze bewering ongegrond. Ze hadden de naam te leven, maar waren dood, dus de Heer gebruikt dit natuurlijke maar betekenisvolle beeld om hun namen uit het boek te wissen. De overwinnaar heeft echter een aanspraak die de Heer erkent en daarom blijft zijn naam staan, terwijl de anderen worden uitgewist. U kunt het misschien met het opzetten van een burgerregister vergelijken. Elke inwoner van een stad kan aanspraak maken op een registratie. Ze worden allemaal in een boek vastgelegd totdat de auditor een beoordeling doet. In dit geval blijven degenen die echt recht hebben op aanspraak, terwijl ongeautoriseerde aanvragers van de lijst worden verwijderd. Alleen de eersten hebben een oor om te horen en de uitnodiging wordt alleen tot hen gericht.
Thomas B. Baines; © www.haltefest.ch
Dit commentaar is aan het begin van de 19e eeuw geschreven.
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW