Openbaring 2 vers 12-17
De brief aan Pérgamus (hooggelegen burcht – hoog werk)
Nadat was gebleken, dat het christendom niet door de verschrikkelijke vervolging kon worden uitgeroeid en dat het aantal christenen daardoor eerder was toegenomen, veranderde de vijand zijn tactiek. Hij liep niet meer rond als een “brullende leeuw” (1 Petr. 5:8), maar kwam naar hen toe als een “listige slang” (Ef. 6:11)1. In deze vorm veroorzaakte hij grote schade in de gemeente.
Tot dan toe was de gemeente volledig onafhankelijk van de staat gebleven. Hun leer was van goddelijke oorsprong en Christus had Zichzelf gegeven om hen “te trekken uit de tegenwoordige boze eeuw” (Gal. 1:4).
Sinds de dagen van de apostelen vertoonde zich echter bij velen liefde voor de wereld, en dit nam steeds meer toe. De Heer had deze verschrikkelijke genegenheid bestreden door toe te staan, dat er vervolgingen tegen christenen kwamen. Maar in plaats van Zijn hand erin te zien, werd de gemeente van het de plaats van verwerping moe en overtuigde zichzelf ervan, dat het ook zonder een strikte afzondering van de wereld mogelijk was, om de Heer vast te houden en te dienen.
Hier haakt de vijand aan; als tegenstander van de Heer wilde hij deze neiging de kans geven om zich verder te ontwikkelen en hij gebruikte Constantijn de Grote om zijn doelen te bereiken.
In tegenstelling tot zijn voorgangers toonde deze keizer van het Romeinse rijk zich gunstig gezind tegenover het christendom. Als een slimme staatsman had hij gemerkt, dat de woede van zijn voorgangers om christenen te vernietigen voor de vervolgers niets opleverde. Hij had eerder de bijgelovige mening, dat het ‘kruisteken’ hem had geholpen de andere kandidaten voor de troon te overwinnen. Hij voelde zich daarom de God van de christenen en het heilige symbool van het kruis tot dank verplicht. Zijn christendom ging niet veel verder. God weet of hij zichzelf ooit als een zondige mens heeft gezien en Jezus heeft aangenomen als zijn persoonlijke Redder. Maar hij beschouwde zichzelf steeds meer als het hoofd van de kerk, aan wie God de macht over de duisternis had gegeven en die Hij had geroepen om de christelijke eredienst in het algemeen in te voeren. Hij maakte het christendom tot staatsgodsdienst en begunstigde christenen door hun leiders tot ereposities te verheffen.
Was dit een voordeel? Helaas niet. De gunst van wereldse vorsten is niet goed voor de geestelijke welvaart van de gemeente van God. Christenen zijn vreemdelingen in de wereld. Dat is hun echte karakter. Ze behoren bij de hemel. Ze zijn de dienstknechten van Christus in de wereld, maar ze zijn niet van de wereld (Joh. 17:14,16). Als ze zich met haar vermengen, verliezen ze de kracht tot een wandel die voor God welgevallig is en voor een getrouw en duidelijk getuigenis.
De brief aan Pérgamus laat ons zien, hoe de Heer deze dingen beoordeelt. Het beschrijft de omstandigheden die aan het begin van de vierde eeuw waren ontstaan.
Vers 12
De Heer herinnert Pérgamus eraan, dat Hij het scherpe, tweesnijdende, zwaard heeft, een beeld van het Woord van God dat het hart en geweten beoordeelt en tegen de vijanden van de waarheid strijdt. Als mensen Pérgamus waren binnengedrongen en dwalingen hadden verspreid, moesten ze worden weerstaan. En het wapen waarmee christenen de valse leer moeten bestrijden is “het zwaard van de Geest, dat is het Woord van God” (Ef. 6:17).
Vers 13
Dan zegt de Heer: “Ik weet waar u woont, daar waar de troon van de satan is.”
Hij weet waar wij wonen, in welke omgeving we ons bevinden en met wie we verbonden zijn. In Pérgamus was de gemeente begonnen daar te wonen en zich thuis te voelen “waar de troon van Satan is”. Hij is de overste van deze wereld en heerst erover (Joh. 16:11; 14:30) door de verlangens en passies van mensen te gebruiken. De wereld verwierp Christus en kruisigde Hem. Het is daarom voor elke christen een onbetwistbaar feit, dat de wereld voor hem en hij voor de wereld gekruisigd is (Gal. 6:14). Hoe verkeerd en gevaarlijk was de positie die de gemeente in Pérgamus bekleedde, toen ze zich met de wereld verbond en zich daar vestigde, alsof ze bij haar hoorde!
Maar de Heer vond ook iets dat lovenswaardig was in Pérgamus: “… en u houdt vast aan Mijn naam en het geloof in Mij hebt u niet verloochend, <zelfs niet> in de dagen waarin Antipas Mijn trouwe getuige was.”
De naam van de Heer breng tot uitdrukking, alles wat Hij is in Zijn aanbiddelijke Persoon: waarachtig God en waarachtig Mens; de eeuwige en eniggeboren Zoon van God en Heiland van de wereld. Aan Zijn naam vasthouden betekent in het hart bewaren en met de mond belijden wat en Wie Hij is.
Het geloof niet ontkennen betekent trouw blijven aan de onderwijzingen van het Woord. De gemeente Pérgamus had dit zelfs gedaan in de dagen van vervolging – de Heer kijkt hier kennelijk op vroegere tijden terug – toen Antipas werd vermoord vanwege zijn trouw getuigenis. “Mijn trouwe getuige”, wat een onderscheiding! Dat wij in onze zwakheid toch ook zulke getuigen zijn!
Vers 14
Maar dan gaat de Heer verder: “Ik heb enkele dingen tegen u: dat u daar hebt die de leer van Bileam vasthouden, die Balak leerde de zonen van Israël een strik te spannen, om afgodenoffers te eten en te hoereren.”
Bileam, die zichzelf een profeet noemde, gaf Balak de duivelse raad om Israël uit te nodigen voor een heidens afgodenfeest, zodat ze zichzelf zouden kunnen verontreinigen en zo Gods toorn op zich afriepen. De Heer zag soortgelijke dingen in de gemeente Pérgamus: ook daar waren er valse profeten die de christenen leerden om zich met de wereld te verbinden. Deze leringen leidden tot de introductie van afgoderij in een nieuwe vorm.
Hoererij, in de taal van de Bijbel, is figuurlijk de verbinding van de waarheid van God met wereldse principes. Laten we ons ernstig afvragen, of er ook bij ons iets daarvan te vinden is.
Vers 15
De Nicolaïeten – ongetwijfeld mensen die van de genade een vrijbrief om te zondigen maakten – werden nog steeds “gehaat” in Efeze, maar hier werden ze getolereerd. Zoals aangegeven in Judas 12 en 2 Petrus 2 vers 13, hebben deze mensen waarschijnlijk deelgenomen aan de feesten en liefdemalen van de christenen en werden ze van de gemeenschap niet uitgesloten. De gemeente had zich met de wereld verbonden; er was geen scheiding meer van het kwaad. Een triest gevolg van daar te wonen, waar de troon van de satan is!
Vers 16
Als we het tweesnijdend zwaard, het Woord van God, niet langer in ons hart en geweten laten werken en zonder berouw verdergaan in een boze zaak, dan moet de Heer Zelf tegen ons handelen, in overeenstemming met het Woord, dat we hebben verwaarloosd en dat nu tegen ons getuigt. Het goede dat in Pérgamus werd gevonden, woog niet op tegen het slechte daarin. Ze hadden moeten stoppen met daar te wonen, waar de troon van satan is en hadden deze valse profeten en hun dwalingen krachtig moeten afwijzen. Dat was de bekering die de Heer van hen verwachtte. Alleen degenen die zich vanuit het hart aan de Heer en Zijn Woord onderwerpen, zullen de kracht vinden om dat te doen.
Vers 17
De Heer belooft geweldige dingen aan de overwinnaar: “Wie overwint, die zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op de steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan hij die hem ontvangt.”
Het manna was het brood, dat God uit de hemel zond om Zijn volk in de woestijn te voeden. Het is een beeld van het veel betere brood, dat God aan de ziel geven wil. Jezus zegt over Zichzelf: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel. Want het brood van God is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft” (Joh. 6:32,33). – Het verborgen manna was dat, wat in opdracht van God in een gouden kruik in de ark van het verbond in het heilige der heiligen voor God werd bewaard, ter nagedachtenis aan Zijn zorg in de woestijn (Hebr. 9:4: Ex. 16:33,34). Christus, het Brood van het leven, is nu in de hemel, waarvan het allerheiligste een beeld was. Hij is bij God, verborgen voor de ogen van de wereld. Maar Hij is dezelfde Christus als Die op aarde. Als we denken aan wat Hij hier op aarde was, in goedheid, zachtmoedigheid, reinheid, nederigheid, geduld en liefde, en onszelf in Hem verdiepen, wordt ons hart gevoed en versterkt. En dat is precies wat we nodig hebben om de wereld te overwinnen. De strijder heeft voedsel nodig. Wilt u ook een goede strijder van Jezus Christus zijn, voed uzelf dan met Hem!
En wat betekent de witte steen? – Bij de oude Grieken stond de naam van de persoon op wie u stemde, geschreven op een witte steen. De witte steen is dus een teken van waardering van de kant van de Heer. Paulus kreeg deze erkenning toen hij kon zeggen: “want ik weet Wie ik geloofd heb … Maar de Heer heeft mij bijgestaan” (2 Tim 1:12; 4:17). Het is kostbaar om de verborgen stem van de Heer tegen ons te horen zeggen: “Zo is het goed!” Hij kan alleen hen erkennen, die voor Zijn naam strijden en overwinnen.
En wat kan de nieuwe naam zijn? – Geeft dat niet de innige vertrouwdheid weer van de genegenheden van de Heer voor ons? Als we iemand liefhebben, geven we die dan niet vaak een tedere naam die alleen voor diegene is, een naam “die niemand kent dan hij die hem ontvangt”?
Dat is dus de beloning voor de overwinnaar. Christus geeft Zichzelf als het hemelse voedsel om hem te sterken; Hij deelt hem Zijn waardering mee om hem aan te bemoedigen en getuigt van Zijn innige band met hem om zijn hart te verblijden. – In de hemel zal de overwinnaar dan het volle genot van deze beloften genieten.
© www.haltefest.ch; jaargang: 1965 – Bladzijde: 4.
Oorspronkelijke titel: “Einige Gedanken über Offenbarung 1-3 (3)”.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW