20 jaar geleden

De mannen die ervan wisten …

Toen antwoordden aan Jeremia al de mannen, die wisten, dat hun vrouwen anderen goden rookten, en al de vrouwen, die daar stonden, zijnde een grote hoop, alsook al het volk, die in Egypteland, in Pathros, woonden, zeggende: Aangaande het woord, dat gij tot ons in des HEEREN Naam gesproken hebt, wij zullen naar u niet horen.

Jeremia 44:15-16

Onder Israël was de verhouding tussen man en vrouw voorbeeldig.

Zo buitengewoon voorbeeldig dat nu – na twee duizend jaar – het type van het Joodse huwelijk nòg onder de verstrooide kinderen van Jacob nawerkt. Het komt soms zelfs nu nog zo schoon en aantrekkelijk naar voren in het hooghouden van het mannelijk en vaderlijk gezag, in het eren van de vrouw en moeder en de hartelijke band van “man en vrouw en kinderen” tot een puur aan elkaar hechtend geheel.

Wat we daarvan vandaag soms nog in eigen omgeving zien, is een vrucht van wat het Woord van God in Israël heeft gewerkt.

“Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah!” (Psalm 147:19-20).

Toch had van oudsher ook op de Joodse vrouw het voorbeeld van de heidense vrouw een kwade invloed. Dat bleek sterk toen na de val van Jeruzalem een groep Joodse gezinnen naar Egypte was uitgeweken en Jeremia daarheen meenam. Toen ontdekte Jeremia dat een menigte Joodse vrouwen in stilte afdwaalden naar de ‘weelderige lust-tempels’ van de heidenen en samen met die vreemde vrouwen offers offerden aan de afgod, die ze de Koningin van de hemel noemden.

Daarover heeft Jeremia hen toen bestraft en ze tot bekering opgeroepen. Maar de onheilige omgang met die vrouwen uit de wereld had al in korte tijd de geest van die Joodse vrouwen verwilderd. Toen riepen – behalve de mannen en de inwoners van Egypte dat in Pathros woonde – een grote menigte vrouwen doldriest en lijnrecht tegen Jeremia in: “Aangaande het woord, dat gij tot ons in des HEEREN Naam gesproken hebt, wij zullen naar u niet horen. Maar wij zullen ganselijk doen al hetgeen uit onze mond is uitgegaan, rokende aan Melécheth des hemels, d.i. de Koningin van de hemel” (vers 16 en 17).

Dit alleen al was zeer ergerlijk, maar een nog dieper teken van verval school in wat ze er, om Jeremia te tergen, aan toevoegden: “Ook wanneer wij aan Melecheth des hemels roken en haar drankofferen offeren, maken wij haar gebeelde koeken, om haar af te beelden, en offeren wij haar drankofferen, zonder onze mannen”.

Hieruit (en ook uit vers 15 en 25) bleek – hoewel de vrouwen alleen onder elkaar deze zonde bedreven – dat haar mannen er ook bij waren betrokken, ook al deden die er zelf niet aan mee en hielden ze zich alsof ze niets wisten. Ook de mannen waren terdege overgehaald om dit alles te bekostigen want deze weelderige uitgaanspartijtjes naar de Meléchet-tempels waren vanwege de kostbare toiletten en de fijne offers die men brengen moest, duur.

Zo zondigden de vrouwen bitter maar de mannen droegen mee schuld want, zo zegt Jeremia in vers 15, het waren mannen “die ervan wisten”.

Komt ons dit vreemd voor?

Uit onze zondige natuur komt immers ook op dat benepen systeem om “een hand voor de ogen te houden” en vele dingen die men weet, dat gebeurt in eigen huis, wordt “door de vingers te zien” en zich te houden “of men er niet van weet” en te doen “alsof men het niet heeft gemerkt”?
Zelfs mag men – tot op zekere hoogte – zeggen dat hierin iets goeds ligt. Het “wees niet al te rechtvaardig” heeft zijn betrekkelijk recht. “Wie op alle slakken zout wil leggen” mat af en verslapt de veer van het vermaan. Wie altijd verbiedt, vindt tenslotte geen gehoor meer. Een klok die altijd maar door tikt, tikt, ja, slaat ten leste uur- en halfuur-slag zonder dat men het merkt.
Het resultaat zie je dan ook dat het uiteindelijk nog het beste in die gezinnen loopt, waar men gewoonlijk de teugel enigszins vieren laat en alleen als het de zaak waard is de teugel dan ook terdege aantrekt, desnoods geholpen door zwaarder geschut.

Maar wat hier van die mannen vrouwen in Tachpanhes bericht wordt, gold heel iets anders.

Wat hier plaats vond, was een stilletjes binnensluipen van een geheel zondige levenswijze onder de vrouwen, maar zo dat haar mannen er buiten stonden hoewel zij er wel terdege van af wisten.
Hier brak een kwaad uit dat de man, zodra hij er van wist, onverwijld en onverbiddelijk had moeten stuiten. Toch liet hij het gaan en geworden, ja hij gaf er zelfs het geld voor om thuis maar geen ongenoegen te hebben en op voet van oorlog te komen met zijn vrouw.
Op deze manier heerste hier de vrouw en de man die van Godswege verantwoordelijk was, deed alsof hij van de prins geen kwaad wist. Zo kwam hij door zijn vrouw hierdoor in strijd met de wet van God onder de wet van het heidense leven te staan.

De orde van God

En dit is nu het omkeren van de orde die God voor het gezin heeft ingesteld. De man is het hoofd en moet het hoofd blijven.
Hij de verantwoordelijke persoon voor de geest waarin zijn gezin binnenshuis leeft en zich naar buiten openbaart.
Hij moet niet heersen in die zin alsof hij zichzelf in zijn huis een “koninkrijkje” moet vestigen. Wel heeft hij zijn gezin zo te besturen dat alle verzet tegen het Koningschap van God in zijn huis gebroken wordt.
Een gezin komt er niet vanzelf. God schept het en verwekt er man en vrouw en kinderen voor. Daarom heeft Hij over dat gezin zeggenschap en geeft Hij het Zijn verordeningen. In de Naam van God en vanwege God is de man en vader in dat gezin als wachter gesteld om toe te zien dat de verordeningen van God ook tot haar recht komen.
In die aanstelling wortelt zijn gezag en daarin alleen. Daarom dat hij alle ondermijning van zijn gezag moet tegengaan; ook mag hij dat gezag niet ongebruikt laten en moet het voor het grote doel aanwenden.
Elk ander regeren van zijn gezin mist hogere wijding.
Alleen zó grijpt het het geweten aan.
De man die dit niet doet komt zelf in de schuld voor God omdat hij spot met zijn verantwoordelijkheid aan de Kenner van de harten.

Maar als er niet geluisterd wordt?

Of er naar zijn woord geluisterd wordt, is vraag twee. Dat hebben ze ook naar Jeremia’s woord niet gedaan. Soms kan de brutaliteit van vrouw en kinderen zover gaan, dat ze evenals die vrouwen tegen Jeremia, zo ook tegen de man en vader na zo’n vermaning zeggen: “wij zullen naar u niet horen, maar toch onze zin doen”.
Wanneer de man zorg heeft gedragen dat hij zijn gezag niet wegwierp, is het van hem af en dan zal de dubbel schuldige vrouw met haar verleide kinderen de dubbele schuld voor God dragen.

Het geld is hier van grote betekenis.

Die Joodse vrouwen van Tachpanhes erkenden het zelf, toen ze aan Jeremia vroegen: “Ook wanneer wij aan Melecheth des hemels roken en haar drankoffers offeren, maken wij haar gebeelde koeken, om haar af te beelden, en offeren wij haar drankoffers, zonder onze mannen?” (vers 19).
Bij ons, niet bij Israël, kan een vrouw eigen geld hebben en bij huwelijkssluitingen bedingen hebben gemaakt om haar onafhankelijkheid te verzekeren. Dan is de man er natuurlijk wel verantwoordelijk voor of hij er wel goed aan deed om op die voorwaarden te trouwen. Maar eens gehuwd, is dát wat zijn vrouw onttrok aan zijn macht, buiten zijn bereik.
Maar in de regel is dit niet zo. Vaak heeft de vrouw geen ander geld dan wat de man haar geeft en daarom blijft de man ook verantwoordelijk voor de uitgaven van zijn vrouw. Een goed overleg tussen man en vrouw kan op dit terrein veel ellende voorkomen.
De zucht naar het wereldse, de neiging tot ijdelheid, de hang om met vrouwen mee te doen die God niet vrezen, moet helaas vaak door geld bevredigd worden.

Zo was het in Tachpanhes, zo is het onder ons nog. Of niet?

De vreze van God

Daarom de man die zegt: “Ik geef mijn vrouw toestemming en eventueel het benodigde geld en wát zij er mee doet, is voor haar verantwoording” zal aan zijn God eens rekenschap moeten geven.
Het zal duidelijk zijn dat aan de vrouw, voorzover zij “in de vreze van God” wandelt, de ruimste eer en de grootst mogelijke vrijheid van beweging gegeven moeten worden gelaten.
Maar als de man merkt dat het misloopt en hij weet ervan af dat zij op zondige paden gaat, dan mag hij niet doen alsof hij het niet wist.
Hij zal hierover ook aan zijn God eens rekenschap moeten geven.

Tussen haakjes …

Ik hoop dat je mij niet kwalijk neemt wanneer ik hier bepaalde dingen kort aan de kaak stel. Als we vandaag zien hoe veel Christenvrouwen zich gestort hebben in de wereld van – onder andere – de cosmetica en de textiel (dikwijls het tekort aan textiel), is dat dan niet zeer bedroevend? Zij meent dikwijls daardoor “iets meer uit te kunnen stralen” wanneer haar uiterlijk hetzelfde uitstraalt als de vrouw uit de wereld.

Wat straalt dan die vrouw uit de wereld uit? Zonder al te veel uit te wijden kun je zonder te overdrijven toch duidelijk constateren dat zij de aandacht wil vestigen op haar uiterlijk, vooral op de vormen van haar lichaam, omdat zij weet dat de man daarvoor een zwak heeft. Zo versiert de vrouw uit de wereld zichzelf. Alleen zo hoor je erbij. Waarbij? Ja, inderdaad, bij de wereld. Satan is de overste van dit systeem, dat wereld heet. Dat mogen we nooit vergeten.

Maar lieve zuster, is er dan niets anders om uit te stralen? Ben je het woord van Petrus is vergeten? Wat schrijft deze dienstknecht, deze apostel, van de Heer? Dit schrijft hij: “Laat uw versiering niet de uiterlijke zijn: [het] vlechten van [het] haar en [het] omhangen van gouden [dingen] of [het] aantrekken van kleren, maar de verborgen mens van het hart, in de onvergankelijke [versiering] van de zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is voor God. Want zo versierden zich vroeger ook de heilige vrouwen die hun hoop op God stelden, terwijl zij aan hun eigen mannen onderdanig waren; zoals Sara Abraham gehoorzaamde en hem ‘heer’ noemde; en haar kinderen bent u geworden, als u goed doet en geen enkele verschrikking vreest” (1 Petrus 3:3-6). Misschien ken je ook wel, geliefde zuster, de woorden van Paulus, die evenals Petrus’ woorden geïnspireerd zijn door de Heilige Geest: “Evenzo dat [ook] vrouwen zich tooien in waardige kleding met bescheidenheid en ingetogenheid, niet met haarvlechten en goud of parels of kostbare kleding; maar – zoals het vrouwen past die belijden godvrezend te zijn – door goede werken. Een vrouw moet zich stil, in alle onderdanigheid laten leren; maar ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst, maar zij moet stil zijn. Want Adam is eerst geformeerd, daarna Eva; en Adam werd niet verleid, maar de vrouw werd verleid en viel in overtreding” (1 Timotheüs 2:9-14).

Deze woorden spreken over de dingen waarover we het in dit artikel hebben. Is dit niet voldoende om aan te tonen dat het in ieder geval niet om het uiterlijke gaat, maar om het innerlijke? Dit innerlijke zal dan ook zichtbaar worden in het uiterlijke, maar het zal wel geheel anders zijn dan het uiterlijke van de vrouw uit de wereld. Dat kan niet missen!

Wie of wat zou jij uit willen stralen?

Het voorgaande was dus een kort stukje voor de Christenvrouw, waar natuurlijk ook de Christenman niet buiten staat. In een ander artikel hopen we er wat verder op in te kunnen gaan.

Einde van tussen haakjes …

We hebben het in dit artikel over de man, dus gaan we weer met hem verder.

Er is niets in het leven, ook niet in het gezinsleven, waar de wil van God niet zou gelden. God schiep niets en riep niets in het leven of Hij gaf er Zijn verordeningen voor. Dit geldt voor de omgang van een jongen en een meisje, voor het huwelijk, de opvoeding van kinderen, voor de omgang met elkaar, voor de besteding van eigen kracht en eigen middelen en eigen tijd, voor de invulling van geheel ons leven. Het gaat in dit alles vooral om de ‘eer van God’ waaruit kracht ontstaat voor ons geestelijk leven.

Priester

Wat de man betreft, hij moet ook priester zijn van zijn gezin. Dit doet hij ondermeer door voor te gaan in het gebed om ook voor zijn gezin te naderen voor de troon van de genade. Maar hierbij moet het niet blijven. Er staat ook geschreven: “De lippen van de priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken” (Maleachi 2:7), wat hier duidelijk betrekking heeft op de wetenschap, op de kennis van de wet van God. Op een andere plaats staat: “… want de wet zal niet vergaan van de priester …”, of zoals er aan Israël gezegd wordt: “Vraag nu aan de priesters de wet” (Haggaï 2:12).

Zei Jozua ook niet: “Maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen de HEERE dienen …”. Om als man, als vader – als hoofd van het gezin – dit te kunnen zeggen is het toch zeker noodzakelijk dat hij de Schrift onderzoekt, zodat hij kan vertellen wat de gedachten van God zijn, hoe de Heere gediend moet worden. Wanneer er vragen komen van vrouw en/of kinderen moet immers alleen het Woord van God het laatste woord hebben. Maar het is daarbij bovenal uitermate van belang dat de man in zijn gezin een levende prediking is van het Woord. Hij is als het ware het publieke geweten van allen, die in zijn gezin aan zijn hoede zijn toevertrouwd. Op deze wijze behoort toch de man en vader in zijn gezin in zijn huis te functioneren; dat behoort ook tot zijn priesterschap.

Zijn we ons als Christenmannen dat wel altijd bewust?

Verantwoordelijkheid

Als de man heult met zijn vrouw in het kwade, en er wel van afweet, maar zich aanstelt alsof hij niets merkte is het in feite een verstikken, een smoren, een toeschroeven van het geweten. En is het zedelijk niet eenvoudigweg laf? Is het niet een zich bezondigen aan eigen ziel en aan de ziel van de vrouw? Moet een man ook niet voor de ziel van zijn vrouw waken?

Omgekeerd geldt dit ook voor de vrouw. Dan zal zij hem op haar plaats tot grote zegen kunnen zijn. Toch is deze verhouding wel geheel anders.

Ook een kind is van de ziel van zijn ouders niet vrij. Als je als kind in geestelijke zin iets voor je ouders kunt zijn, en het niet bent, sta je ook schuldig. Toch voelen we wel aan dat de verantwoordelijkheid van een vader voor zijn kind een totaal andere karakter draagt dan die van een kind voor zijn vader. Die van een vader voor zijn kind – evenals die voor zijn vrouw – komt voort uit zijn “hoofdschap” en uit zijn “priesterschap”. Je zou dit “ambtelijk” kunnen noemen. Maar toch kunnen kinderen ook veel voor hun ouders betekenen en een enorme geestelijke steun zijn voor hen. Het is immers “… wij zullen de HEERE dienen” met de klemtoon op “wij”? Het gebed is hierbij een onmisbare hulp en bron tot zegen voor ieder in het gezin. De man, de vrouw en het kind. Dat we toch veel de Heere zullen aanlopen in het gebed. Niet als een vluchtige plichtpleging, maar als een behoefte van het hart, om zo bij de Heer te blijven.

Geplaatst in: , ,
© Frisse Wateren, FW