Genesis 38.
Juda
In dit hoofdstuk wordt de naam van Jozef niet genoemd. Hij was buiten Kanaän, het beloofde land. “En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen” (Joh. 1:5). We vinden in dit gedeelte aan de ene kant Juda en zijn overtreding, maar ook de trouw van God in het licht van het beloofde nakomeling, het ‘Zaad’.
“En het gebeurde in die tijd” (vs. 1), toen Jozef op advies van zijn broer Juda naar Egypte werd verkocht, trok Juda met zijn bijzonder bezwaard geweten bij zijn broeders weg naar Adullam, waar hij bij een man, genaamd Sua, introk. Met deze, die toen zonder God leefde, knoopte Juda relaties aan. Aangezien beide volgens het vlees leefden, deden ze elkaar handreikingen als vrienden (vs. 20). Juda voelde zich in de nabijheid van zijn vader en in de nabijheid van zijn broers niet meer op zijn gemak. Maar hier bij Sua, waar niemand iets van zijn verleden en zijn omstandigheden wist, was alles wat er gebeurd was, snel vergeten (Ps. 139:7-12). Het uitoefenen van het bedrijf hield hem bezig en er was geen vrije tijd om na te denken (vs. 12). Alles verliep naar wens en de marketing van Sua was aangenaam. Dat Juda een Kananese vrouw nam, in strijd met het uitdrukkelijke gebod van de Heer, is het eerste ons in dit hoofdstuk genoemde kwaad (zie Gen. 24:3; 38:2). Zijn huis ging dezelfde weg op, en zonde en kwaad waren de onvermijdelijke gevolgen. Maar ondanks de ongehoorzaamheid van Juda en zijn eigen wil kwam de raad van God toch tot stand. Christus, het “zaad van de vrouw” zou de kop van de slang vermorzelen en deze lijn was na Jacob Juda. Thamar baarde Juda Perez en Zera (Matth. 1:3).
Wat er ook in die donkere dagen gebeuren mocht en welke wegen de mens ook gaan mag, Gods raadsbesluiten zijn onherroepelijk; het komt ondanks alle pogingen van Satan om Hem tegen te werken, toch tot stand. De naam van Christus stond en staat voor de ogen van God, en zo blijft het.
Wel was het ook hier de bedoeling van de vijand om Gods plan te dwarsbomen; tevergeefs! Dit doel van de vijand zien we ook later, toen Athalia probeerde om heel het koninklijke zaad te doden. Hetzelfde zien we in het Boek Esther en de kindermoord in Bethlehem.
Zo probeerde ook een ongelovig, kritisch zelfingenomen mens zonder God het voor hem ongepaste hoofdstuk uit de Bijbel te verwijderen, maar het is nog steeds voor de trouwe lezers een schat aan waardevolle waarheden, omdat het geestelijk moet worden onderscheiden, om Gods gedachten te vatten en te begrijpen.
Toen Juda op zijn boze en onreine weg zijn zegelring, zijn snoer en zijn staf als onderpand gaf, zo heeft het volk Israël als gevolg van zijn zonden en de verwerping van zijn Redder en Messias, alles verbeurd en verloren. Als volk is het niet langer meer een zegelring aan de hand van de HEERE, geen snoer van zijn erfenis meer. Buiten het land dwaalt het zonder kracht en zonder steun, zonder stok en zonder staf in de wereld, los gescheurd van zijn erfenis en los van God (Jer. 22:24-28).
Later zal Israël op de bodem van de genade in het bloed van het nieuwe verbond opnieuw met de HEERE in verbinding komen; het zal opnieuw zijn land bewonen en een prachtige diadeem in de hand van God zijn (Hooglied 8:7; Jes. 62:3-5). Vers 24 toont ons Juda in religieuze ijver. Thamar moet verbrand worden, maar in Romeinen 2 vers 1 staat: “Want waarin u de ander oordeelt, veroordeelt u uzelf. U immers die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen”. Volgens de later gegeven wet moeten in zulke gevallen van overspel beide sterven en gestenigd worden, maar niet verbrand. De ijver van Juda was vijandig en niet van God (zie ook Ex. 21:16; Deut. 24:7).
Overtuigend bewezen van zijn schuld door Tamar, moet Juda bekennen: “Zij staat in haar recht, meer dan ik” (vs. 26). Ja, dat was het; Juda voelde zijn zonde. De wet is de tuchtmeester geweest tot Christus (Gal. 3:24). Dit is de eerste goede uitspraak van Juda, het is de erkenning van de zonde (Rom. 3:20). Juda rechtvaardigt Thamar en spreekt de schuld over zichzelf uit. Maar daarbij bleef het. Tot een grote, oprechte toewijding aan God en de mensen kwam het niet. Hij keerde zich niet om van zijn boze wegen, hij heeft geen belangstelling voor het verloren erfgoed.
Hoofdstuk 38 eindigt met een overwinning. Perez (Phares) werd geboren van Thamar, het “zaad van de vrouw” blijft de overwinnaar, alle draden van het Woord lopen op Hem – Christus – uit. Zo is het ook met betrekking tot de kerk en haar grote verval – een troost te weten, dat de poorten van hades haar niet zal overweldigen. Wij hebben hetzelfde bij Balak en Bileam, die het volk vervloeken wilden en het zegenen moesten. Christus zal altijd de Overwinnaar zijn!
Adolf Helling, © Beröa-Verlag.
Het commentaar is voor het eerst in 1954 verschenen.
Geplaatst in: Bijbel
© Frisse Wateren, FW