Psalm 23:
1. Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets.
2. Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren.
3. Hij verkwikt mijn ziel, Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, omwille van Zijn Naam.
4. Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.
5. U maakt voor mij de tafel gereed voor de ogen van mijn tegenstanders; U zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.
6. Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven. Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.
- Hij kent Zijn schapen;
- Hij telt ze en roept ze bij naam;
- Hij gaat voor hen uit;
- ze volgen zoals Hij hen leidt, door het water en door het vuur.
Psalm 23 onthult voor ons de zegeningen voor hem, die met de Heer Jezus als zijn Herder door deze wereld gaat.
De Psalm is nauw verwant aan zowel de voorgaande als de daaropvolgende psalmen. Alle drie de psalmen zijn van uitzonderlijke schoonheid en waarde, omdat Christus in elk van hen het grote thema is. Psalm 22 stelt de Heer voor als het heilige offer, die Zichzelf zonder smet voor God offert, om de heiligheid van God te bevredigen en de schapen te redden. Psalm 23 introduceert de Heer Jezus als de Herder die Zijn schapen leidt door de wildernis van de wereld. Psalm 24 introduceert de Heer Jezus als de Koning – de Heer der Heerscharen – die Zijn volk introduceert in de heerlijkheid van het Koninkrijk.
De Psalm begint met een glorieuze uitspraak: “De Heer is mijn Herder”. Elke gelovige kan zeggen: “De Heer is mijn Redder”; maar hebben we ons allemaal echt overgegeven aan Zijn leiding, zodat een ieder van ons kan zeggen: “De Heer is mijn Herder?” Hij heeft ons gezegd, dat Hij “de Herder” is, maar heeft ook een ieder van ons tegen Hem gezegd: “U bent mijn Herder”? Hebben we Hem niet alleen als onze Redder aangenomen, Die voor ons stierf om ons van onze zonden te verlossen, maar ons ook geplaatst onder Hem als onze Herder, Die ons door alle moeilijkheden naar huis leidt?
Stellen we ons kort een kudde schapen voor zonder herder. Schapen zijn behoeftige, domme, zwakke en angstige wezens. Als men hen aan zichzelf overlaat om hun weg door de woestijn te vinden, wat zou er gebeuren? Omdat ze honger hebben, zouden ze snel verhongeren; omdat ze dom zijn, zouden ze de weg kwijtraken en afdwalen; omdat ze zwak zijn, zouden ze moe worden en ten val komen; en omdat ze bang zijn, zouden ze voor de wolf vluchten en verstrooid worden.
Wat zal er daarentegen gebeuren, vragen we ons af, wanneer de schapen hun weg gaan onder leiding van de herder? Nu, wanneer de schapen honger hebben, zal de herder hen naar groene weiden leiden; als ze dom zijn, zal hij hen voor afdwalen bewaren; als ze zwak zijn, zal de herder de schapen voorzichtig leiden en de lammeren dragen; als ze bang zijn, gaat hij vooraan en leidt hen door de ruige valleien en verdedigt hen tegen elke vijand.
Het wordt duidelijk dat in een kudde zonder herders alles afhangt van de schapen, en dat leidt onvermijdelijk tot een catastrofe. Het is even duidelijk dat als de herder vooraan gaat en de schapen volgen, er een veilige reis voor de schapen zal zijn, met meerdere zegeningen op de weg.
Dit is een passend beeld van de reis van de christelijke kudde door deze wereld, want de Heer Zelf zegt dat Hij de herder van de schapen is, Zijn eigen schapen bij naam noemt, en dat Hij vóór hen uitgaat en de schapen Hem volgen, omdat zij Zijn stem kennen (Joh. 10:2-4).
Psalm 23 stelt ons dit heerlijke feit voor, dat de Herder vooraan gaat en de schapen volgen. Wij, in ons zelfvertrouwen, willen helaas soms de Herder inhalen. Of we worden onvoorzichtig en blijven ver achter. Maar uitgaande van deze twee voorwaarden – dat de Herder de weg aangeeft en we Hem volgen – kunnen we rekenen op de steun van de Herder in elke moeilijkheid waarmee we te maken hebben.
De psalmist beroert zeven verschillende moeilijkheden waarmee we te maken kunnen krijgen:
- Onze dagelijkse behoeften;
- onze geestelijke behoeften;
- ons falen en onze traagheid;
- de schaduw van de dood;
- de aanwezigheid van vijanden;
- de dagelijkse routine;
- het vooruitzicht op de eeuwigheid.
Al deze dingen kruisen misschien ons pad op verschillende manieren en op verschillende tijdstippen en, als we ze op eigen kracht moeten ontmoeten, zullen ze ons overspoelen met angst en tegenspoed. Maar met de Heer als onze Herder, Die ons de weg wijst, kunnen we vol vertrouwen beginnen aan de reis die ons naar de heerlijkheid leidt, ondanks de moeilijkheden die er mogelijk onderweg zijn.
Omdat elke zegening in deze Psalm gebaseerd is op de eerste grote uitspraak: “De Heer is mijn Herder”, kunnen we de woorden heel goed plaatsen als een opschrift boven elk vers: “De Heer is mijn Herder”.
Ten eerste (vs 1): Er zijn de dagelijkse behoeften van het lichaam. Hoe moet daarmee worden omgegaan? De psalmist zegt niet: “Ik heb een goede baan, mij ontbreekt niets”, of “Ik heb leuke vrienden die voor me zullen zorgen, mij ontbreekt niets”, of “Ik heb genoeg geld, mij ontbreekt niets”, of: “Ik ben jong en gezond en bekwaam, mij ontbreekt niets.”
Door al deze dingen en nog veel meer, kan de Heer in onze behoeften voorzien, maar van geen van deze dingen spreekt de psalmist. Hij kijkt over alle bijzaken en wegen van de Voorzienigheid heen en ziet de Heer. En met de Heer Die vooraan gaat en Die hij navolgt, kan hij zeggen: “De Heer is mijn Herder, mij ontbreekt niets.”
Ten tweede (vs. 2): De woestijnreis heeft niet alleen aardse behoeften, maar ook geestelijke. Voor de Christen is de wereld om hem heen een dorre woestijn. Er is niets in al hun vergankelijke ijdelheden dat de ziel voedt. Hun weiden zijn verdroogd en kaal, hun wateren zijn twistwater. Als de Heer mijn Herder is, zal Hij mij leiden naar groene weiden en naar stille wateren.
Hoe snel verliezen de geneugten van deze wereld hun charme, zelfs voor hun aanbidders. Het geestelijke voedsel die de Herder uitdeelt, is altijd vers, want Hij leidt naar ‘grazige weiden’. Bovendien weidt de Herder niet alleen, maar voedt Hij ook, omdat Hij Zijn schapen ‘doet neerliggen’ in grazige weiden. Geen hongerig schaap zou zich neerleggen te midden van overvloed. Het zou eerst grazen en dan gaan neerliggen als het verzadigd is. Verder leidt de Herder naar stille wateren. Het water maakt daar het meeste geluid en trekt de meeste aandacht, waar veel rotsen zijn en waar het water ondiep is. Stille wateren zijn diep. De Herder brengt onze ziel tot rust en lest onze geestelijke dorst met de diepten van God ver van de luide en oppervlakkige twisten die de mensen bezighouden en te vaak ook de Christenen afleiden.
Ten derde (vs. 3): Wanneer we door de woestijn van deze wereld gaan, kunnen we in het volgen van de Herder falen; en afgezien van daadwerkelijk falen, kunnen we ook moe worden van de weg en onze genegenheden kunnen verflauwen. Zelfs dan, als de Heer mijn Herder is, “verkwikt” Hij mijn ziel of “herstelt haar weer”. Laten we toch bedenken, dat Hij het is die herstelt. Soms lijkt het alsof we geloven dat we door onze eigen inspanningen en in de ons gegeven tijd onszelf kunnen herstellen, wanneer we genoeg van onze eigen verkeerde afdwalingen hebben gekregen. Maar dat is niet het geval. We kunnen afdwalen, maar alleen Hij kan herstellen. De, van haar dwaalweg naar Moab herstelde Naomi, zei: “Ik ging vol weg”, maar voegt eraan toe: “… maar de HEERE heeft mij leeg laten terugkeren” (Ruth 1:21). Ze zegt dan als het ware: “Ik zorgde voor mijn vertrek, maar de Heer heeft voorzien in mijn terugkeer.” Gezegend zij Zijn naam: Hij kan en zal herstellen. Als dat niet zo was, dan zou het volk van God op aarde niet veel meer zijn dan een groep afvalligen.
Bovendien herstelt Hij niet alleen, maar na herstel leidt Hij ons ook “in het spoor van de gerechtigheid, omwille van Zijn Naam”. Ach, hoe vaak wenden we ons zelfs in oprechtheid en ijver op wegen van de eigen wil, die niet in overeenstemming met Zijn Naam zijn, en tonen daardoor hoe weinig we in de praktijk toestaan dat de Heer ons als Herder leidt. Het spoor van de gerechtigheid waarin Hij leidt, is een ‘smalle weg’, waar het zelfvertrouwen van het vlees geen plaats heeft en dat alleen kan worden betreden wanneer de Heer, onze Herder, vooraan gaat. Een apostel moest dat ook ervaren, toen hij met echte oprechtheid en ijver en toch met groot zelfvertrouwen zei: “Heer, ik ben bereid met U zelfs in [de] gevangenis en in [de] dood te gaan” (Luk. 22:33).
Ten vierde (vs. 4): We moeten “door een dal vol schaduw van de dood”. Zelfs als we levend zijn, overblijven tot de komst van de Heer, en niet persoonlijk door de dood hoeven gaan, moeten we steeds weer de donkere vallei ontmoeten, wanneer de ene na de andere van onze geliefden van ons wordt weggenomen. En wat is onze reis door deze wereld in verdere zin anders dan een pad door het dal van de schaduw van de dood? Want over allen luiden de doodsklokken.
Niettemin, als de Heer onze Herder is, kunnen ook wij met de psalmist zeggen: “ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij”. De Heer zegt: “Als iemand Mijn Woord bewaart, zal hij [de] dood geenszins aanschouwen” (Joh. 8:51). De Heer zegt niet, dat hij niet door de dood hoeft te gaan, maar hij zal hem niet aanschouwen. Degenen die rond het bed van een stervende gelovige staan, kunnen weliswaar de dood zien, maar degene die afdaalt in het donkere dal, ziet Jezus. En zelfs als wij deze weg te gaan hebben, is het gewoon een doorheen gaan. En de doorgang is erg kort, want het betekent: “uitwonend van het lichaam … inwonend bij de Heer” (verg. 2 Kor. 5:6-9). En onderweg door het dal, is de Heer niet alleen bij ons, maar Hij is ook met Zijn stok en Zijn staf aanwezig – de stok om alle vijanden af te weren, de staf tot onze steun in al onze zwakheden.
Ten vijfde (vs. 5): In de woestijn van deze wereld worden we omringd door vijanden die ons van onze zegeningen willen beroven en onze geestelijke groei belemmeren. Maar de Heer is onze Herder, Die een tafel voor ons gereed maakt in het aangezicht van onze vijanden. En dat niet alleen, maar Hij bereidt Zijn volk ook voor op deze maaltijd, want Hij zalft het hoofd met olie en vult niet alleen de beker, maar laat het ook overvloeien. Hij doet veel meer voor ons dan wij ooit voor Hem in de dagen van Zijn vlees gedaan hebben, want hoewel een van de Farizeeën Hem vroeg om met hem te eten, en de Heer Zich in wonderbare genade neerzette om te eten, moest Hij toch zeggen: “Met olie hebt u Mijn hoofd niet gezalfd” (Luk.7:46).
Ten zesde (vs. 6): Dan is er nog de dagelijkse weg, die we “al de dagen” van ons leven te gaan hebben. Elke dag brengt zijn eindeloze plichten, moeilijkheden en omstandigheden met zich mee, zowel kleine als grote. Maar als we de Herder volgen, zullen we ervaren dat “goedheid en goedertierenheid” ons volgen zullen. Als we dichter bij de Heer zouden zijn, we de Herder onmiddellijk zouden volgen, zouden we dan niet duidelijker Zijn hand herkennen in de kleine dingen van het dagelijks leven en daarin Zijn goedheid en goedertierenheid ontdekken?
Ten zevende (vs. ): Wanneer we tenslotte over de dagen van ons leven uitzien in de zich ver uitstrekkende eeuwigheid, zien we dat de Heer, wanneer Hij is onze Herder is, ons niet alleen door de woestijn leidt, maar uiteindelijk ook naar Huis brengen zal, opdat we “voor altijd in het huis van de HEERE” wonen. Voor de Christen is dit het Vaderhuis. Daar wonen wij buiten alle lichamelijke behoeften, waar aan elk geestelijk verlangen is voldaan, waar geen mislukking kan doordringen, waar geen hart verkilt, waar geen schaduw van de dood is, waar geen vijand aanvalt, maar waar de beker daadwerkelijk overvloeit. De “dagen van mijn leven” zullen “in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.” Er zal geen schaap ontbreken in dit prachtige Huis. “Hen die U Mij hebt gegeven, heb Ik bewaakt en niemand van hen is verloren gegaan …” (Joh. 17:12).
Vele jaren geleden schreef de godvruchtige Rutherford: <<Hoe denkt u over Zijn liefde; over de voeten die onvermoeibaar door de wereld gingen om de verloren schapen van de Vader te vinden, en nu met spijkers doorboord zijn; over de ogen, die Hij in gebed tot God omhoog hief, en die nu met tranen bedekt zijn; over het met doornen gekroonde hoofd; over het gezicht, dat schoner is dan de zon en nu zo misvormd is en het haar van de wangen gerukt? Hij droeg de smaad en gaf je de heerlijkheid. Hij droeg de vloek en gaf je de zegen. Hij nam de dood op Zich en gaf jou het leven … Als de overste Herder zal Hij over al Zijn lammeren rekenschap afleggen en de Vader als het ware zeggen: ‘Dit zijn al Mijn schapen. Ik ging door bossen en wateren en struiken en doornen om ze te verzamelen, en Mijn voeten werden doorstoken en Mijn handen en zijde doorboord, voordat Ik hen verkreeg; maar nu: hier zijn ze.’>>
Wanneer we ons alles herinneren, wat Hij in het verleden voor ons heeft gedaan, toen Hij Zijn leven gaf voor de schapen als de goede Herder, en wanneer we weten wat Hij voor ons allemaal nog zal doen, wanneer Hij komt als de Opperherder, dan kunnen we ook op de huidige woestijnreis naar Hem opzien en zeggen:
“De Heer is mijn Herder”.
Hamilton Smith, © www.bibelstudium.de
Online seit dem 26.02.2008.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW