De Gouden kandelaar (5)
Hebben wij ook wat door te geven? Hoe is het met onze eerste liefde? Wat – of Wie – ziet de omgeving in mij? Leef ik, wandel ik door de Geest? Enkele zeer indringende vragen die ons juist in de donkere dagen voor kerst wel mogen bezighouden.
Het leven in de Geest (3)
Stromen van levend water
Op de laatste en grootste dag van het Loofhuttenfeest stond Jezus daar en riep: “Zo iemand dorst heeft, hij kome tot Mij; hij drinke. Wie in Mij gelooft zoals de Schrift heeft gezegd, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest, die zij zouden ontvangen, die in Hem zouden geloven. Want de Geest was er nog niet, daar Jezus nog niet verheerlijkt was” (Johannes 7:37-39; vertaling Petrus Canisius).
Als wij geestelijke zegeningen hebben door te geven, dan kan het alleen maar datgene zijn wat wijzelf van de Heer ontvangen hebben. Zeer zeker gebruikt God de dienst van Zijn heiligen en van hen die Hij liefheeft, om ons op te bouwen; maar alleen dat wat ingang gevonden heeft in ons eigen hart, kan ook het hart van anderen raken.
Daarvan vinden wij vele voorbeelden bij de profeten. Ezechiël moest de rol met Klaagliederen eerst zelf opeten, voordat hij ze als boodschap van de Heer aan Israël mocht doorgeven. “Mensenkind, eet wat gij vinden zult; eet deze rol en ga, spreek tot het huis Israëls” (Ezechiël 3:1 – Statenvertaling). En toen het volk niet naar hem wilde luisteren, moest hij het oordeel van God uitbeelden door zijn eigen daden en lijden als “symbool” (Ezechiël 2:8; 3:4; 24:15-17).
Wat God zelf u geschonken heeft aan innerlijke genade – wat Hij in u werkt door de kracht van Zijn Geest en Woord, dat krijgt ook gestalte in uw dagelijkse wandel. Als u, zoals de apostel het noemt, Christus hebt aangedaan, dan zult u zich onder uw medemensen bewegen in ootmoed en zachtmoedigheid en dan bent u in staat ook moeilijke mensen in liefde te dragen. Want u hebt immers “de nieuwe mens aangedaan, die naar God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid” (Efeze 4:24). Dat bedoelt Jezus als Hij zegt: “Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Johannes 7:38).
Zonder dat u veel woorden gebruikt, worden mensen in uw omgeving aangegrepen door een groot verlangen naar zegeningen van de Geest. Zo mag u hier in de dorheid en verveling van de wereld een kleine, maar levende bron van steeds opwellend levenswater worden, dat springt tot in het eeuwige leven (Johannes 4:14).
Als in het begin
“Ik zal de gevangenis van Juda en de gevangenis van Israël wenden, en zal ze bouwen als in het eerste. En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden, waarmee zij tegen Mij gezondigd en waarmee zij tegen Mij overtreden hebben. En het zal Mij zijn tot een vrolijke naam, tot een roem, en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde; die al het goede zullen horen, dat Ik hun doe; en zij zullen vrezen en ontroerd zijn over al het goede, en over al de vrede, die Ik hun beschik. Alzo zegt de HEERE: In deze plaats (waarvan gij zegt: Zij is woest, dat er geen mens en geen beest in is), in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem, die zo verwoest zijn, dat er geen mens, en geen inwoner, en geen beest in is, zal wederom gehoord worden, de stem der vrolijkheid en de stem der blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, de stem hen, die zeggen: Looft de HEERE der heerscharen, want de HEERE is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid! de stem hen, die lof aanbrengen ten huize des HEEREN; want Ik zal de gevangenis des lands wenden, als in het eerst, zegt de HEERE” (Jeremía 33:7-11 – Statenvertaling).
In een tijd dat de ontrouw van Israël heel ver gegaan was, beloofde de Heer door Zijn profeten een volledige terugkeer tot hun eerste liefde, tot de eerste schoonheid. Jeremía had opdracht voor de oren van Jeruzalem uit te roepen: “Zo zegt de HEERE: Ik gedenk de weldadigheid van uw jeugd, de liefde van uw ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. Israël was de HEERE een heiligheid …” (Jeremía 2:2-3a – Statenvertaling).
De zachte glans van de eerste dankbare liefde van een geredde ziel is heel iets bijzonders. Wat een eenvoud, wat een blijdschap, wat een overgave ligt er in de eerste liefde! Niemand kan zich het verdriet van de Heer realiseren, wanneer Hij tot de bruidsziel moet zeggen: “Ik heb tegen u, dat u uw eerste liefde hebt verlaten” (Openbaring 2:4).
Met beven waakte de apostel Paulus over zijn geliefde kinderen in het geloof. Hij zegt: “Want ik ben naijverig over u met een naijver van God; want ik heb u aan één man verloofd om u als een reine maagd voor Christus te stellen” (2 Korinthe 11:2).
Deze heilige eenvoud van de eerste liefde is heel belangrijk; in de ogen van onze hemelse Heer is zij doorslaggevend. Men zou haast kunnen zeggen: Als de heilige eenvoud verloren is, is alles verloren!
Paulus wist hoe hij dit kostbare goed moest bewaren: “Want dit is onze roem: het getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid en oprechtheid voor God, en niet in vleselijke wijsheid maar in de genade van God, hebben verkeerd in de wereld en in het bijzonder bij u” (2 Korinthe 1:12). Aan het eind van zijn leven kon hij vol vreugde getuigen: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden. Overigens is voor mij de kroon van de gerechtigheid weggelegd, die de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij in die dag zal geven; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad” (2 Timotheüs 4:7-8).
T.L. Macartney
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW