Psalm 61
Algemene gedachten over de Psalmen
Christus in de Psalmen
De psalmen zijn geschreven door gelovige mannen zoals David, Asaf en de zonen van Korach toen ze in moeilijke en behoeftige omstandigheden verkeerden. Godvrezende mensen putten al 3000 jaar kracht uit dit deel van de Bijbel. Toch is de belangrijkste gedachte van de Psalmen om ons kennis te laten maken met Jezus Christus. Dat zal ons misschien een beetje verbazen. Maar Hij is het grote thema van de Schrift.
De Zoon van God was ten tijde van het Oude Testament nog niet geopenbaard en was nog niet als Mens in de wereld gekomen. Daarom verwijzen de Psalmen profetisch naar Degene die ruim 2000 jaar geleden naar de aarde kwam om te sterven aan het kruis van Golgotha. Zoals Petrus in zijn eerste brief zegt, spreken ze over het lijden, dat over Christus zou komen en van de heerlijkheden daarna (1 Petr. 1:11). De Psalmen laten ons vooral de gevoelens van Jezus zien in het lijden en de ontberingen die Hij als Mens doormaakte. De evangeliën beschrijven meer de weg van onze Heiland van de kribbe tot aan het kruis, evenals Zijn opstanding en hemelvaart. Daar wordt ons verteld wat Hij meegemaakt en gesproken heeft. Maar in de Psalmen vinden we Zijn hart, dat wil zeggen wat Hij op Zijn weg in Zijn leven en aan het kruis ondervonden heeft.
Er zijn passages in de Psalmen, zoals Psalm 22, die spreken over het verzoenende lijden van onze Heer aan het kruis op Golgotha. Dit heeft alleen Hij doorgemaakt, en wel om ons te redden. Andere psalmen beschrijven daarentegen Zijn lijden in Zijn mensheid. Hij heeft geleden, opdat Hij nu met ons, gelovigen, medelijden kon hebben, wanneer ook wij door moeilijke dagen gaan. God belooft ons geen gemakkelijk leven. Vaak lijkt het als een donker dal. Toch ervaren we de hulp en bemoediging van onze Heer, als we zien, dat Hij Zelf door moeilijke omstandigheden is gegaan. Omdat Hij dezelfde ervaringen heeft gehad, begrijpt Hij ons.
Het gelovige overblijfsel van Israël in de toekomst
De Psalmen wijzen ook profetisch naar een toekomstige tijd. Wij wachten op de Heer Jezus voor de opname. Dit is onze christelijke hoop. Hij zal komen en allen die in Hem geloofden in de tijd van genade met de gelovigen van het Oude Testament opnemen in de heerlijkheid van de hemel. Deze zouden zonder ons niet tot volmaaktheid komen (Hebr. 11:40). [2] Daarna wordt het evangelie van het koninkrijk gepredikt, dat wil zeggen mensen worden tot bekering opgeroepen om bereid te zijn het koninkrijk van de komende koning binnen te gaan. Deze verkondiging is speciaal gericht tot het volk Israël. Maar het gaat ook uit naar alle naties. Een klein deel van het volk zal deze boodschap geloven, hun zonden belijden en wachten op de aangekondigde Messias. Deze gelovigen zullen door vervolging en onvoorstelbaar lijden moeten gaan. Deze tijd van verdrukking zal in totaal zeven jaar duren – de profeet Daniël spreekt van de 70ste jaarweek – waarin de gelovige Joden vervolgd zullen worden. Ze leren vooral van hun eigen landgenoten – van de Antichrist en zijn volgelingen – verzet, haat en lijden. Maar ze zullen echter ook vervolgd en verdrukt worden door de naburige volken. In deze nood roepen ze het uit tot God. Deze toekomstige tijd is ook een thema van de Psalmen.
De toepassing op ons christenen
Maar we kunnen de Psalmen ook op onszelf, die in de tijd van genade geloven, toepassen. Maar er is een groot verschil tussen ons en de oudtestamentische gelovigen. Toen ze de Psalmen schreven en lazen, kenden ze het verlossingswerk van de Heer Jezus nog niet. We kijken echter terug op een volbracht werk aan het kruis op Golgotha. Hierdoor begrijpen we de Psalmen beter – want de geschriften van het Nieuwe Testament geven ons inzicht in de geschriften van het Oude Testament.
Daartoe een voorbeeld: In Psalm 44 vers 23 klagen de zonen van Korach: “Maar om U worden wij de hele dag gedood; wij worden beschouwd als slachtschapen.” Ze bevinden zich in een uitzichtloze situatie en vergelijken zichzelf met slachtschapen, die geen moment weten wanneer ze zullen worden gedood. Dan zeggen ze in vers 24: “Word wakker! Waarom zou U slapen, Heere? Ontwaak! Verstoot ons niet voor altijd!” Zo hebben de oudtestamentische gelovigen gereageerd.
Ook wij kunnen soortgelijke omstandigheden ervaren. Daarom citeert Paulus deze passage in Romeinen 8 vers 36: “Zoals geschreven staat: ‘Om U worden wij de hele dag gedood; wij zijn geacht als slachtschapen.” Maar dan volgt de reactie van de verlosten uit de genadetijd in vers 37. Het is anders dan die van de zonen van Korach: “Maar in dit alles zijn we meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad.” Wanneer de apostel in de verleden tijd spreekt over de liefde van de Heer Jezus, dan bedoelt hij de liefde, die zich in het sterven aan het kruis geopenbaard heeft. We kennen de liefde van Christus, geopenbaard op Golgotha, en kunnen daarom de moeilijkheden van het leven heel anders onder ogen zien dan de gelovigen uit het Oude Testament. Om de Psalmen beter te begrijpen en op ons toe te passen, is het ook belangrijk om het licht van het Nieuwe Testament erop te werpen.
Inleiding tot Psalm 61-63
Er zijn vijf psalmboeken. De eerste spreekt profetisch over de eerste helft van de zeven jaren van verdrukking. Op dit tijdstip zal het gelovige overblijfsel in Israël gevormd worden. Ze wonen nog steeds in Jeruzalem en in het land Israël. Het tweede boek van de Psalmen (vanaf Psalm 42) toont ons de tweede helft van deze tijd van de verdrukking. Het wordt gekenmerkt door een zware vervolging van de gelovigen in Israël. Ze moeten uit Jeruzalem, Judea en Israël vluchten naar de buurlanden. Psalm 61-63 spreken hier ook over, waar we nader op in willen gaan.
Vaak geven drie psalmen een samenhangende gedachte weer. Zo vormen Psalm 61-63 ook een reeks. Psalm 61 toont ons het gebed van de gelovige tot God, in Psalm 62 vinden we het vertrouwen van de gelovige in God en Psalm 63 spreekt over de gemeenschap van de gelovige met God.
Alle drie zijn door David geschreven, waarschijnlijk terwijl hij op de vlucht was voor koning Saul of voor zijn zoon Absalom. In het tweede geval werd hij gedwongen Jeruzalem te ontvluchten, achtervolgd door zijn eigen zoon. Laten we ons eens voorstellen: een vader moet vanwege zijn zoon voor zijn leven vrezen en moet vluchten! Het was uit deze nood, dat David deze psalmen schreef. Daarin laat hij ons zien, wat hij in deze tijd van nood, in misschien wel de donkerste dagen van zijn leven, door zijn zoon ervaren heeft. Hij beschrijft niet zozeer de omstandigheden, maar de nood van zijn hart, zijn smarten en depressie. Maar hij spreekt nog veel meer over zijn geweldige God, met wie hij in verbinding staat. Als David over Hem spreekt, vinden we vaak in deze psalmen: U, Uw, van U. Zo heeft hij hulp en kracht bij Hem gevonden. Ook wij kunnen leren om in tijden van nood niet op onszelf, maar op God te zien.
Psalm 61: Het gebed van de gelovige tot God
Het gebed
In veel psalmen geeft het eerste vers na het opschrift het onderwerp aan. Dus ook hier: “O, God, luister naar mijn roepen, sla acht op mijn gebed!” (vs. 2). Het hoofdthema van deze psalm is het gebed van de gelovige tot God. Nood leert bidden. Dat hebben we allemaal zelf al wel ervaren. Misschien hebben we op jonge leeftijd al geleerd om tot God te bidden. Maar we beginnen eerst tot Hem te roepen, wanneer we in moeilijke omstandigheden verkeren en onszelf niet meer kunnen helpen. Als we in gebed onze knieën voor onze God buigen, zeggen we daarmee twee dingen: 1) Ik kan het niet; 2) God kan alles.
Voorbeelden van gebeden in de Bijbel
Zowel in de dagen van het Oude Testament als ten tijde van het Nieuwe Testament hebben gelovigen tot God geroepen:
- De aartsvaders hadden hun altaren, waar ze voor God verschenen om met Hem te spreken.
- De discipel Johannes, leunend aan de borst van de Heer Jezus, stelde Hem een vraag. Dat was een gebed.
- In Handelingen 4 bad Petrus met de andere apostelen. Toen bewoog zich de plaats waar ze verzameld waren.
- Op weg naar Damascus ontmoette Saulus van Tarsus de verheerlijkte Heer en werd op de grond geworpen. In dat uur bekeerde hij zich. Kort daarna stuurde de Heer de discipel Ananias naar Saulus met de woorden: “…want zie, hij bidt!” (Hand. 9:11). Het maakt deel uit van het karakter van de gelovige dat hij bidt.
Ook de Heer Jezus heeft gebeden: “Het gebeurde nu in die dagen dat Hij naar buiten ging naar de berg om te bidden, en Hij bracht de nacht door in het gebed tot God” (Luk. 6:12). Een aantal plaatsen in de evangeliën laten ons zien, dat Hij tot God bad. Spreken met God had een vaste plaats in de dagelijkse routine van Zijn leven. Er zijn echter twee bijzondere gelegenheden, waarop onze Heer bad:
- We vinden Hem in Gethsémané, waar wordt gezegd, dat Hij ontzet en bang begon te worden, neerknielde en bad. Het is een grote troost voor ons, dat de Heer Jezus angst kende. Maar in Zijn angst riep Hij tot Zijn God.
- Toen Hij aan het kruis hing, bad hij ook uit de diepste nood van Zijn ziel: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt U mij verlaten?”
Moedigen deze voorbeelden, en vooral de gebedshouding van onze Heer ons niet aan, om vaker in gebed de tegenwoordigheid van God te zoeken? Moeten we in alle moeilijkheden van het leven niet roepen tot Hem, Die kan horen?
De rots, het fundament van het geloof
“Van het einde van het land roep ik tot U, nu mijn hart bezwijkt; leid mij op een rots die voor mij te hoog zou zijn” (vs. 3). Dit vers laat ons zien, dat het trouwe overblijfsel van het volk Israël uit het land verdreven zal zijn. Ze lijden dan heel erg, omdat vervolging hen heeft gedwongen hun huizen te verlaten om op een vreemde plek verder te leven. Zij zullen de indruk hebben, dat ze zich aan het einde van de aarde bevinden – ontheemd en veracht.
Als we onze Heer trouw belijden voor de mensen, zullen we tot op zekere hoogte ook ervaren, dat de wereld ons niet wil en ons veracht. Dat is niet gemakkelijk voor ons. Als mensen slecht of minachtend over ons praten, raakt het ons vanbinnen. De Heer Jezus ondervond deze tegenstand ook toen Hij op aarde wandelde. Mattheüs bericht op zeer indrukwekkende wijze hoe hij tenslotte verworpen werd: “En zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen” (Matth. 27:31). Wat moet dit het hart van onze Heiland geraakt hebben!
Toch ligt er in deze vervolging en verachting een fundament voor de gelovige – een rots. Deze rots is Gods belofte voor ons in Zijn woord. Dit wordt ons uitgelegd in Lukas 6. De Heer vergelijkt iemand die tot Hem komt, hoort en Zijn Woord doet, met een wijze man die een huis bouwt, door te graven en te verdiepen en het fundament op de rots legt. Zo is de belofte van God voor de Zijnen ook in moeilijke dagen het fundament: Hij verlaat ons niet en haalt ons uit de moeilijkheid – dat is zeer zeker. Tot op de dag van de opname zal de Heer Jezus dit doen voor alle verlosten in deze tijd van de genade. Dan zullen we uit alle moeilijkheden worden opgenomen in de heerlijkheid van de hemel. Dat is wat het Woord van God ons verzekert. Is dat niet de rots waarop we altijd hulp en steun kunnen krijgen?
De Heer Jezus kende deze rots ook. Hij had de verzekering van God, dat Hij niet zou toelaten dat Zijn heilige ontbinding ziet (Ps. 16:10). Zo heeft God Hem opgewekt en Hem aan Zijn rechterhand gezet. Dat heeft Hem – menselijkerwijze gesproken – door al het lijden van het kruis heen gedragen. De schrijver van de brief aan de Hebreeën maakt dit duidelijk in hoofdstuk 12 vers 2: “… die om de vreugde die vóór Hem lag, [het] kruis heeft verdragen.”
Dit vers wordt soms verkeerd begrepen. De voor Hem liggende vreugde is niet het feit, dat Hij een bruid zal hebben. Dat is natuurlijk ook een vreugde. Maar daarvan spreekt Mattheüs 13 vers 44-46. Daar gaat het over ons, de gelovigen, voorgesteld door de schat in de akker en de kostbare parel. Voor ons heeft Hij alles verkocht wat hij had. In ons ziet Hij met volle vreugde de vrucht van de moeitevolle inspanning van Zijn ziel (verg. Jes. 53:11). Het vers in Hebreeën 12 echter verklaart ons, dat Hij na het volbrachte werk zou opstaan en als een Mens in de stralende heerlijkheid van Gods tegenwoordigheid zou binnengaan. Dat was Gods verzekering aan onze Heer. Ook wij mogen ons in alle problemen door de beloften van de nabijheid en hulp van de Heer in Zijn Woord op de rotsen laten leiden.
Maar deze rots is te hoog voor ons verstand. Maar ons geloof grijpt de beloften van God aan en houdt daaraan vast, ook al kunnen we ze soms niet met ons verstand bevatten. Vaak weten we niet, hoe God ons uit de moeilijkheid leidt waarin we ons momenteel bevinden. Nergens zien we Zijn redding, maar we vertrouwen in geloof op Gods Woord. Dat is de betekenis van de uitspraak: “leid mij op een rots die voor mij te hoog zou zijn.”
Twee gezichtspunten van het geloof
Vers 4 toont ons het gezichtspunt van het geloof in het verleden en vers 5 het betrouwbare uitzicht op de toekomst. Als we door donkere dagen gaan, dan richt de Heer onze blik in deze beide richtingen.
a) Hoe God ons geholpen heeft
“Want U bent een toevlucht voor mij geweest, een sterke toren tegen de vijand” (vs. 4). Dit is de ervaren hulp van God in het verleden. Hij wil ons er in moeilijke tijden aan herinneren, hoe vaak we Zijn redding al hebben ervaren in een noodsituatie. Kunnen we niet allemaal terugkijken op dergelijke ervaringen?
Er is natuurlijk een verschil tussen in nood zijn of terugkijken op een vroegere nood. In 2 Korinthe 1 spreekt Paulus over wat hij in Efeze heeft meegemaakt. Eerst kijkt hij in de verzen 3-7 terug op die dagen en zegt: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader der ontfermingen en [de] God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze verdrukking.” Zo heeft hij zijn God ervaren. Maar in vers 8 spreekt hij over zijn gevoelens, toen hij midden in de problemen zat: “… dat wij uitermate bezwaard zijn geworden boven vermogen, zodat wij zelfs aan het leven wanhoopten.” Als hij zes maanden eerder in de eerste brief aan Korinthe schreef, dat God niet zou verzoeken boven vermogen, maar met de verzoeking ook de uitkomst zou geven (1 Kor. 10:13), had hij later in de nood in Efeze de indruk gehad, dat hij boven vermogen verzocht werd. Dat was zijn ervaring in de moeilijkheden, toen hij geen uitweg meer zag en zelfs aan het leven wanhoopte.
In onze psalm heeft David ondervonden, dat God sterker is dan welke vijand ook. De gelovige wordt geconfronteerd met drie verschillende vijanden: Satan, de wereld en de zonde die in hem woont. We moeten deze niet onderschatten. Maar God is onze ‘sterke toren’. Als we onze toevlucht bij Hem zoeken, zullen we Zijn dagelijkse bescherming in het praktische leven ervaren. Satan is de vijand van God en de tegenstander van de gelovigen. Hij is sterk en sluw. Maar we zijn verbonden met Hem, die de vijand overwonnen heeft.
b) Waarheen God ons brengen zal
Vers 5 toont ons de geloofsblik vooruit: “Ik zal in alle eeuwigheid in Uw tent verblijven.” Wat er ook gebeurt, God zal ons daar brengen. Wat ons betreft, de gelovigen in de genadetijd, wij zullen het huis van de Vader binnengaan. Ons vers spreekt daar eigenlijk niet over, maar in het licht van het Nieuwe Testament mogen we het daarop toepassen. Onze Heiland heeft ons een duidelijke en zekere belofte gedaan over het huis van de Vader. Op de vraag van Thomas in Johannes 14 vers 6, zei Hij: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.”
Hoewel mensen door dit vers zeker het geloof in Jezus Christus gevonden hebben, is de uitleg van dit vers niet evangelisch. Hij legt ons uit, dat de Heer Jezus de weg naar het Vaderhuis is. Omdat Hij Zelf naar de hemel ging als de Opgestane en als eerste Mens het huis van de Vader binnenging, opende Hij de weg naar de Vader voor ons. Hij is ook de waarheid over de Vader. Hij heeft Hem geopenbaard. Daarom kunnen we alleen door Hem iets over de Vader weten. Hij is ook leven en heeft ons dit eeuwige leven gegeven, opdat wij gelukkig kunnen zijn in het huis van de Vader. Daar is het thuis van het eeuwige leven. Omdat we dit eeuwige leven hebben, ligt onze toekomst in het huis van de Vader. “Ik zal in alle eeuwigheid in Uw tent verblijven.” Net zoals de Heer de gedachten van de ontmoedigde discipelen naar het eeuwige Huis hierboven richtte, zo is ook voor ons de blik naar voren en naar boven de grootste troost in alle moeilijkheden.
Maar we hebben al een ‘thuis’ hier op aarde. Dit is waar het tweede deel van vers 5 over spreekt: “Ik zal … mijn toevlucht zoeken in de schuilplaats onder Uw vleugels. Sela.” De gelovige vindt een tegenwoordige geborgenheid in de gemeenschap met God. Dat is al een verwijzing naar Psalm 63. De verlosten hebben een eeuwig toekomstig huis in het huis van de Vader. Maar hij mag vandaag al op elk moment genieten van een wonderbare gemeenschap met de Heer Jezus. Kennen wij momenten, waarop we met de Heer achter een gesloten deur alleen waren? Dit is een ‘thuis’ voor de gelovige, dit is een toevluchtsoord onder de bescherming van Zijn vleugels.
Het voornemen van het gebed
“Want U, o God, hebt mijn geloften gehoord; U hebt mij de erfenis gegeven van wie Uw Naam vrezen” (vs. 6). Hier spreekt David een gelofte of voornemen uit in zijn gebed. Het voorbeeld van Hanna verklaart ons wat daarmee bedoeld wordt. In 1 Samuël 1 vers 10 en 11 staat: “Bitter van gemoed bad zij tot de HEERE en zij huilde erg. Zij legde een gelofte af; zij zei: HEERE van de legermachten, wanneer U werkelijk de ellende van Uw dienares aanziet, aan mij denkt en Uw dienares niet vergeet, maar aan Uw dienares een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik die voor al de dagen van zijn leven aan de HEERE geven, en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen.” Dit is een gebed en een gelofte van een godvrezende vrouw. Ze bad om iets, wat ze dan vervolgens aan de Heer terug wilde geven.
Het is belangrijk en ernstig dat we niet bidden, zoals Jakobus zei: “U bidt en ontvangt niet, omdat u verkeerd bidt, om het in uw hartstochten te verkwisten” (Jak. 4:3). Zijn onze gebeden soms niet zo? We vragen iets, zodat we onze zelfzuchtige gedachten kunnen realiseren. Dan moeten we ons niet verwonderen, als zulke gebeden niet verhoord worden. We vinden een voorbeeld bij de oudste zoon in Lukas 15 vers 29. Hij beschuldigt zijn vader met de woorden: “U hebt mij nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden vrolijk te zijn.” Zonder zijn vader wilde hij vrolijk zijn met zijn vrienden en zijn egoïsme uitleven. Daarom had zijn vader hem nooit een bokje gegeven. David bad niet zo. Hij verbindt zijn verzoek aan een gelofte. Als zijn gebed wordt verhoord, zal hij zijn kracht en tijd voor zijn God blijven gebruiken. God houdt van zulke gebeden en Hij zal ze verhoren!
Het tweede deel van vers 6 is niet zo gemakkelijk te verklaren. Misschien kunnen we zeggen, dat een godvruchtig leven rijk gezegend en gelukkig is. Waren niet de tijden, waarin we leefden in de vrees en afhankelijk van God niet de gelukkigste dagen van ons leven? Er zijn verschillende tijden. Als we terugkijken op ons leven, kennen we dagen waarop we iets van de Heer hebben ontvangen. Maar we hebben ook de ervaring gehad, dat een dichter van een lied zo verwoordde: “Als we ons van Hem afwenden, wordt het donker om ons heen.” Maar in de nabijheid van de Heer, in een Godvruchtig leven, zullen we het erfdeel ontvangen. Dan zijn we gelukkige en gezegende mensen.
God verhoort het gebed van de koning
“U zult dagen toevoegen aan de dagen van de koning, zijn jaren duren voort als van generatie op generatie” (vs. 7). Het eerste deel van dit vers werd vervuld in het leven van David. Terwijl hij voor Absalom vluchtte, zei de koning in 2 Samuël 15 vers 25 tegen Zadok: “Breng de ark van God terug in de stad. Als ik genade vind in de ogen van de HEERE, zal Hij mij terughalen en hem mij weer laten zien, evenals Zijn woning.” God heeft deze wens verhoord, stond David toe naar Jeruzalem terug te keren en voegde nog een tijd toe aan zijn koningschap.
Maar dit vers spreekt duidelijker over de Heer Jezus. Hij is als Mens op de leeftijd van ongeveer 33 jaar oud op het hoogtepunt van Zijn leven gekruisigd. Het maakt een verschil of iemand oud of jong sterft, wanneer hij op het hoogtepunt van de kracht van zijn leven is. In Psalm 102 vers 25 klaagt Jezus Christus profetisch: “Mijn God, zei ik, neem mij niet weg op de helft van mijn dagen!” Het betekende een diep lijden voor onze Heiland om in de volle kracht van zijn leven te worden gedood. Maar Gods antwoord volgt: “Uw jaren duren voort van generatie op generatie”. God heeft Zijn Vrome opgewekt en Hem dagen toegevoegd. Als de Opgestane heeft de Heer Jezus nog 40 dagen op de aarde geleefd, en Hij blijft in eeuwigheid Mens, zoals vers 8 ons laat zien.
Christus blijft eeuwig mens
“Eeuwig zal hij tronen voor Gods aangezicht. Beschik goedertierenheid en trouw, dat die hem beschermen” (vs. 8).
De eeuwige Mensheid van onze Heiland is een belangrijke waarheid. Hij is Mens geworden, als Mens gestorven en opgestaan, om eeuwig als Mens te leven. Enerzijds was Zijn Mensheid de eerste vereiste om voor ons te kunnen sterven en het verlossingswerk in Zijn dood te volbrengen. Aan de andere kant is Hij ook Mens geworden om de onzichtbare God aan ons als Vader te openbaren. Dat is het onderwerp van het evangelie van Johannes. De eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard door naar de aarde te komen. Maar Hij zal ons ook in alle eeuwigheid de Vader tonen, want we zullen God de Vader in de hemel in het aangezicht van Christus zien. De Heer Jezus spreekt hierover in Johannes 17 vers 26: “En Ik heb hun Uw naam bekend gemaakt en zal die bekend maken.” Het eerste deed Hij hier op aarde, en het tweede is Zijn hemelse eeuwige taak als Mens. Dit is waarom ons vers zegt, dat Hij eeuwig voor het aangezicht van God zal blijven.
De psalmist spreekt verder over goedheid en waarheid. Als de Heer Jezus in heerlijkheid zal terugkeren, zal Hij aan het gelovige overblijfsel van Israël goedheid tonen en waarheid aan de goddelozen openbaren. Op het hoogtepunt van het lijden van dit overblijfsel in de tijd van de verdrukking, zal de Messias verschijnen met macht en grote heerlijkheid en Zich voor de vervolgden stellen. Door de goddelozen te oordelen, zal Hij de gelovigen verlossen van alle verdrukking. Dat zal goedheid zijn voor deze getrouwen, en voor de goddelozen zal dan het moment van waarheid komen. Het rechtvaardige oordeel zal iedereen treffen, die zich tegen God en Zijn aardse volk heeft gesteld.
Er bestaat een wezenlijk verschil in de bevrijding van het Joodse overblijfsel ten opzichte van de gelovigen van de genadetijd. Hij verlost ons van onze moeilijkheden door ons uit deze wereld te halen en ons in de hemel op te nemen. In 2 Korinthe 5 vers 2 zegt de apostel, dat we in ons aardse huis – dat is ons lichaam – zuchten en verlangen om bekleed te worden met onze woning, die uit de hemel is. We verlangen naar het moment van de opname, waarop onze Heiland ons uit de omstandigheden haalt, ons met het nieuwe lichaam bekleedt en ons in de heerlijkheid brengt. Maar Hij zal het gelovige overblijfsel uit Israël verlossen, doordat Hij het oordeel over de goddelozen brengt, die hen onderdrukt hebben.
Eeuwige aanbidding en eeuwige dienst
Vers 9 spreekt over het duizendjarig koninkrijk: “Dan zal ik voor Uw Naam voor eeuwig psalmen zingen om mijn geloften na te komen, dag aan dag”. Eeuwig betekent hier de hele 1000 jaar van vredesregering. Zo zullen de gelovigen uit Israël vooral in het begin en gedurende de tijd van dit koninkrijk op de bevrijding, die ze hebben meegemaakt, terugblikken. Dan zullen ze de naam van de Heer, die hen heeft gered bezingen en, bevrijd van iedere zwakheid, zich volledig aan Zijn dienst wijden.
In figuurlijke zin geldt dit ook voor ons. Als we in de heerlijkheid aangekomen zijn, zullen we de wegen, die God hier met ons gegaan is, bewonderen. De aartsvader Jakob is hier een voorbeeld van. Op oudere leeftijd draait hij zich nog eens om en kijkt terug op zijn hele leven, op zijn lange weg. Het hoofd is gebogen over de punt van zijn staf. Hij ziet zijn eigen wil en zijn eigen wegen, hij erkent ook de hele oogst ervan. Er is geen man van geloof in de Bijbel zoals Jakob, die zo duidelijk laat zien, dat een mens moet oogsten wat hij gezaaid heeft . Hij bedroog bijvoorbeeld ooit zijn vader met een bok. Later werd hij door zijn zonen ook verraden met een bok.
Maar als Jakob terugkijkt, ziet hij ook de genade. God heeft hem niet opgegeven, maar leidde hem naar zijn doel. Zo buigt hij zich over zijn staf en aanbidt God over Zijn wegen met hem. Ook wij zullen in de hemel op de dagen van ons leven terugkijken. Dan zullen we zien, dat veel, misschien meer dan we denken, eigenwil en egoïsme was. In aanbidding zullen we onze Heiland bewonderen, die ons in Zijn wonderbaarlijke barmhartigheid ondanks dat niet heeft opgegeven.
Bovendien zullen we in de toekomst een taak hebben, dat wil zeggen we zullen onze geloften betalen. Openbaring 21 laat ons dit zien aan de hand van de hemelse stad Jeruzalem – een beeld van alle verlosten van de genadetijd. Daar staat in vers 11: “… en de heerlijkheid van God had. Haar lichtglans was aan zeer kostbaar gesteente gelijk, als een kristalheldere jaspissteen.” Wij zullen dus ook vanuit de hemel in het duizendjarige Koninkrijk een getuige van God zijn. Reeds nu hebben we al de opdracht om op aarde de onzichtbare God te vertegenwoordigen. Dit getuigenis wordt vaak verdoezeld door de zwakheid van ons lichaam en helaas ook door de zonde. Maar in de toekomst zal onze bediening vrij van zwakheid en zonde zijn, om samen de glorieuze grootheid van onze God dag na dag uit te stralen.
Slot
Deze psalm moedigt ons aan om meer te bidden, omdat we te maken hebben met een goede en almachtige God. Laten we met vrijmoedigheid in goede en moeilijke dagen Zijn aangezicht in gebed zoeken!
Wordt DV vervolgd.
Max Billeter; © www.haltefest.ch
Jaargang: 2006 – Bladzij: 331
© www.haltefest.ch
Geplaatst in: Christendom, Geloof, Toekomst
© Frisse Wateren, FW