20 jaar geleden

Jonge mensen in de Bijbel (2)

De eerste jongeman – Overwonnen (2)

 

Ontdek je ‘roots’

God vraagt aan Job: Waar was je toen Ik de aarde grondde? Dat zou ik de wetenschappers van vandaag ook wel eens willen vragen. Mogelijk worden zij dan ook iets ‘bescheidener’ in hun besliste uitspraken. Misschien gaat dan de Bijbel eens echt open. Misschien lezen zij – en mogelijk ook jij – Hebreeën 11:3, waar staat: “Door het geloof verstaan wij, dat de werelden door het Woord van God bereid zijn, zodat wat men ziet, niet ontstaan is uit wat zichtbaar is”. Dan hoef je ook niet meer naar de dierentuin om eens te kijken waar je ‘roots’ liggen. Dan kun je simpelweg thuis in je kamer je Bijbel open doen om dan te kunnen ontdekken hoe God de dingen ziet.

Genesis 1-3

VOORDRACHT 1 (vervolg)

Wanneer we nu kort op de zes scheppingsdagen ingaan dan zien we als eerste dat God licht tevoorschijn laat komen. Dat is wat wij allen nodig hebben. We moeten licht hebben Iedereen heeft het nodig en het is een wonderbaar moment in het leven van een mens wanneer God tot hem zegt: “Daar zij licht!” Is dat al in jouw leven gekomen? Heeft God al tegen jouw verduisterde ziel gezegd: “Daar zij licht!” Welnu, het licht kwam. Op de tweede dag onthulde Hij de hemel. Ik vind het erg mooi dat Hij dit deed voordat Hij Zich bezighield met de aarde. De aarde was er niet voor bestemd om de eeuwige rustplaats voor de mensen te zijn maar de hemel kan door het kostbare bloed van de Heere Jezus Christus jouw en mijn eeuwige rustplaats worden.

Vervolgens werden de wateren van elkaar gescheiden en op de derde dag kwam de plantenwereld tevoorschijn. Daarna, op de vierde dag, verschenen zon, maan en sterren (de machten die om de aarde draaien) die een bijzondere betekenis voor de aarde hebben. Op de vijfde dag werd een deel van het dierenrijk – vissen en vogels – door het eenvoudig bevel van God geschapen. Op de zesde dag kwam het andere deel van het dierenrijk, de dieren van het veld, tevoorschijn. We horen God in vers 24 zeggen: “De aarde brenge levende wezens voort, naar haar aard”. Op de zesde dag vinden we ook Gods mededeling over het scheppen van de mensen.

En nu, wanneer je nog twijfels aan je herkomst hebt, luister dan voor een ogenblik wat God zegt: “En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee”. De mens als ras wordt bedoeld wanneer we hier lezen: “En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze”. Een ernstig overleg van God (Elohim) ging aan de schepping van de eerste mens vooraf. Elohim is het meervoud van Eloah, de “Allerhoogste”. Het betekent Godheid in absolute zin. God treedt als God in een ernstig overleg en zegt: “Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis”. Deze beide uitdrukkingen zijn in de grond verschillend. Een beeld geeft de gedachte weer van schildering, uitbeelding, de vertegenwoordiging; gelijkenis duidt een morele kwaliteit aan. “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld”. De mens moet God op aarde vertonen en over de aarde heersen. Dat was de betekenis van de woorden: “… en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt” (vers 26).

Het resultaat van dit werk van zes dagen was, dat God verklaarde dat alles wat Hij geschapen heeft, goed was. En zie nu dat toen God de mens geschapen en hem op de aarde geplaatst had zei Hij in het laatste vers van het eerste hoofdstuk: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed”. Als een kunstenaar beziet Hij het werk van Zijn handen en de hemelen roemen Zijn heerlijkheid. De voorafgaande werken van de Schepper zijn goed, maar bij de schepping van de kroon van alles, de mens, in beeld een gelijkenis van God, luidt Zijn oordeel: Zeer goed. De drie eerste verzen van hoofdstuk 2 behoren eigenlijk nog bij hoofdstuk 1. Ze zeggen ons dat God rustte. Zes dagen werkte God en toen rustte Hij.

In Genesis 2:7 wordt ons verteld: “En de HEERE God had de mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel”. In deze woorden ligt een geweldige volheid van waarheden, maar de tijd ontbreekt mij verder in details te treden. Jullie zien in ieder geval dat dat het lichaam van mens uit het stof van de aarde gevormd werd. In 1 Korinthe 15 spreekt apostel Paulus daarvan. Wanneer in verschillende Bijbelvertalingen de geschapen mens enkel als “aards” beschreven wordt dan is dat niet voldoende. “De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk” is de correcte weergave. Dat is de waarheid die ons in Genesis 2 geopenbaard wordt. Let er op dat dit precies dat is wat God hier deed. Hij nam van het stof en vormde het lichaam van de mens; en wat kwam daarna? Hij heeft “in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel”. Hier heb je waarheid van de oorsprong van de mensen. Het is wonderbaarlijk omdat het Goddelijk is. Hij is het werk van de handen van God en zijn leven komt van God. Hij blies in zijn neus de adem van het leven en hij werd een levende ziel. Ik denk dat dit veel beter is dan alleen maar een ontwikkelde nakomeling van een aap te zijn. Wanneer je het Goddelijk bericht in Genesis 2 over de oorsprong van de mens opgeeft, moet je ook Christus opgeven. Bedenk wat de Heilige Geest over Hem als Mens zegt (Lukas 3). Daar wordt in Zijn stamboom teruggegaan: “van Seth, van Adam, van God”. Hij heeft de directe oorsprong uit God, zoals de apostel ook zegt: “Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij; zoals ook enige van uw dichters gezegd hebben: ‘Want wij zijn ook van zijn geslacht'” (Handelingen 17:28).

Onsterfelijkheid” en “eeuwig leven

De aanvang van de mens in deze wereld was dus Goddelijk volkomen en niet het gevolg van veel ontwikkelingsfasen. God Zelf heeft “in zijn neusgaten geblazen de adem des leven; alzo werd de mens tot een levende ziel”. Daar komt de onsterfelijkheid voort want omdat de mens direct van God afstamt ben je een onsterfelijke ziel. Ieder van ons is onsterfelijk. Zolang God bestaat moet jij bestaan. Maar”onsterfelijkheid” en “eeuwig leven” hebben niet dezelfde betekenis. Het eerste bezitten allen, het tweede alleen diegenen die van Christus zijn, want Hij is het eeuwige leven; “Wie de Zoon heeft, heeft het leven” (1 Johannes 5:12). Onsterfelijkheid betekent in de Schrift eeuwig bestaan of eeuwig zijn, en de mens, ja ieder jong mens, die dit leest, bezit – ongeacht de brutale sceptische houding van onze dagen – een eeuwig bestaan. Waar hij dat bestaan zal doorbrengen is een andere zaak. Wij lezen vaneeuwig leven en van eeuwig oordeel . Dat zijn de beide – de enige twee – doelen van de mensen. Jij hebt een eeuwig bestaan. Waar zul je deze doorbrengen. Dat is jouw zaak. Ik weet waar ik de eeuwigheid zal doorbrengen – bij mijn Heiland Die in genade en liefde voor mij gestorven is. Jij bezit onsterfelijkheid en je kunt dit niet teniet doen. Vernietiging is een leugen van satan en bovendien een reusachtige dwaasheid. Niets op aarde kun je vernietigen. Je mag de vorm van de materie veranderen maar je kunt het niet vernietigen. Je kunt deze tafel verbranden maar zijn wezenlijke elementen en zijn massa blijven in de vorm van koolstof, water, zuren en gassen. Zo ook de mens. Zijn vorm mag zich veranderen maar hijzelf blijft. Nee! Je hebt een onsterfelijke ziel. Je oorsprong dank je aan God en de redding van die ziel is voor jou en voor mij een zeer ernstige en belangrijke vraag.

Paradijs

We willen nu een beetje verder gaan in de Bijbel en zien wat er van de mens is geworden die zijn loop zo Goddelijk en heerlijk begon. Er wordt ons bericht dat God een tuin plantte ten oosten van Eden. Eden betekent lusthof. In de Griekse vertaling, de Septuaginta, wordt het paradijs genoemd. Wij hebben al van een “verloren paradijs” en van een “herwonnen paradijs” gehoord, maar van een latere spreekt de Schrift nooit. Eenmaal verloren zal het paradijs nooit teruggewonnen worden; maar God opent in Zijn genade een hemels paradijs. In Eden stonden twee bomen, de “boom des levens” – de soevereine genade in Christus – en de “boom des kennis des goeds en kwaads” met het oog op de verantwoordelijkheid van de mens als test voor zijn gehoorzaamheid.

In deze tuin zette God de mens om te hem te laten genieten van Zijn mildheid, Zijn goedheid en bovenal van Hemzelf. Hij werd heerser over alles wat hij kon overzien. Hij was in gemeenschap met God en was gebieder over de hele schepping. Alles wat hij zag was goed maar er was één voorbehoud van de kant van zijn Schepper waardoor Hij zijn gezag tot gelding bracht: “En de HEERE God gebood de mens, zeggende: Van alle boom van deze hof zult gij vrij eten; maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven” (Genesis 2:16,17).

Hier heb je de mens die is gesteld onder de verantwoordelijkheid, en zijn verantwoordelijkheid bestond enkel uit gehoorzaamheid met betrekking tot deze boom, en deze boom alleen. Ik weet niet wat voor een boom het was. De Schrift zegt het niet. Het diende als test van gehoorzaamheid aan en verantwoordelijkheid ten opzichte van God. Zie nu eens hoe God handelt om alles tot zegen en geluk voor de mensen te doen zijn. Enerzijds stond hij in een gelukkige verbinding met God in Wie hij zich kon verblijden, en aan de andere kant heerste hij over de schepping. Let op – ik denk dat dit erg interessant is – terwijl hij onder God stond en niet met God vergeleken kon worden, stond hij boven de dieren, en dezen konden niet met hem vergeleken worden. Daarom was hij alleen, en de gevoelens van zijn menselijke hart werden niet bevredigd; en daarvoor schiep God een andere verhouding, namelijk die van gelijkheid. De vrouw werd ingevoerd, en zij maakt de mens werkelijk helemaal compleet. God brengt de vrouw tot de man en de manier waarop de Heere haar invoert is zeer opmerkelijk. Adam valt in een diepe slaap; en terwijl hij slaapt neemt God een rib en en bouwt daaruit de vrouw. Een prachtig en treffend beeld van onze Heere Jezus Die in de dood ging, opdat uit Zijn dood leven voort zou komen voor hen die dood waren. Ik twijfel er niet aan dat wij in deze gebeurtenis, van het nemen van de rib, een prachtig beeld hebben van Christus en de gemeente.

Wordt D.V. vervolgd.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW