5 jaar geleden

De eerste decennia van het christendom (3)

Handelingen 1 vers 10-26

Vers 10 en 11

Wat een geweldige en prachtige gebeurtenis: een Mens stijgt op naar de hemel! Een Mens geboren in Bethlehem, Wiens leven van dienen hier op aarde werd afgesloten door de dood aan het kruis! Maar deze Mens was uit de hemel gekomen als de Zoon van God, en die naar de hemel terugkeerde. We begrijpen de verbazing van de discipelen. Terwijl ze aandachtig naar de hemel staarden en Jezus niet meer zien konden, omdat een wolk, het teken van de woning van God, Hem aan hun ogen onttrokken had, “stonden twee mannen bij hen witte kleren, die ook zeiden: Galilese mannen, wat staat u naar de hemel te kijken? Deze Jezus die van u is opgenomen naar de hemel, zal zó komen, op dezelfde wijze als u Hem naar de hemel hebt zien gaan”. God wil niet, dat zij die nu alleen gelaten waren, in onzekerheid bleven over zulk een gebeurtenis. Ze staan ​​nog steeds op Joodse bodem en vertegenwoordigen het overblijfsel van Israël, die uit het ongelovige volk uitgegaan is. Twee engelen werden naar hen gezonden  – twee, nodig vanwege de eis van de wet – om hen te vertellen dat Jezus “zó komen zal, op dezelfde wijze zoals ze Hem naar de hemel hebben zien gaan

Hij zal persoonlijk naar de aarde komen om Zich met het toekomstige overblijfsel, dat op Hem wachten zal, te herenigen. Hij zal dan niet alleen het koninkrijk voor Israël herstellen, zoals ze het toen verwachtten, maar over de hele aarde regeren. In Zacharia 14 vers 4 staat er: “Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt, ten oosten ervan”. Het gaat ook hier niet om de vraag van de komst van de Heer voor de Zijnen, welke gebeurtenis zal plaatsvinden vóór Zijn verschijning in heerlijkheid. We staan hier nog niet op de bodem van de gemeente. Micha 5 vers 2-3 zal worden vervuld: “… dan zal de rest van Zijn broeders zich bekeren, met de Israëlieten. Hij zal staan en hen weiden in de kracht van de HEERE …”.

De discipelen keerden met grote blijdschap naar Jeruzalem terug nadat ze deze boodschap van de engelen hadden gehoord (Luk. 24:52).

De engelen richtten zich tot de discipelen met de woorden: “Galilese mannen”. Ze kwamen uit een gebied dat door de Joden werd veracht, maar de Heer had daar een groot deel van Zijn dienst vervuld. Ze ontvingen echter de mededelingen van de engelen niet als Galileeërs, maar als heiligen, als de machtigen die op aarde zijn, in wie de Heer al Zijn vreugde had (Ps 16:3). Zij waren de metgezellen van de Heer, Die zojuist uit hun midden was weggenomen.

De uitdrukking “die van u is opgenomen” is ontroerend. Hij was bij hen geweest, Hij kon niet bij anderen samen zijn. Hij was bij hen geweest gedurende zijn gehele dienst hier op de aarde; ze hadden Hem ontvangen, terwijl het volk Hem verachtte en verwierp. Na Zijn opstanding heeft de Heer Zijn plaats weer in hun midden ingenomen. En Hij die van hen werd opgenomen, zal weer terugkomen om met hen te zijn, het toekomstige overblijfsel dat op Hem wachten zal. Zij, die veracht zijn zoals Hij veracht werd, zullen met Hem zijn tijdens Zijn heerschappij in heerlijkheid. Zo werden eens ook de helden van David verheven nadat ze met hem waren veracht (1 Sam. 22:1-4 en 2 Sam. 23).

De Olijfberg neemt in het leven van Jezus een belangrijke plaats in. Tegen het einde van Zijn aardse loopbaan trok Hij zich daarheen terug voor de nacht. En ook anders ging Hij er vaak heen met Zijn discipelen. Daar grepen de dienaars van de overpriesters en farizeeën onder leiding van Judas Hem. Vandaar werd Hij verhoogd naar de hemel. En eens zullen Zijn voeten daar staan, wanneer Hij komen zal om het toekomstige overblijfsel van Israël te bevrijden.

Vers 12-14

Toen de discipelen naar Jeruzalem terugkeerden, gingen ze niet naar de tempel. Dit huis werd gemeden. Ze gingen naar de bovenzaal en bleven daar. Ze waren gehecht aan de Persoon van hun Heer, en Hij was het Middelpunt van hun samenkomen. Overal om hen heen was de vijandelijke wereld.

Na de opsomming van de apostelen wordt ons gezegd: “Deze allen volharden eendrachtig in het gebed, met [enige] vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en Zijn broers”. Ze werden verzameld door de Heer, en bleven in de positie van afhankelijkheid, wachtend op de belofte van de Vader.

Vers 15-22

Al vóór de uitstorting van de Geest, Die de Heer hen na Zijn opstanding gegeven had, hadden de discipelen een zeker begrip van de Schriften (Joh. 20:22). Daarom staat Petrus in het midden van ongeveer 120 broeders op en overtuigt de gemeente van de noodzaak om Judas te vervangen. Hij baseert zich op de uitleg van David in Psalm 69 vers 27 en 109 vers 8. Hij begint met de vaststelling, dat de Heer Judas heeft gekozen om de Schriften te vervullen, die hadden aangekondigd dat een van de vertrouwelingen van Christus zo’n afloop zou hebben. Jezus koos hem voor dit doel, hoewel Hij wist wat er van komen zou.

In de tussenzin (vers 18 en 19) vermeldt Petrus, dat Judas een akker verworven had voor het loon van de ongerechtigheid, en voegt aan de beschrijving van zijn einde een detail toe, dat niet in de evangeliën te vinden is. In Mattheüs 27 vers 7 en 8 wordt ons verteld, dat de overpriesters die de akker van de pottenbakker kochten deze als een begraafplaats voor vreemdelingen maakte. De hogepriesters worden in deze daad geïdentificeerd met Judas. Zij belichamen het volk, dat schuldig is aan de verwerping van Christus, want in Psalm 69 vers 26 wordt er gezegd: “Laat hun tentenkamp verwoest worden, in hun tenten geen bewoner zijn”.

Er was een dubbele reden om een vervanger voor Judas te kiezen. Ten eerste zegt de Schrift: “… laat een ander zijn ambt nemen” (Ps. 109:8), en ten tweede, de Heer had twaalf apostelen gekozen. Dit getal twaalf (een volkomen getal voor een menselijke administratie) moet worden gehandhaafd. “Er moet dan”, zegt Petrus, “van de mannen die met ons samen kwamen al [de] tijd dat de Heer Jezus onder ons inging en uitging, te beginnen bij de doop van Johannes tot op de dag dat Hij van ons werd opgenomen, één van hen met ons getuige van Zijn opstanding worden”. Dit getuigenis van de opstanding van Christus is belangrijk omdat het de fundering is van het evangelie, waardoor het christendom als getuigenis van God op aarde zou worden ingevoerd.

Vers 23-26

De discipelen stellen twee mannen voor: Jozef, genaamd Barsabas, bijgenaamd Justus, en Matthias. Ze waren ervan overtuigd, dat deze twee mannen aan de nodige voorwaarden voor dit apostelambt voldeden. Maar ze vertrouwen niet op hun eigen mening, en ook niet op het lot, want ze weten dat “het lot wordt in de schoot geworpen, maar elke beslissing daardoor komt van de HEERE” (Spr. 16:33). Ze geven zich over aan Degene die hun hart kent en zeggen: “U, Heer, kenner van aller harten, wijs van deze twee één aan die U hebt uitverkoren om de plaats van deze bediening en dit apostelschap in te nemen”. Ze werpen het lot en het valt op Matthias, die ze in de tweede instantie genoemd hadden.

Dit vers sluit deze zeer speciale scène, die een Joods karakter draagt en waar we de discipelen na de opstanding van de Heer zonder de Heilige Geest vinden.

Ze stellen hier nog het toekomstige overblijfsel van Israël voor, dat tussen de opname van de gemeente en de komst van de Heer in heerlijkheid zal worden opgewekt. Maar na de komst van de Heilige Geest vormden zij vervolgens de gemeente, de gemeente van de levende God. Vanaf dat moment leidde de Geest hen door het Woord en was tegelijkertijd de kracht, waardoor zij hun dienst vervulden. Met zo’n Leidsman was het niet meer nodig om het lot te werpen, om de gedachten van God te herkennen.

Wordt D.V. vervolgd.

Jaargang: 1958 – Pagina: 55
Auteur: gemeenschappelijke bijbelstudie
© www.haltefest.ch

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW