Handelingen 7 vers 44-60
Vers 44-50
De vaderen namen enerzijds, als een droevig teken van hun morele verdorvenheid, de “tent van Moloch” op, maar ernaast hadden ze ook de tent van de Heer, als het zichtbare en materiële getuigenis, dat God hen via Mozes gaf. Stéfanus herinnert de Joden eraan, dat de tent van de Heer door Jozua naar het beloofde land werd gebracht en dat David een woonplaats voor de God van Jakob wilde vinden. Deze wens mocht worden gerealiseerd door de bouw van het huis van God door Salomo. Ondanks deze zichtbare tekenen van Gods tegenwoordigheid en de trots van het volk, dat ze de tempel van de Heer bezaten, diende het vreemde goden.
In verband met de tempel van Salomo citeert Stéfanus zelf de passage uit Jesaja 66 vers 1 en 2, waaruit blijkt dat de Allerhoogste niet woont in woningen die met handen zijn gemaakt, aangezien de hemel Zijn troon is en de aarde de voetbank van Zijn voeten. De profeet zei dit met het oog op de slechte toestand van de mensen, die in de volgende verzen beschreven worden. De heerlijkheid van de Heer had zich al uit de tempel teruggetrokken op het moment, dat het volk naar Babylon werd weggevoerd. God woont in de hemel, daar ziet Stéfanus Zijn heerlijkheid en daar ziet hij Jezus aan Zijn rechterhand staan. Er was wel een woning van God op aarde, maar deze werd gevormd uit degenen, die het volk verwierp en verachtte, omdat ze in Jezus geloofden, die zij hadden gekruisigd en die Stéfanus nu in de hemel ziet. – Later was het de dienst van de apostel Paulus om deze waarheid bekend te maken.
Vers 51-53
Nadat Stéfanus voor de Joden de hele treurige geschiedenis van het volk, waarin zij slechts het ‘nawoord’ waren, had ontvouwd, komt hij over hun eigen slechte toestand te spreken, waarin zij zich, ongeacht de lankmoedigheid en goedheid van God, bevonden. Aan deze lankmoedigheid kwam nu een einde. “Hardnekkigen en onbesnedenen van harten en oren, u weerstaat altijd de Heilige Geest; zoals uw vaderen, zo ook u.” In heel zijn toespraak zei Stéfanus “onze vaderen”, maar nu, hun definitieve weerstand tegen God duidelijk kenbaar is, zondert hij zich van hen af en zegt “uw vaderen”. Zij, de hardnekkigen, hadden zich nooit aan de wil van God onderworpen. Het hart en de oren van deze onbesneden mannen waren nooit aangeraakt en hun genegenheid was nooit voor Hem gewonnen. Hun oren waren nooit open geweest voor Zijn stem, en zowel hun vaderen als ook zij hadden zich altijd tegen de Heilige Geest verzet. In plaats van te luisteren naar de profeten, die door God waren gestuurd om hen naar de wet terug te leiden, hadden ze deze boodschappers vervolgd. Zij doodden degenen, die de komst van Jezus verkondigden, die Stéfanus in tegenstelling tot hun ontrouw “de Rechtvaardige” noemt. Zij hebben deze onophoudelijke weerstand tegen de Heilige Geest gekroond. Zij hebben niet alleen Jezus verworpen, Die in genade tot hen kwam, zij verwerpen nu ook het getuigenis van de Heilige Geest over de verheerlijkte Heer Jezus, zij, die de wet ontvingen door beschikking van engelen en deze niet gehouden hebben (zie Gal. 3:19; Hebr. 2:2).
Vers 54-56
Bij het horen van zulke beschuldigingen uit de mond van een Griekse Jood, barstten zij in woede uit op en knarsten hun tanden tegen Stéfanus. Ze hadden zichzelf toch niet aan afgoderij overgegeven sinds ze uit gevangenschap waren teruggekeerd en beweerden de wet te houden! Deze satanische woede werd gewekt door de waarheid, die werd gepresenteerd aan het verharde geweten van deze God-weerstrevende en Jezus-hatende mensen. Deze scène onthult de tegenstelling tussen licht en duisternis: Aan de ene kant de Joden in de duisternis van het ongeloof, vervuld van satanische woede, in strijd met de Heilige Geest – en daarnaast, deze met de Heilige Geest vervulde Stéfanus, die zijn ogen opheft naar de hemel en de heerlijkheid van Jezus uitstraalt, die Hij aanschouwt aan de rechterhand van God: “Zie, ik zie de hemelen geopend, en de Zoon des mensen staande aan Gods rechterhand”!
Nu was alles verloren voor de Joden. Ze werden door God terzijde gesteld, en spoedig kwamen Zijn oordelen over hen, die “de man van hoge geboorte reisde die naar een ver land reisde om voor zich een koninkrijk te ontvangen” in Stéfanus een gezant achterna hadden gestuurd, om hem te zeggen: “Wij willen niet dat deze over ons regeert” (Luk. 19:12-14).
De definitieve afwijzing van Jezus door het volk resulteerde ook voor de gelovigen in een grote verandering. Tot dan toe waren hun ogen op de Heer gericht geweest, in de veronderstelling, dat Hij weer zou komen om te regeren, zodra het volk Hem zou ontvangen. Maar nu bleef Jezus, het voorwerp van hun geloof, in de hemel als de hemelse Christus. Er was geen hoop meer op de vervulling van aardse beloften gedurende de tussentijd van de gemeente. Stéfanus is de belichaming van de gelovige die zijn deel en de aantrekkingskracht van zijn geloof in een hemelse Christus heeft. Dit maakt hem een vreemdeling in deze wereld, verheft hem boven de zichtbare dingen en stelt hem in staat de wonderbaarlijke eigenschappen van Jezus hier op aarde uit te stralen. Hij ziet de hemel geopend, de heerlijkheid van God en Jezus aan Zijn rechterhand. Hij geniet van deze aanblik, maar geeft getuigenis van de Zoon des mensen, Die aan de rechterhand van God staat. Jezus nam de titel “zoon des Mensen” aan in verband met Zijn verwerping. Stéfanus ziet Hem niet als de Messias, Wiens rechten zich alleen uitstrekken tot Israël – wat de Joden nog hadden kunnen erkennen – hij ziet Hem als degene aan Wie, volgens Psalm 8, de hele wereld onderworpen is. Hij ziet Hem staan. Tot zover was Hij bereid geweest om weer terug te komen, en Petrus had Hem ook zo beschreven (hfdst. 3). Maar nadat Hij het gezantschap ontvangen had, ging Hij aan de rechterhand van God zitten, “en wacht voortaan, ‘totdat Zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank voor Zijn voeten” (Hebr. 10:12,13). Ondertussen oefent Hij voor de Zijnen het priesterschap uit tot het ogenblik, dat Hij hen bij Zich in de hemel zal hebben.
Vers 57-60
Dit laatste voor Jezus afgelegde getuigenis is voor deze onbesneden oren té veel. Ze schreeuwen naar Stéfanus, bedekken hun oren en stormen eensgezind op hem af. De overeenkomst is hier net zo volledig als toen ze tegen Pilatus riepen: “Weg met [Hem]! Weg met [Hem]! [1] kruisig Hem!” (Joh 19:15). Ze wierpen hem de stad uit om hem te stenigen. In hun verblinding begaan ze deze moord in overeenstemming met de voorschriften van de wet! Ze nemen getuigen die hun kleren afleggen aan de voeten van de jonge man Saulus en die Stéfanus vervolgens buiten de stad stenigen naar Deuteronomium 17 vers 5-7. De religieuze vormen bleven behouden, net als bij de dood van Jezus het geval was. De ergste dingen kunnen met religieuze vormen in overeenstemming worden gebracht . “En zij stenigden Stéfanus, die [de Heer] aanriep en zei: Heer Jezus, ontvang mijn geest! En terwijl hij neerknielde, riep hij met luider stem: Heer, reken hun deze zonde niet toe! En toen hij dit had gezegd, ontsliep hij.”
Stéfanus beheerst deze scène in de kracht van de Heilige Geest. Hij is meer dan overwinnaar door Hem, die Hij in de heerlijkheid ziet. Hij knielt rustig neer onder de hagel van stenen en ontslaapt. Dit ontslapen is kenmerkend voor de dood van de gelovige. De Heer zei tegen de discipelen: “Onze vriend, Lazarus slaapt” (Joh. 11:11). Het is niet langer de dood met zijn verschrikkingen, de Heer heeft hem overwonnen; en zolang Hij nog niet kan komen om hier op aarde Zijn koninkrijk op te richten, gaan de Zijnen naar Hem toe, om daar met Hem op het moment van Zijn terugkeer te wachten. In dit opzicht kenmerkt de dood van Stéfanus de dood van alle verlosten in de huidige bedeling. Ze zijn ‘uitwonend’ van het lichaam, maar ‘inwonend’ bij de Heer (zie 2 Kor. 5:6-9).
Saulus stemde in met de moord op Stéfanus. Hij was ongetwijfeld een jonge man, die gewaardeerd werd door de Joden en die een onwankelbare vervolger van Christus bleek te zijn. De Geest van God noemt hem op dit moment in de kerkgeschiedenis, omdat hij het vat was, dat door God was uitverkoren om de hemelse positie te openbaren van de gemeente, die verbonden is met een verheerlijkte Christus. Deze openbaring kon nu zijn beloop krijgen, nadat het getuigenis van de Heilige Geest aan de mensen verworpen was. Voortaan zouden alle gelovigen, ook de apostelen, door de bediening van Paulus alle waarheden moeten leren over de positie van de Heer in de hemel als hoofd van Zijn lichaam, over zijn eigen positie in Hem, over het hogepriesterschap van Christus en andere feiten. De hemel is vanaf dat moment volgens de leringen van de brief aan de Hebreeën voor de Zijnen open gebleven.
Aan het begin van de dienst van Jezus ging de hemel open en God riep Zijn welbehagen uit over Zijn geliefde Zoon. Vanaf dat moment zag de hemel het verheven Voorwerp, die van eeuwigheid af de gelukzaligheid van God geweest was, op de aarde. Deze door mensen miskende en verworpen Zoon, is in de hemel opgenomen. En de hemel gaat nu open zodat de gelovigen van de aarde de Heer kunnen zien als het Middelpunt van hun hart, totdat ze bij Hem zijn. De hemel zal weer opengaan (Openb. 19) en de Heer zal het in triomftocht als Overwinnaar verlaten, gevolgd door al de Zijnen, om oordeel uit te oefenen over degenen die niet wilden, dat Hij over hen regeerde en over allen, die volgens Psalm 2 zich tegen Hem verheven hebben.
© www.haltefest.ch
Jaargang: 1959 – Bladzijde 175; auteur: gemeenschappelijke bijbelstudie
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW