1 jaar geleden

De eenheid van de Geest bewaren (1)

Gods voorzienigheid en de verantwoordelijkheid
van de apostelen

Leestijd: 4 minuten

In de eerste twintig jaar van de christelijke jaartelling, zoals beschreven in de Handelingen van de apostelen, deden zich omstandigheden voor die de eenheid van hart en ziel, die de gelovigen in het begin zo gelukkig kenmerkte, ernstig in gevaar brachten.

De aanleidingen waren als volgt:

  1. Het gemopper van de Grieken tegen de Hebreeën (Hand. 6).
  2. Het evangelie onder de Samaritanen (Hand. 8).
  3. De bekering van de eerste niet-Joden – Cornelius en zijn vrienden (Hand.  10,11).
  4. De strijd over de wet van Mozes en de heidenen (Hand. 15).

In elk van deze gevallen zien we hoe de ontwrichtende krachten in bedwang werden gehouden en overwonnen, en een kort overzicht hiervan kan ons vandaag van nut zijn.

Twee dingen vallen in het bijzonder op en moeten zorgvuldig onderscheiden worden. Ten eerste de wijsheid van God, die op de achtergrond op voorzienige wijze werkte, en ten tweede de genade en wijsheid van de apostelen en de eerste christenen, die in dit geval het menselijke element waren.

Wat het eerste betreft, kunnen we er alleen maar met verwondering naar kijken en bidden, dat in de huidige tijd, waarin zoveel onheil is aangericht, een soortgelijke voorzienigheid nog steeds werkzaam mag zijn voor de heiligen van God. Wat het laatste betreft, laten we er met een geoefend geweten kennis van nemen en het innerlijk verwerken, zodat we tenminste leren hoe we “de eenheid van de Geest in de band van de vrede” (Ef. 4:3) beter kunnen bewaren. We zullen daardoor opnieuw bewijzen hoe deze door God geïnspireerde geschriften nuttig zijn “om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in [de] gerechtigheid” (2 Tim. 3:16).

1) Het gemopper van de Grieks sprekenden (Hand. 6)

Alle strijdende partijen in deze zaak waren, voor zover het hun afstamming betrof, Joden. De enige verschillen hadden te maken met opvoeding en traditie. De Griekssprekende Joden, wier voorouders lange tijd buiten de grenzen van Palestina hadden gewoond, hadden natuurlijk een andere kijk op de dingen dan de Hebreeuwssprekende Joden, die onder de strengste voorschriften in het land beschut waren geweest. Verdenkingen konden daarom gemakkelijk ontstaan en werden ook snel geuit. De zaak die hier aan de orde was, was eigenlijk van alledaagse aard.

Het werk van de Goddelijke Voorzienigheid is in dit geval niet duidelijk. De menselijke kant is echter duidelijk genoeg. We willen drie dingen noemen.

  1. De apostelen pakten het probleem aan zodra het zichtbaar werd. Ze wachtten niet tot het zich verspreidde en groeide. “Zie hoe groot de zaak is, die een klein vuur aanwakkert!”
  2. Ze lieten zich door zulke meningsverschillen niet afleiden van hun grote werk om het Woord te verkondigen, maar legden de verantwoordelijkheid voor een oplossing die God welgevallig was, bij de hele gemeenschap van de gelovigen.
  3. De gelovigen als geheel erkenden, dat dit een gelegenheid was om hun belangstelling voor deze Grieksprekenden, die min of meer vreemdelingen in hun midden waren, te uiten en te bevestigen. Daarom kozen ze mannen tot opzieners, van wie de namen aangeven dat ze voornamelijk gekozen waren uit de Griekssprekende Joden (heiligen). De onzelfzuchtigheid heeft gezegevierd. Wantrouwen werd weggenomen.

2) Het werk in Samaria (Hand. 8)

Er was hier eigenlijk geen onenigheid. Het was meer een geval van voorkomen dan van genezen. De antipathie tussen Joden en Samaritanen bestond al heel lang. Schriftpassages zoals 2 Koningen 17 vers 24-41 en Johannes 4 vertellen ons hierover. Tegen deze achtergrond is het gemakkelijk te zien, hoe het zeer succesvolle evangelisatiewerk van Filippus een gevaarlijke kwestie kon opwekken.

Aan de ene kant kan het zijn, dat de plaatselijke gemeente in Jeruzalem, die uit Joodse gelovigen bestond, misschien elke echte verbinding met gelovigen uit de gelederen van hun verachte rivalen wilde afwijzen. Aan de andere kant zou het niet meer dan normaal zijn geweest voor de lokale gemeente in Samaria om haar eigen gevoelens te koesteren en te weigeren zich op welke manier dan ook te laten leiden door het gezag van de apostelen in Jeruzalem. Op deze manier had de valkuil van een splitsing al vroeg kunnen ontstaan in de vorm van een Samaritaanse “gemeente” en een Jeruzalemse “gemeente.”

In tegenstelling tot het eerst genoemde voorval, gaat het in dit hoofdstuk vooral over het werk van Gods voorzienigheid. Filippus predikte, velen geloofden en werden gedoopt, maar ze ontvingen de Heilige Geest niet. De gebruikelijke procedure werd in dit geval niet gevolgd. Pas toen de twee apostelen op het toneel kwamen met gebed en handoplegging – als symbool van de vereenzelviging van de apostelen en de heiligen in Jeruzalem met de gelovigen in Samaria – werd de Heilige Geest gegeven. Door deze eenvoudige variatie van God was het voor de Joodse gelovigen onmogelijk om de Samaritanen af te wijzen of voor de Samaritanen om zich onafhankelijk van de Joden te verklaren.

Aan de menselijke kant hoeven we alleen maar op te merken, dat de apostelen zich onderwierpen aan de leiding van God. Ze probeerden niet hun natuurlijke vooroordelen de vrije loop te laten door het onregelmatige optreden van Filippus aan de kaak te stellen of het ontbreken van de gave van de Geest aan te voeren als reden om het hele werk in Samaria af te wijzen, zo niet helemaal te verwerpen. Ze bogen voor de soevereine genade van God en kozen uit hun midden twee apostelen die tot de allerhoogsten behoorden – Petrus en Johannes – om naar Samaria te gaan.

 

Frank. B. Hole; © www.bibelpraxis.de

Overgenomen uit Scripture Truth deel 40, 1959-61, pagina 273 & deel 7, pagina 326 e.v.
24 april 2023; laatste wijziging: 18.05.2023 16:59

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW