De betekenis van de dood voor de ongelovige
Niets kan voor de ongelovige verschrikkelijker zijn dan de dood. De Schrift noemt hem terecht de “koning van de verschrikkingen” (Job 18:14). Het is de rechtvaardige afsluiting van het bestaan van de eerste Adam in deze wereld. Welke vreselijke majesteit zou hem kunnen overtreffen?
Dit feit verwijst niet alleen naar het uiterlijke lichamelijke leven van de mens. Hoe meer men naar de dood kijkt in verband met zijn morele, geestelijke natuur, hoe vreselijker het lijkt. Alles waarin de mens zijn activiteit ontplooit en zijn gedachten beweegt, waarin zijn hele wezen thuis was, moet hij verlaten. “Zijn geest gaat uit hem weg, hij keert terug tot zijn aardbodem; op die dag vergaan zijn plannen” (Ps. 146:4). De mens vindt in de dood het einde van al zijn hoop en verwachtingen, van zijn gedachten en plannen. Zijn drijfveer is verbroken. De bron van alles is opgedroogd; de mens kan nergens meer op rekenen. Het drukke toneel waarin zijn leven zich afspeelde, kent hem niet meer (vgl. Ps. 103:15,16). Het vervalt uit zichzelf en bestaat niet meer voor deze wereld. Niemand heeft meer iets met hem te maken als met iemand die tot het toneel van de wereld behoort. Zijn natuur is ineengestort, omdat hij immers niet in staat was de dood te weerstaan, waaraan hij is onderworpen en die nu zijn vreselijke rechten opeiste. Maar dat is nog lang niet alles. Zoals gezegd zinkt de mens als levend wezen in deze wereld in het niets weg; “Hij keert terug naar zijn aarde”, vervalt tot stof. Maar waar komt dat vandaan? Waarom heeft de dood macht over hem? Ach, de zonde is in de wereld gekomen en met zonde het geweten en de macht van satan; ja, veelmeer nog, met de zonde het oordeel van God. De dood is de uitdrukking en de onmiskenbare getuige van al deze dingen. Het is het loon van de zonde en daarom de grootste angst voor het geweten; hij is de macht van satan over de mens, omdat hij de “de macht over de dood” heeft (Hebr. 2:14).
Kan God dan niet helpen? – Och, de dood is immers het oordeel, dat Hijzelf tegen de zondaar uitspreken moest. De dood is het duidelijke bewijs, dat de zonde niet onopgemerkt en ongestraft blijven kan. Hij is als getuige van het oordeel van God een vreselijke gesel van het geweten, de deurwaarder die de aangeklaagde voorleidt, en het bewijs van zijn schuld voor de komende rechtszitting.
Ja, hoe verschrikkelijk is de dood! Het is het zegel, dat op de val, het verderf en de veroordeling van de eerste Adam is gedrukt. En de mens heeft niets anders dan deze oude, gevallen natuur die hij van Adam heeft geërfd. Hoe kon hij dan voor God bestaan! Het oordeel van de dood is op hem geschreven, omdat hij een zondaar is en zichzelf niet kan redden. Hij is zowel schuldig als ook veroordeeld, en het oordeel staat voor de deur.
De betekenis van de dood voor de gelovige
God zij geprezen, Christus kwam tussenbeide! Hij is – o wonderbare waarheid! – afgedaald in de dood, Hij, de vorst van het leven. En wat is daarvan het gevolg? Wat betekent de dood nu voor de gelovige? Welke impact en reikwijdte heeft deze wonderbaarlijke en onuitsprekelijke tussenkomst van God?
We hebben vastgesteld, dat de dood de uitdrukking is van de zwakheid van de mens, de ontbinding van zijn natuur, de macht van satan, het oordeel van God en het loon van de zonde. Maar dit alles houdt verband met de eerste Adam, die de dood en het oordeel verdiende vanwege de zonde. We zagen ook, dat de dood een dubbel karakter heeft: enerzijds is het, het uitblussen van het leven of de levenskracht in de mens, en anderzijds is hij de getuige van het oordeel van God, die hem daarheen voert.
Nu is Christus voor ons tot zonde gemaakt. Hij heeft voor ons de dood geleden en is door de dood gegaan in zijn karakter als de macht van satan en het oordeel van God. Christus heeft de dood met al zijn eigenschappen in al zijn hoedanigheden ontmoet.
Het oordeel van God heeft Christus volledig en geheel getroffen, voordat de dag van het oordeel daar was. Hij leed de dood als het loon van de zonde. Voor de gelovige heeft de dood, die anders een gruwel voor de ziel is, haar kracht in alle opzichten verloren. Het mag weliswaar zo zijn, dat een gelovige sterft en door de dood gaat. Maar Christus heeft de kracht van de dood zo volledig verbroken, dat het niet absoluut hoeft te gebeuren. “Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden” (1 Kor. 15:51). “Wij verlangen vurig”, zegt de apostel, “niet ontkleed, maar overkleed” te worden, “opdat het sterfelijke door het leven verslonden wordt” (2 Kor. 5:2,4). Zo groot is de kracht van het leven in Christus, zo groots en heerlijk! Maar de dood is voor ons niet alleen overwonnen; zoals alle dingen is hij in Christus zelfs “van ons”, zegt de apostel (vgl. 1 Kor. 3:22). Door mijn liefdevolle Heer voor mij in de dood ging, zijn dood en oordeel mijn redding geworden. De zonde, waarvan het loon de dood was, werd juist door de dood weggedaan; het oordeel werd voor mij gedragen. Voor mijn ziel is de dood daarom niet langer een verschrikking, niet langer een teken van toorn meer, maar het bewijs van de meest volledige en kostbare liefde, omdat Christus er doorheen ging. De dood bevrijdt mij zelfs van de macht van de wet die tegen mij was, omdat ze alleen macht heeft over een mens zolang hij in leven is; in Christus ben ik volgens de wet gestorven. Door de dood is God met betrekking tot de zonde en het oordeel al bevredigd.
Zo heeft dus Christus, die de zonde niet kende maar “in een [gedaante] gelijk aan het vlees van [de] zonde en voor [de] zonde” (Rom. 8:3) op deze aarde kwam, zich met mijn hele toestand in de eerste Adam één gemaakt. Alle uit deze toestand ontstane gevolgen, zijn naar gerechtigheid vervuld en door de dood heeft alles – de oude mens, de macht van satan, de zonde, het oordeel, ja, de dood zelf, die met de oude, zondige mens verbonden is – een einde gevonden. Ik leef nu voor God in Hem die opgestaan is, nadat Hij voor mij alles wat de oude mens ten laste gelegd moest worden, gerechtelijk uit de weg geruimd heeft. In Christus heeft God zich met de oude mens met al zijn vruchten en gevolgen, beziggehouden, en de dood bevrijdde mij van alles, wat bij de oude mens behoorde en hem wachtte.
De dood van Christus heeft ook heerlijke positieve gevolgen voor de gelovige, die we hier in drie punten samenvatten:
1. Geen veroordeling
Ten eerste zijn de verdoemenis en het oordeel volledig voorbij; de ziel is voor God aangenaam gemaakt. Het vreselijke oordeel, dat op mij lag, is aan een Ander voltrokken, zodat ik, overeenkomstig Gods gerechtigheid, daarvan bevrijd ben. De waterstromen die de Egyptenaren vernietigden, vormden voor Israël rechts en links een muur; zij vormden het pad dat het volk uit Egypte en in veiligheid bracht. Het was de weg van Gods redding. Egypte en zijn gruwelijke macht lagen voor altijd achter de Israëlieten. – Zo bracht de dood ook ons bevrijding en redding.
2. Christus is mijn leven
Wat is de dood voor mijn praktische leven? – Ik ben levend gemaakt in de kracht van de opstanding van Christus. Hijzelf is mijn leven geworden. Ik kan nu, als ik me zo mag uitdrukken, zonder het leven van de oude mens verder, want ik bezit nu het leven van de nieuwe mens. Maar Hij, die nu als de Opgestane mijn leven is, ging voor mij door de dood en er wordt mij gevraagd om mij te beschouwen als met Hem gestorven. Daarom wordt nergens in het Woord van God gezegd, dat we aan de zonde moeten afsterven. De oude mens sterft niet aan de zonde en wil er niet voor sterven, en de nieuwe mens heeft geen zonde waaraan hij zou moeten sterven. Nee, ons wordt steeds weer verteld, dat we zijn gestorven en we worden gewaarschuwd ons voor dood te houden. In Romeinen 6 vers 11 lezen we: “Zo ook, rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus”; en in Kolosse 3 vers 3: “Want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God.” Nadat dit feit is vastgesteld, worden we aangemoedigd om onze leden (in de zin van Kol. 3:5) in de kracht van het nieuwe leven en van de Heilige Geest die in ons woont, te doden. Dus ik heb het recht mezelf voor dood te houden.
Wat een onmetelijke winst in dit opzicht is de dood voor mij als de emoties en verlangens van de nieuwe mens werkelijk in mij zijn! Ja, wat een bevrijding en kracht bracht hij mij! De oude, zondige, mij altijd hinderende en kwellende mens is – voor het geloof – gestorven; in hem was ik, als een schepsel dat verantwoordelijk is voor God, verloren en niet in staat Hem te ontmoeten. “Want”, zegt de apostel in Romeinen 7 vers 5, “toen wij in het vlees waren, werkten de de hartstochten van de zonden, die door de wet [gewekt worden], in onze leden om voor de dood vrucht te dragen.” Maar in Romeinen 8 vers 9 lezen we: “Maar u bent niet in [het] vlees, maar in [de] Geest, als inderdaad Gods Geest in u woont.” Het vlees is niet langer onze plaats voor God. We bevonden ons er ooit in en herkenden onszelf toen als verloren en verdorven. Het was de positie van de eerste Adam voor God. De wet sprak de dood en oordeel erover uit. Maar nu ben ik niet meer in het vlees, maar in de Geest, niet meer in de eerste mens, maar in de tweede. In verband met menselijke inzettingen en verordeningen zei de apostel: “Als u met Christus aan de elementen van de wereld bent afgestorven, waarom onderwerpt u zich, alsof u in de wereld leeft, aan inzettingen?” (Kol. 2:20). Voor het geloof leven we niet meer in de wereld, maar zijn voor haar gestorven. Daarom is ook alles, wat ons helpen kan, dit in ons praktische leven te verwerkelijken – zoals beproevingen, lijden, smarten – een winst voor ons. Ze maken ons gestorven zijn tot een waarheid en werkelijkheid voor de ziel en bevrijden ons daardoor – praktisch gesproken – van de oude mens. Koning Hizkia zei eens na een ernstige ziekte: “Heere, bij deze dingen leeft men, en in al deze dingen is het leven van mijn geest!” (Jes. 38:16). Op deze wijze wordt het leven vrijgemaakt en bevrijd van de verduisterende en dodende invloeden van de oude mens. Uit zulk lijden en het zo verbreken van het eigen leven is in geestelijke zin de dood samengesteld. Maar wiens dood? De dood van de oude mens. Zo ervaren we dan, net als eens Hizkia, dat het lijden van de huidige tijd een winst voor ons is.
3. Afleggen wat sterfelijk is
Maar hoe is het als de dood daadwerkelijk een gelovige nadert? Wat sterft er daar dan eigenlijk? Alleen wat sterfelijk is, wat bij de oude mens hoort. Het nieuwe opstandingsleven, dat ons deel geworden is, kan immers niet sterven. Neen, dit nieuwe leven is in Christus door de dood gegaan en heeft over de dood getriomfeerd. Het is Christus Zelf. Daarom, als een gelovige sterft, zo laat dit leven de dood gewoon achter zich. Het legt alles af, wat sterfelijk is. De ontslapen gelovige is ‘uitwonend’ van het lichaam en ‘inwonend’ bij de Heer. Tot dan toe was het leven uiterlijk verbonden met wat sterfelijk is; maar na de dood is dat niet meer het geval. We gaan heen om met Christus te zijn. En het ware geloof wacht op een nog grotere triomf: “te worden overkleed” (zie 2 Kor. 5:1-9). Maar dat is een daad van Gods kracht. De oude mens zal – God zij dank! – nooit meer tot leven komen. Maar God zal ons sterfelijke lichaam tot leven brengen vanwege de Geest die in ons woont. Dan zal het leven van Christus zich ontvouwen in een verheerlijkt lichaam. We zullen gevormd worden naar het beeld van de Zoon van God, zodat Hij onder veel broeders de Eerstgeborene kan zijn.
Wanneer ook de wonderbare kracht van God zich pas volledig en geheel ontvouwt in de presentatie van de gelovigen in heerlijkheid, betekent de dood voor de christen altijd bevrijding; want aangezien de gelovige een nieuw leven bezit, wordt hij door de dood alleen losgemaakt van de oude mens, die hem herhaaldelijk zijn weg blokkeert en belemmert. Hij gaat heen om met Christus te zijn. Hoe lieflijk en verfrissend is deze gedachte! Als we het verschil begrijpen tussen de oude en de nieuwe mens, alsook de werkelijkheid van het nieuwe leven, dat in Christus ons deel geworden is, dan zal de dood van de oude mens als een ware en werkelijke winst door ons worden herkend en gevoeld. We zullen echter niet naar de dood verlangen. Gods tijd is zonder twijfel de beste. Want Hij alleen weet, welke mate van opvoeding en oefening nodig is, om onze zielen voor Hem te vormen, zodat we altijd getroost zijn en Zijn goede tijd kunnen afwachten. Maar misschien zal Hij ons hier houden, zodat we alle kracht van dat leven in Christus kunnen leren kennen, die aan het licht komt in het feit, dat het sterfelijke door het leven verslonden wordt en we de dood helemaal niet zien. En dat is zeker een hoogst begerenswaardig deel.
Wanneer de dood de beëindiging van de oude mens betekent, dan is dat eigenlijk de beëindiging van de zonde, het verwijderen van alle hindernissen, het einde van alle beproevingen en smarten. We zijn klaar met de oude mens, waarin we voor God schuldig waren. Ja, we hebben op rechtvaardige wijze met hem afgerekend, omdat Christus voor ons gestorven is. We zijn voor eeuwig klaar met hem, omdat we in de kracht van de nieuwe mens leven.
Dat is ook het wat de dood voor de gelovige betekent. Is dat niet een kostbaar, gezegend feit? “… heen te gaan en met Christus te zijn, <want> dit is verreweg het beste” (Fil. 1:23).
- Beschouwen we de dood zien als oordeel – Christus heeft het voor ons gedragen.
- Laten we eens denken aan de macht van de zonde – in deze dood stierven we aan die natuur, waarin de zonde leefde.
- Maar als het gaat om het daadwerkelijk sterven van het lichaam – de dood is voor ons de bevrijding van alle zonde en zwakheid; we worden vrij om met Christus te zijn in de nieuwe mens, die van Hem geniet zonder hindernissen of stoornissen.
Wanneer we hier op aarde leven om Christus te dienen, is het de moeite waard om het lijden van deze tijd te verdragen. Maar dit lijden wordt door de zegeningen, die ons verkwikken, niet verminderd. Ze worden door ons als lijden ervaren. Moge het ons alleen maar meer en meer gegeven worden om met de apostel te kunnen zeggen: “Want te leven is voor mij Christus, en te sterven is winst”! De dood brengt alle gelovigen winst, want het is alleen de oude mens die sterft. Maar ook het eerste: “Want te leven is voor mij Christus”, moet waar zijn. Dit veronderstelt vanzelfsprekend het bezit van het goddelijke leven; en als het om ons praktische leven gaat, moet het hart gevuld zijn met andere dingen dan met datgene, waarin de oude mens zijn leven heeft. Alleen op deze manier wordt het woord van de apostel ook voor ons volledig waarheid.
John Nelson Darby; © www.haltefest.ch
Jaargang: 1960 – Bladzijde 129.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW