De Christenvervolgingen uit de eerste eeuwen (2)
“En u zult een verdrukking hebben van tien dagen”
De in de zendbrief aan Smyrna (Openbaring 2:8-11) aangekondigde tijd van de Christenvervolging liet niet lang op zich wachten. Maar welke betekenis hebben de “tien dagen”?
Het getal tien spreekt in de getalssymboliek van de Bijbel van de beproeving van de onder verantwoording gestelde mens (zie onder andere de tien geboden). Zo kondigde God aan dat de tijd van vervolging “opdat u op de proef gesteld wordt” (Openbaring 2:10) tot doel zou hebben. Maar bovendien is het zeker niet toevallig dat er tien grotere fasen van Christenvervolging in de geschiedenis van de eerste eeuwen van het Christendom aanwijsbaar zijn.
3. De vervolging onder keizer Trajanus (98-117)
Ondanks de vervolgingen breidde zich het Christendom uit, en de heidense tempels werden leeg. Dit leidde – net zoals in Efeze (Handelingen 19) – tot vernieuwde aanklachten tegen de Christenen. Met deze achtergrond is er een interessante briefwisseling* tussen de stadhouder Plinius en keizer Trajanus over de vraag, hoe men met de Christenen moest handelen.
Plinius aan de keizer Trajanus: “Gezegend zij u! Ik heb mij tot gewoonte gemaakt, alle dingen waarover ik op de een of andere manier twijfel koester, u voor te leggen. Want wie kan beter mijn besluiteloos oordeel leiden, of mijn gebrekkig verstand te hulp komen, als u …? Intussen ben ik met hen, die als Christenen voor mij gebracht werden, te werk gegaan: ik vroeg hen of zij Christen waren; wanneer zij zich schuldig verklaarden, zo legde ik hen onder bedreiging van de doodstraf dezelfde vraag ten tweede en ten derde male voor. In het geval zij hardnekkig bij hun eerste antwoord bleven, zo beval ik hun terechtstelling. … Het aantal aangeklaagden is zo groot, dat de zaak een ernstig beraad verdient. Vele personen van beide geslachten en van elke leeftijd en stand zijn aangeklaagd; er zullen ook nog veel meer aangeklaagd worden. Niet alleen de steden maar ook de kleinere plaatsen en het platteland zijn door dit bijgeloof aangestoken”.
Trajanus aan Plinius: “U hebt wat uw behandeling met de Christenen betreft, volkomen juist gehandeld, mijn geliefde Plinius. Want er kan inderdaad geen algemene regel opgesteld worden, die op alle gevallen van toepassing zou zijn. Deze mensen moeten niet opgespoord worden. Worden zij toch voor u gebracht en schuldig bevonden, zo veroordeel hen ten dode, maar met deze beperking dat ieder van hen die het Christendom verloochent en zijn oprechtheid door aanroeping van onze goden bewijst, hoe verdacht zijn verleden ook toch wel zijn mag, wegens zijn berouw vergeving ten deel valle. Anonieme aanklachten moeten echter in geen geval in aanmerking genomen worden; want zij zijn een zeer gevaarlijke richtlijn, en zulk een handelwijze zou beslist niet in overeensemming zijn met de principes van onze tijd”.
Trajanus was klaarblijkelijk om het herstel van enigermate rechtvaardige toestanden bekommerd. De tomeloze verklikkers werden op een dood spoor gezet. De duidelijke rechtspositie voerde toch tot een toename van processen tegen de Christenen. De heidenen voelden zich gesterkt om Christenen aan te klagen, en de stadhouders waren verplicht, processen ook door te zetten.
4. De vervolging onder Markus Aurelius (161-180)
Na kleinere lokale vervolgingen brak onder keizer Markus Aurelius in het jaar 177 weer een grotere Christenvervolging uit, die hoofdzakelijk in Frankrijk woedde. Uit deze tijd zijn verschillende getuigenissen van standvastige martelaars van alle leeftijden en sociale lagen voorhanden. Een bijzondere overlevering is het moedige getuigenis van een over de 90-jarige bisschop van Lyon, Pothinus, die een waar”voorbeeld van de kudde” was. Als voorbeeld van trouw tot in de dood worden ook twee teenagers geneomd: de 15-jarige Pontikus en de slavin Blandina. Met deze jonge meisjes, met daarbij nog een rechtsloze slavin, geloofde men een gemakkelijk spel te kunnen spelen. Doch daarin had men zich vergist. Ondanks alle bedreigingen en folteringen hield Blandina stand. De beulen konden alleen maar dezelfde zin uit haar krijgen: “Ik ben een Christin, en er gebeurt niets kwaads onder ons”. Dit verhoogde de woede van de folteraar alleen nog maar meer, en ze verzonnen steeds nieuwe gruwelijkheden. Met bovenmenselijke kracht, die alleen de Heer haar schenken kon, verdroeg Blandina alles en stierf tenslotte de martelaarsdood. Men wierp haar in de arena voor een wilde stier, en toen zij zwaar gewond op de grond lag, gaf haar een Romeinse soldaat de doodsteek. Zo ging zij als overwinnares naar haar Heer, die haar de kroon van het leven beloofd had.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW