De Christenvervolgingen uit de eerste eeuwen (1)
“En u zult een verdrukking hebben van tien dagen”
De in de zendbrief aan Smyrna (Openbaring 2:8-11) aangekondigde tijd van de Christenvervolging liet niet lang op zich wachten. Maar welke betekenis hebben de “tien dagen”?
Het getal tien spreekt in de getalssymboliek van de Bijbel van de beproeving van de onder verantwoording gestelde mens (zie onder andere de tien geboden). Zo kondigde God aan dat de tijd van vervolging “opdat u op de proef gesteld wordt” (Openbaring 2:10) tot doel zou hebben. Maar bovendien is het zeker niet toevallig dat er tien grotere fasen van Christenvervolging in de geschiedenis van de eerste eeuwen van het Christendom aanwijsbaar zijn.
1. De vervolging onder keizer Nero (54-68)
Rome had in de eerste eeuw als grootste stad van het rijk een miljoen inwoners. Dagelijks werden hier zowel de staatsgoden (Jupiter, Juno, Mars, enzovoorts) als ook de persoonlijke goden en gezinsgoden offers gebracht. Uit de ingewanden van de dieren of vlucht van de vogels probeerden de priesters de toekomst te verklaren. Daarnaast herinnerden standbeelden eraan, dat sinds keizer Augustus de Roomse keizers goddelijke verering genoten. Dit moest vroeger of later op een conflict met de Christenen uitlopen. De Christenen waren wel genegen “de keizer te geven wat van de keizer is” (Mattheus 22:21), maar niet hem dat te geven “wat van God is”.
De eerste openlijke Christenvervolging begon in het jaar 64 onder keizer Nero. Aanleiding was de brand van Rome, waaraan ongeveer tweederde van de oude stad ten prooi viel. Hoe was deze brand ontstaan? De Roomse historicus (geschiedkundige) Tacitus drukt zich nog zeer voorzichtig uit “aut casu aut iussu” (door toeval of bevel). Maar andere auteurs, zoals Plinius en Sueton beschrijven Nero zelf als de brandstichter. De keizer wilde zich door nieuwe geweldige gebouwen zelf een naam maken. Omdat het gerucht dat keizer Nero Rome zelf in brand heeft gestoken, steeds meer onder de bevolking verbreid werd, zocht Nero andere schuldigen. Toen boden de Christenen zich juiste moment aan. Tacitus schrijft daarover in zijn “Annalen”: “Noch door menselijke hulp en door schenkingen van Nero, noch door zoenoffers aan de goden liet zich het smadelijke gerucht uitbannen, dat de vuurzee op bevel is aangestoken. Om daaraan een einde te maken, schoof de keizer de schuld op die van schanddaden gehate mensen, die het volk Christenen noemde, en strafte hen onder uitgezochte martelingen … Men greep daarom eerst zulken, die openlijk beleden Christen te zijn, en door middel van aangeven uit het volk een geweldig groot aantal mensen. Men bevond hen weliswaar niet schuldig aan brandstichting, wel echter van algemene mensenhaat. Bij hun terechtstelling dreef men ook nog de spot met hen. Men naaide hen vast in vellen van wilde beesten en liet hen door honden verscheuren. Anderen werden gewikkeld in een soort van kleding dat men met was, pik en andere brandbare stoffen bestreek, terwijl een staak onder hun kin werd bevestigd om hen rechtop te doen blijven. Vervolgens werden zij tegen het vallen van de avond in brand gestoken om als fakkels te dienen in de tuinen van publiek vermaak. Nero leende zijn eigen tuinen voor deze verschrikkelijke tonelen en nodigde daarbij het volk uit. Zelf nam hij deel aan de openbare spelen, nu eens te voet onder de grote menigte zich mengende, dan weer het akelig schouwspel aanstarende vanuit zijn wagen.*”
De onmenselijke wreedheid verzon steeds weer nieuwe soorten van foltering, om de bloeddorstige Nero te bevredigen. Ook de apostel Paulus en Petrus stierven in deze tijd de marteldood. Na de dood van Nero hielden de vervolgingen op en er volgden ongeveer 30 jaar van relatieve rust voor de Christenen.
2. De vervolging onder keizer Domitianus (81-96)
Onder de “vreedzame” Vespasianus en zijn zoon Titus volgde met Domitianus (ook een zoon van Vespasianus) een man de troon op, die zich van zijn vader en broer zeer ondescheidde en in zijn gruwelijkheid met zijn voorloper Nero niet veel verschilde. Domitianus was een wantrouwende en lafhartig man, die door een systeem van spionnen [herkennen we dat ook niet van het Communisme van onder andere Rusland in de 20e eeuw? – vertaler] Christenen liet opsporen om hen terecht te laten stellen. Daarbij schrok hij er niet voor terug zelfs zijn eigen familie te vermoorden. “In hetzelfde jaar liet Domitianus onder vele anderen ook Flavius Clemens terechtstellen, hoewel hij zijn neef was en Flavia Domitilla tot vrouw had, die eveneens familie van hem was. Beiden werd echter het verwijt van goddeloosheid gemaakt, tengevolge waarvan ook vele anderen die de gebruiken van de joden aannamen, veroordeeld werden” (Eusebius, de vader van de kerkgeschiedenis).
Domitianus stierf geen natuurlijke dood. Hij had de gewoonte om de namen van de personen die hij ter dood bestemde, op een rol te schrijven, die hij zelf zorvuldig bewaarde. Om de aandacht van dezulken af te leiden, behandelde hij ze met de vleiendste onderscheiding. Deze noodlottige rol werd op zekere dag door een kind dat in dezelfde kamer speelde, onder een kussen weggenomen waarop hij in slaap was gevallen. Het kind bracht de rol naar de keizerin en deze werd door verbaasdheid en ontsteltenis aangegrepen, toen zij haar eigen naam op de lijst zag staan tussen de namen van een menigte anderen, die in zijn hoge gunst schenen te staan. De keizerin deelde aan deze laatsten haar ontdekking mee.* Domitianus wilde dus zijn eigen vrouw ombrengen. Daarop werd hij door twee officieren van zijn lijfwacht omgebracht. In de tijd van Domitianus valt ook de verbanning van de apostel Johannes naar Patmos.
Michael Vogelsang, © Folge mir nach
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW