Dat alles heeft Hij gedaan voor mij!
Vele jaren geleden woonde in de stad Düsseldorf (Duitsland) een jong kunstenaar, Stenburg genaamd, die mooie schilderijen maakte.
Op zekere dag kwam een priester in zijn atetier om een schilderij te bestellen, een groot altaarstuk dat een van de mooie kerken in de stad zou versieren.
Stenburg nam de opdracht aan nadat hij eerst voor zijn schilderij een hoge prijs had bedongen. Het moest de kruisiging van de Heere Jezus voorstellen.
Stenburg ging met ijver aan het werk. In de Jodenwijk van de stad zocht hij personen die hem tot model konden dienen en enige weken arbeidde hij ijverig.
Maar toen kwam het voorjaar en de jonge schilder verlangde naar de vrije, nieuw ontwaakte, heerlijke natuur. Met zijn schetsboek onder de arm zwierf hij rond in de omgeving van de stad, en daar ontmoette hij op zekere dag een zigeunermeisje dat aan de rand van een bos manden zat te vlechten.
Haar vriendelijk gelaat en heel haar levendig voorkomen trokken hem aan, en hij ging haar vragen of zij bij hem in de stad wilde komen om als model te dienen. Het zigeunermeisje nam de uitnodiging aan en er werd een afspraak gemaakt.
Op de bepaalde dag kwam Pepita. De vele mooie schilderijen in het atelier trokken haar opmerkzaamheid en wekten haar bewondering, maar een schilderij was er dat bijzonder haar belangstelling trok: het bijna voltooide altaarstuk. Lang stond zij ontroerd er voor te kijken.
“Wie is dat daar?”, vroeg ze ten slotte, terwijl ze naar den Gekruisigde wees. “Dat is Christus,” antwoordde Stenburg achteloos.
“Wat doen ze met Hem?” vroeg zij verder. “Zij kruisigen Hem,” antwoordde de kunstenaar kortaf.
“Wat voor mensen zijn dat daar in het rond, die zo boos kijken?” “Ja, kijk, ik kan nu niet langer met je praten,” zei de schilder. “Blijf zo staan als ik je gezet heb.”
Voor dit maal durfde het meisje niets meer te vragen, maar telkens als ze weer in het atelier kwam, werd ze meer aangegrepen door het schilderij.
Tenslotte kwam ze weer met een vraag: “Waarom kruisigden ze Hem? Was Hij zo slecht?”
“Neen, Hij was heel goed.”
“Maar als Hij goed was, waarom deden zij Hem dat aan?”, verstoutte Pepita zich nog te vragen. “Of deden ze het maar voor een korte poos? Maakten ze Hem weer los?”
“Dat gebeurde omdat …” en de schilder schikte wat terecht aan de kleding van Pepita.
“Nu, dat gebeurde omdat?” herhaalde Pepita.Haar levendige, vragende blikken wekten het medelijden van de kunstenaar en hij zei: “Luister, dan zal ik je de hele geschiedenis eens vertellen. Maar dan moet je mij ook niet verder vragen.
“Daarop vertelde hij haar de oude geschiedenis van de kruisiging van de Heere Jezus die hij uit zijn kinderjaren nog heel goed wist. Hij kon echter het kruis van Christus schilderen, terwijl zijn hart er koud voor bleef. Voor Pepita daarentegen was de geschiedenis geheel nieuw. Haar hart bloedde, en haar grote zwarte ogen vulden zich met tranen.
De beide schilderijen waren tegelijk voltooid, en Pepita kwam voor de laatste keer in het atelier. Stenburg gaf haar haar loon, maar zij bleef staan en zag hem aan met een ernstige blik in haar diepe, schitterende ogen.
“Dank u, mijnheer”, zei ze. Maar plotseling vervolgde zij ontroerd: “Dan hebt u Hem zeker heel lief als Hij dat alles voor u gedaan heeft?”
Stanburg werd getroffen door die eenvoudige woorden van het arme zigeunermeisje. Hij trachtte ze te vergeten, doch het gelukte hem niet. Hij verzond het schilderij naar de kerk maar hij kon de woorden: “Dat alles voor u gedaan” niet kwijt worden. De vraag van Pepita: “Dan hebt u Hem zeker heel lief?” drong zich steeds weer aan hem op en eiste een antwoord. Voortdurend werd Stenburg gekweld door onrust zodat hij niet werken kon. Toen kwam God in Zijn barmhartigheid hem tegemoet.
Op zekere dag zag de jonge schilder een aantal personen binnensluipen in een klein, onaanzienlijk huisje, dichtbij de stadsmuur. Hij ging navragen wat in dat huisje uitgevoerd werd, en kon in het begin geen antwoord krijgen. Na een paar dagen vernam hij echter dat daar een Protestants predikant woonde. Stenburg was Rooms-Katholiek. Düsseldorf was toen overwegend Rooms-Katholiek en het Protestantisme werd in die dagen slechts oogluikend toegelaten.
Toch kreeg hij een verlangen om de vergaderingen van de Protestanten te bezoeken, hun woorden te horen, en misschien, als de gelegenheid het toeliet, enige vragen te stellen.
Hij bezocht dus de predikant, en vond in hem een man, wiens gehele persoonlijkheid getuigde dat hij leefde in gemeenschap met zijn Heiland. Stenburgs nieuwe vriend leende hem een Nieuw-Testament, maar dat kon hij slechts korte tijd behouden want de predikant moest de stad verlaten. Toch had de waarheid al wortel geschoten in Stenburgs hart en in zijn hart voelde hij nu een warme wederliefde voor de Gekruisigde. Veel was zijn geest bezig met zijn Zaligmaker en zo gebeurde het hem eens dat hij, zonder er bij te denken, bezig was met een stuk houtskool een hoofd, gekroond met doornen, te tekenen. Plotseling ging hem een nieuwe gedachte door het hoofd. “Ik kan niet heengaan om te prediken,” zei hij bij zichzelf, “maar God heeft mij de gave gegeven om te schilderen. Voortaan zal mijn penseel de liefde van de Heere Jezus verkondigen.”
De kunstenaar viel op zijn knieën en stortte zijn ziel uit in een ernstig gebed om een waardig beeld van de Gekruisgde te mogen schilderen en daardoor voor de wereld te getuigen van Diens liefde. Daarop begon hij te werken. Dat schilderij werd een heerlijk, een wonderbaar werk. In zijn eerste schilderij over hetzelfde onderwerp had hij in het aangezicht van Christus grote smart en doodsangst geschilderd, maar in de tweede trad Zijn grote liefde, Zijn bereidwilligheid om te sterven op de voorgrond.
Stenburg wilde deze schilderij niet verkopen maar hij gaf ze aan zijn vaderstad ten geschenke. Zij werd in een openbaar museum geplaatst en de inwoners van de stad verdrongen elkaar om het te zien. Velen gingen naar huis met een indruk van de grote liefde van de Heer Jezus en ze herhaalden in hun gedachten de woorden die Stenburg onder het schilderij had geplaatst: “Dat deed Ik voor u. Wat doet u voor Mij?”
Stenburg zelf ging af en toe naar het schilderijenmuseum en als hij daar onopgemerkt in een hoek zat, dan bad hij in stilte tot God dat Hij Zijn zegen mocht doen rusten op die geschilderde prediking. En die zegen liet niet op zich wachten …
Op zekere dag toen de meeste bezoekers al heengegaan waren, zag hij een meisje dat voor het schilderij stond te huilen. Hij ging naar haar toe en vroeg haar wat er aan scheelde. Het meisje wendde het hoofd om – het was Pepita.
“Ach, mijnheer, Ik wenste dat Hij mij ook zo liefhad,” zei ze, terwijl zij opzag naar het liefdevolle gelaat dat op haar scheen neer te blikken. “U heeft Hij lief maar niet zo een als ik ben;” en haar tranen stroomden nog meer dan daarvoor.
“Maar Pepita dat alles was ook voor jou.” En weer begon hij te vertellen aan het meisje van het wonderbare leven van de Heer Jezus, van Zijn dood en van Zijn heerlijke opstanding. Maar hoe totaal anders vertelde hij nu dan vroeger. Toen was het puur een geschiedenis uit ver verleden tijden waar hij wel een schilderij van kon maken omdat hij, de schilder, het zich zo levendig kon voorstellen. Nu echter was dezelfde geschiedenis van het kruis van Christus de grootste vreugde van zijn leven, de grond van zijn hoop voor de eeuwigheid. Nu sprak hij van een levende Heiland Die zijn zonden had gedragen en Die hij daarom onuitsprekelijk liefhad. Lang zaten ze daar samen totdat eindelijk het uur gekomen was dat het museum gesloten werd. En toen zij weggingen, was Pepita een gevonden lam, dat rustte in de armen van den Goede Herder.
Twee jaren waren verlopen, sinds het eerste schilderij was besteld en geschilderd. Het was weer winter en de kou was streng. Stenburg had voor deze dag zijn arbeid beeindigd en zat nu voor het warme haardvuur te lezen in het Nieuwe Testament dat hij met moeite had weten te verkrijgen. Daar werd aan de deur geklopt en een oud man kwam binnen. Hij droeg een schapenhuid om de schouders waarop de sneeuw vast gevroren was, en het haar hing hem in donkere lokken om het hoofd.
“Wil mijnheer met mij mee gaan?” zei hij. “Het gaat om een belangrijke zaak.”
“Waarheen?” onderzocht Stenburg.
Ja, dat vertelde de oude zigeuner niet. Zigeuners mochten in de nabijheid van Düsseldorf niet wonen en hij was bang dat de politie hun schuilplaats in het bos zou ontdekken en hen zou wegjagen.
“Waarom wilt u dan dat ik met u zal gaan?”
“Dat weet ik niet,” antwoordde de man, “maar een stervende wenst u te spreken.”
De kunstenaar volgde zijn gids die hem de straten doorleidde tot buiten de stad. De maan scheen en bij haar licht zag Stenburg dat ze naar het bos gingen. Daar was geen pad te ontdekken, maar de gids aarzelde geen ogenblik.
Zwijgend gingen ze voort totdat ze kwamen bij een open plek in het bos waar de zigeuners hun tenten hadden opgeslagen.
“Daar moet u wezen,” zei de oude, terwijl hij naar een van de tenten wees. Stenburg ging naar binnen. Daar lag in een bed van droge bladeren een jong meisje wier aangezicht zeer vermagerd was.
“Pepita!”
Op het horen van zijn stem opende het meisje haar donkere ogen. Een glimlach gleed over haar gelaat en zij richtte zich enigszins op.
“Ja,” zei ze, “Hij is gekomen om mij te halen. Hij strekt Zijn doorboorde handen naar mij uit. Dat alles heeft Hij gedaan voor mij!”
En met deze woorden nam ze afscheid van de schilder die haar tot de Heiland had gebracht.
Vele jaren later kwam een rijk man in Düsseldorf en hij zag de schilderij. Op hem had ze zulk een uitwerking dat hij besloot zijn hele leven en al zijn bezittingen te stellen in dienst van de Heere Jezus. Die edelman was de bekende Graaf Von Zinzendorf, de stichter van de bekende Broedergemeente. Een man van wie getuigd kan worden dat zijn enig verlangen was zielen te winnen voor het Lam.
Nu bestaat het schilderij niet meer. Bij een brand in het museum is ze vernietigd. Maar al bestaat de geschilderde prediking niet meer, het woord van de prediking blijft bestaan. Ook voor jou, die dit leest!
Geplaatst in: Evangelie, Maatschappij
© Frisse Wateren, FW