3 jaar geleden

Bronnen in het Oude Testament

Bijbelgedeelten: Gen. 16:13,14; 21:14,19; 21:30-32; 24:11,12; 29:2; Ex. 2:15-17; Num. 21:16-18; 2 Sam. 17:18,19; 23:15,16; Spr. 5:15,16.

 

Het is zeker geen toeval, dat de ontmoeting van de Heer Jezus met de Samaritaanse vrouw plaatsvond bij een bron. In het Oude Testament spreekt de bron (Hebr. “beer”) op vele plaatsen over Christus.

Christus, de Middelaar

“En zij gaf de HEERE, Die tot haar sprak, de naam: U bent de God Die naar mij omziet! Want zij zei: Heb ik hier dan Hem gezien Die naar mij omgezien heeft? Daarom gaf men die put de naam: de put Lachai-Roï; [1] zie, hij ligt tussen Kades en Bered” (Gen. 16:13-14).

Bij de put in de woestijn vond de Heer de arme verstotene en openbaarde Hij Zich aan haar als de God die Zich laat zien. – In Christus ontmoet God de verloren mens en in Christus heeft Hij zich volledig aan ons geopenbaard.

Christus de Verlosser

“Zij ging op weg en dwaalde rond in de woestijn van Berseba … God opende toen haar ogen, zodat zij een waterput zag” (Gen. 21:14,19).

Als God de ogen van de arme verloren vrouw niet had geopend, zou zij waarschijnlijk zijn omgekomen. En Hij moest ook onze ogen openen, opdat wij Christus zouden zien, de Enige die in onze nood als verloren zondaars kon voorzien. En zelfs als geredde mensen, dwalen we soms “in de woestijn.” Dan moeten onze ogen geopend worden voor Christus, die de “slangen” van onze ziel kan vullen met water van verkwikking.

Christus, de hogepriester en borg van het nieuwe verbond

“Hij zei: U moet die zeven ooilammeren uit mijn hand aannemen, zodat het voor mij als bewijs zal dienen dat ik deze put gegraven heb. Daarom noemde men die plaats Berseba, [2] want zij beiden hebben daar een eed gezworen. Zo sloten zij een verbond in Berseba” (Gen. 21:30–32). 

Hier is de put van eed. En door een eed van God werd de Heer Jezus priester en gebruikte Hij Zichzelf voor ons. “In zover is Jezus <ook> borg geworden [dat wil zeggen garant of verantwoordelijke] van een beter verbond” (zie Hebr. 7:20-25). Het nieuwe verbond met onvoorwaardelijke beloften (lees Hebr. 8:10-13) is gebaseerd op de persoon en het werk van de Heer Jezus. Terwijl het naar de letter voor Israël is, is het ook voor ons naar de Geest. Want de zegeningen van het nieuwe verbond zijn ook onze zegeningen (2 Kor. 3:6).

Christus, de kracht van onze gebeden

“Buiten die stad liet hij de kamelen neerknielen bij een waterput, tegen de avond, tegen de tijd waarop de vrouwen water komen putten. Toen zei hij: HEERE, God van mijn heer Abraham, laat het mij vandaag toch gebeuren en bewijs Uw goedertierenheid aan Abraham, mijn heer” (Gen. 24:11,12). Bij de put bad de dienaar van Abraham en werd verhoord. Gebeden in de naam van Jezus worden ook vandaag verhoord (verg. Joh. 16:23). Ze komen tot de Vader alsof Zijn geliefde Zoon ze Zelf heeft aangeboden. De Naam van Christus geeft aan de gebeden van de gelovigen een geur, die God welgevallig aannemen kan (verg. Ps. 141:2; Openb. 5:8).

Christus, de rustplaats voor de ziel

“Hij keek om zich heen en zie, er was een waterput in het veld, en zie, er lagen drie kudden kleinvee naast. Uit die put gaf men namelijk de kudden te drinken” (Gen. 29:2). Een put in het veld is iets anders dan een put in de woestijn. Drie kuddes schapen hebben hun kamp opgeslagen bij de bron. Ze zijn verzadigd en in rust. De Heer Jezus leidt Zijn schapen naar groene weiden en stille wateren. Wie tot Hem komt, vindt voedsel en rust voor zijn ziel (Ps. 23:2; Matth. 11:29).

Christus, de toevlucht

“… maar Mozes vluchtte voor de farao en vestigde zich in het land Midian, en zat bij een put. De priester van Midian had zeven dochters. Zij kwamen om water te putten en vulden de drinkbakken om het kleinvee van hun vader te drinken te geven. Toen kwamen de herders en joegen hen weg, maar Mozes stond op, verloste hen en gaf hun kudde te drinken” (Ex. 2:15–17). Er is maar één plaats waar wij een toevluchtsoord vinden als wij voor satan vluchten: bij Christus. Bij Hem zullen wij veilig zijn (1 Sam. 22:23). En alleen hij die deze plaats van toevlucht kent en geniet, kan ook degenen helpen, die men, (bijvoorbeeld door vreemde leringen) van Hem aftrekken of verdrijven wil.

Christus, voorwerp van onze aanbidding

“Vandaar reisden zij naar Beër. Dat is de bron waarvan de HEERE tegen Mozes zei: Verzamel het volk en Ik zal hun water geven. Toen zong Israël dit lied: Spring op, put, zing ervan in beurtzang! Put, die de vorsten gegraven hebben, die de edelen van het volk gedolven hebben, met een scepter, met hun staven …”  (Num. 21:16–18). In het midden van de woestijn, heeft God het volk een bron gegeven. En deze bron roept de lof van het volk op, wordt zelfs zelf het voorwerp van lofprijzing. Het spreekt over Christus, de gave van God. Hij geeft het levende water, dat in ons een bron van water wordt, dat springt tot in het eeuwige leven (Joh. 4:10,14). En door de Heilige Geest, die wij in het beeld van water mogen zien, kunnen wij ware aanbidders van God en Jezus Christus zijn. Zingt u deze bron toe?

Christus, ons leven

“Maar een jongen zag hen en vertelde het aan Absalom. De twee liepen echter hard weg en kwamen bij het huis van iemand in Bahurim die op zijn binnenplaats een put had, waarin zij afdaalden. De vrouw nam het dekkleed, spreidde dat over de opening van de put en strooide daar gerst op. Zo werd de zaak niet bekend” (2 Sam. 17:18+19). Hier vinden we zelfs mensen in de put. Ze zijn daar verborgen voor de vijandige wereld. Geldt dat vandaag ook niet voor ons? Christus is ons leven. En dit leven is verborgen met Christus in God. De wereld kent ons niet, omdat zij Hem niet heeft gekend, Wiens leven wij hebben (Kol. 3:3; 1 Joh. 3:1).

Christus, het enige verlangen van de gelovige

“… kreeg David dorst [3] en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt? Toen baanden die drie helden zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen het mee en kwamen bij David. Hij wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor de HEERE …” (2 Sam. 23:15,16). Dit is het kenmerk van een volwassen christen, dat niets hem kan bevredigen dan Christus. Het is goed als de Heer mensen heeft, die iets van Christus voor de harten van zulke veeleisende gelovigen kunnen brengen. Nog beter is het als het daardoor als aanbidding naar Hem terugvloeit.

Christus is onze Bron

“Drink water uit je eigen bak, stromend water uit je eigen put. Laten je bronnen zich naar buiten toe verspreiden, de waterbeken op de pleinen” (Spr. 5:15,16). Wat Salomo hier zegt over het huwelijk, kunnen we toepassen op onze betrekking met Christus. Deze “Bron” is onze bron, en wij zijn uitgenodigd om eruit te drinken. Wij hebben in het beeld van de bron vele heerlijkheden van Zijn persoon gezien. Zijn wij niet rijk bedeeld, omdat wij Hem hebben? En moet niet een deel van onze blijdschap in Christus ook “naar buiten vloeien” tot zegen van anderen (verg. Joh. 7:38)?

 

NOTEN:
1. Lachai-Roï betekent: ‘de Levende Die naar mij omziet’.
2. Berseba betekent: ‘put van zeven’ of ‘put van de eed’ (zie ook Gen. 26:33).
3. 2 Sam. 23:15: kreeg David dorst – Letterlijk: ‘verlangde David’.

 

Marco Leßmann; www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 12.04.2021.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW